This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project
to make the world's books discoverable online.
It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and finally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web
at |http : //books . google . com/
UURVAR» UBMHY
bHVS N
TROFFEL EN ZWAARD.
Tweeiaaiidelijkscli Tijdsehrift
ÜTTQEGEVEN
DOOK EN ONDEK REDACTIE VAK
het Comité tot verapreiding van de beginselen der
Confesöioneele Vereeniging.
MST ruEUUWlSItKINÖ VAK AUDEtïï: ïlOUGEIJ^fimCCS
&e J J^^£^:RG'A.lSr ö-
---s^m^s-^-
ÜTRECHT — Erven J BIJLEVELD, ^ 1903.
Digitized by
Google
V
AndoVëR"MrW
IHBOLOelCM-UBRiW
zed by
Google
Digitized by
Google
Digitized by
Google
jTa^/
TROFFEL EN ZWAARD.
Tweemaandelijkseh Tüdsehrift
UITGEGEVEN
DOOR EN ONDER REDACTIE TAN
het Comité tot verspreiding van de beginselen der
Confessioneele Vereeniging.
UET MEDEWEBEINa TAN ANDERE GODGELEEBPEIf .
ee jA.A.s,a--A.3sra-.
--s>iHl-?Js-^-
UTRECHT. — Erven J. BIJLEVELD. — 1903.
/Google
Digitized by '
Druk van P. den Boer. — Utreeht.
Digitized by
Google
-T^ Andover-Harvard
\ex-;pi. {"^TX THEOl-OGICAL ÜBRARY
\'=\oS
INHOUD.
Ybrhahdilikgik:
Dr. F. J. Log, De gesohiedenis der Nederlandsohe Geloofs-
belijdenis i 1, 257
Dr. £. J. W. Posthumus Me]^s, Uit de Archaeologie der
Gereformeerde Kerk in Nederland 48, 299
E. E. van Grietbuysen, De Labadie en de Labadisten
(Vervolg) 65, 201, 337
H. L. A. Feykes, Pbilips van Marnix, Heer van St. Aldegonde 81
Dr. P. J. Kromsigt, Het geloof 95
Jac. Eringa, Belijdende Kerk of reglementair genootschap . 145
Dr. H. Visscher, Yaria uit mijne aanteekeningen . . . .189
Dr. H. YisBcher, Classicisme en Christendom 318
Dr. P. G Dat^a, De akten zgn gesloten 357
Dr. H. Yissoher. Eene bgdrage tot de geschiedenis van
Jacob Yerschoor 364
Bladvulling 144
bobkbboordbblixqbk :
Mr. J. Schokking, Schetsen uit de geschiedenis van Kerk en
Staat, door Dr. P. J. K 60
J. D. J. Idenburg, De leer der H. Schrift in aanslaiting aan
de belijdenisschriften der Ned. Herv. Kerk, door Dr. P. J. K. 62
P. Biesterveld. Het echt-mensohelgke, door Dr. P. J. E. . 64
Balph Connor, Yan strijden en overwinnen. Yoor Nederland
bewerkt door W. van Nes, door Dr. F. J. L 126
J. H. Landwehr, L. G. C Ledeboer, in zijn leven en arbeid
geschetst, door Dr. P. J. K 181
Digitized by
Google
Pag.
Enka, Vereenigd, door Dr. F. J. L. . 138
Dr. S. R. Hermanides, Wetensobap en Zedelgkheid, door
Dr. H. S 238
Dr. H. Bannok, Hedendaagsche Moraal, door Dr. H. S. . . 242
Jobs. EruU, Het Nieuwe Testament, door J. E 247
Enka, Langs yerschillende wegen, door Dr. P. J. E. . . . 253
Daniël Ploog, De bronnen voor onze kennis van de Essenen,
door Dr. F. J. L 327
Dr. H. Bavinok, Godsdienst en Godgeleerdbeid, door Dr. F. J. L. 880
Jan Maolaren, Yan lang yervlogen dagen, door Dr. F. J. L. 883
Dr. Friederiob Loofs, Handboek Yoor de beoefening van de
dogmengesebiedenis, door Dr. F. J. L 878
L. Penning, Vredenburg, door Dr. H. S. . . . . . . .379
J. Postmus, Lente, door Dr. P. J. E 381
Yergeet mij niet en Bredee's Geïllustreerde Familiekalender,
door Dr. P. J. E 382
Betsy, De vorst uit bet buis van David, door Dr. P. J. E. 883
J. F. de Elerk, Delfsbaven en een Delftsbavenaar, door
Dr. P. J. E 884
Digitized by
Google
DE GESCHIEDENIS DER NEDERLANDSCHE
GELOOFSBELIJDENIS.
HOOFDSTUK L
Het ontstaan der Geloofsbelijdenis. 1559—1561.
^Ik geloof in God den Vader, en in God den Zoon,
en in God den Heiligen Geest".
Zoo luidde de geloofsbelijdenis, die Christus zelf den
Christenen op de lippen legde.
Door de apostelen wellicht, door hun leerlingen „de
apostolische vaderen" en door kerkvaders en -leeraars
werd de geloofsleus der doopformule in den loop der
tijden uitgebreid tot het Symbolum apostolicum, de
Apostolische geloofsbelijdenis van de twaalf artikelen
des algemeenen en ongetw^felden Christelgken geloofs.
Daarbenevens ontstonden in de tweede, derde en
vierde eeuw onzer jaartelling tal van minder algemeene
confessies, ontworpen door kerkleeraars, kerken, en
kerkvergaderingen. Achter oude psalmboeken vindt ge
afgedrukt de belijdenis van het concilie van Nicea van
325, en die „van den heiligen Athanasius, bisschop van
Alexandrië," vervaardigd in 333.
Het anti-christendom der middeleeuwen zette zoowel
de kaars des Woords als het licht van „de herhalingen
der Heilige Schrift" onder de korenmaat.
De nacht der „donkere eeuwen" ging voort en werd
duisterder nog. Petrus Waldus en de Waldenzen, de
1
Digitized by
Google
door Frankrijk, Nederland, en Bohème vervolgden, ver-
lichtten met den toorts des Woords en den glans j van
drie confessies een donkere Christenheid. „De morgen-
stond is gekomen, maar het is nog nacht".
„Daar zij licht", weerklonk het met onweerstaanbre
Godsmacht van den hemel. En in Helvetia en Germanje
eerst, door heel de Christenwereld welhaast, straalde van
kansels en katheders weer de onverdoofbre fakkel des
Woords.
Wat steden of staten van dat licht opvingen, plag
men alom in belijdenissen des geloofs saam te binden.
Die Huldreich Zwingli's en Johannes Calvgn's leer-
type meest nabij kwamen, heetten Gereformeerde; die
Maarten Luthers's grondgedachten weergaven, heetten
Evangelische of Luthersche confessiën.
In één menschenleeftijd ontstonden de voornaamsten
dier geloofsleuzen.
1. De Augsburgsche Confessie. Door Melanchthon
ontworpen, door Luther beaamd, door Duitschland's pro *
testeerende vorsten en twee rijkssteden onderteekend als
het uiterste, wat men om des vredes wil bieden kon,
werd ze op den rijksdag van Augsburg in 1530 voor-
gelezen en keizer Karel V overhandigd. De Straats-
burgsche belijdenis van 1 530, ook wel genoemd die der
vier rijkssteden — Straatsburg, Constaoz, Memmingen
en Lindau — steiht zakelijk met haar overeen. De
Augsburgsche geloofsbelijdenis. Confessie Augustana,
werd de banier der Luthersche kerk.
2. De korte Bazelsche geloofsbelijdenis, 1532.
3. De Boheemsche geloofsbelijdenis, 1535.
4. De Saksische, benevens de Wittenbergsche geloofs-
belijdenis; 1552.
Digitized by
Google
5. De eerste Zwitsersche geloofsbelgdenis, 1556.
6. De Fransche geloofsbelijdenis, 1559.
7. De Nederlandsche geloofsbelgdenis, 1561.
8. De Engelsche geloofsbelgdenis, 1562.
9. De tweede Zwitsersche geloofsbelijdenis, 1566.
Door BuUinger vervaardigd, werd zij op aandrang van
den keurvorst van de Palts door de Zwitsersche eed-
genooten als tweede helvetische confessie, Confessie hel-
vetica, aangenomen.
10. De Poolsche geloofsbelijdenis, 1570.
11. De Paltssische geloofsbelgdenis, of die van keur-
vorst Frederik den godvruchtige, na zgn dood uitge-
geven, 1576.
Deze geloofsleuzen waren even noodzakelijk als nuttig.
De gezuiverde kerken gaven daardoor „rekenschap van
de hoop, die in hen was". Zg onderscheidden zich
tevens van oude en nieuwe ketters als Arianen en
anderen, en van vrggeesten benevens zinne- en zede-
loozen als David- Joris ten en Anabaptisten of Weder-
doopers. Bovenal stopten zg Roomschen tegensprekers
den mond, die de aanhangers der „nye leere", als
weleer de "Waldenzen, Wycliffieten en Hussieten, met
vuigen laster bezwalkten.
Geput uit den schat des Woords, van scbriftuurplaat*
sen als kantteekening verzeld, strekten deze bekente^
nissen den tegenstanders tot lokmiddel, den min han-
digen ten steunsel, den meer gevorderden en leeraren
ten regel des geloofs, der kerk ter rondas tegen de
dwaalleer.
„Houd het voorbeeld der gezonde woorden, die gij
van nuj gehoord hebt" (2 Tim. 1:13).
Houden wg Nederlanders het voorbeeld der Neder-
Digitized by
Google
landsche geloofsbelgdenis, die wg van Guido de Bres
gehoord hebben.
Van Guido de Bres alleen, of ook van anderen ge-
hoord P
Reeds de oorspronkelijke titel der Confessie onder-
stelt kennelgk het auteurschap van vele personen, niet
van één persoon.
Onze vraag moet dus luiden:
Wat weten wg aangaande het ontstaan der Neder-
landsche Geloofsbelijdenis uit:
de Bres' levensgeschiedenis?
de Bres' geschriften?
de Belijdenis zelve?
de geschriften dergenen, die als medeopstellers der
Confessie worden genoemd?
de verklaringen van de Bres' tijdgenooten ?
en de boeken van latere schrijvers?
Ziedaar de vragen, wier antwoorden ons de ge-
boortegeschiedenis der Confessie zooveel mogelgk doen
kennen.
Vooreerst dan de vraag: Wat weten wij aangaande
het ontstaan der Nederlandsche Geloofsbelijdenis uit
de Bres^ levensgeschiedenis?
En dan zij hier vooral herinnerd aan de Bres' ver-
blijf te Doornik van 1559 tot '61, juist de jaren waarin
de Belijdenis vervaardigd werd. Als antwoord op het
zingen der psalmen van Marot twee avonden aaneen in
de straten van Doornik, zond de Landvoogdes Marga-
retha van Parma in October 1561 drie commissarissen
naar de stad, om verdachte personen te vangen en te
Digitized by VjOOQIC
verbooren. Deze oommissie rapporteerde dato 2 No-
vember 1561 aan de Hertogin:
„Mevrouw! heden is bij het openen der poort van
het kasteel een zeker gesloten en verzegeld pakje ge-
vonden, dat men binnen de eerste afsluiting geworpen
had; waarin een lang geschrift was, geadresseerd aan
ons of by onze afwezigheid aan die van de stad, ver-
vaardigd uit naam van de burgers en inwoners dezer
stad, bevattende hun klachten over de vervolgingen,
die om het geloof van Jezus Christus (gelijk zij zeggen)
tegenwoordig geschieden, . . . zeggende dat zij geen
verstoorders der openbare rust noch rebellen tegen de
vorsten zijn, ... en opdat wij zouden weten de zuiver-
heid hunner leer, boden zij ons het hierbij ingesloten
boeksken aan, bevattende hun belijdenis, die zij zeggen
dat meer dan de helft dezer stad met een gemeen
accoord ons aanbieden, waarmede meer dan honderd
duizend mannen in den lande instemmen".
Een „lang geschrift" en een „boeksken", een apolo-
gie en een confessie, werden aldus der Overheid voor
de voeten geworpen. Doch de naam van schrijver of
schrijvers stond in opschrift noch onderschrift.
Er was natuurlijk den commissarissen alles aan ge-
legen, den schuldige of de schuldigen bij name te ken-
nen, en van zijn persoon of van hun personen zich te
verzekeren. Weldra werd de Bres genoemd, als oude
bekende herkend, en ijverig gezocht. Eeeds veertien
dagen na het werpen der geschriften over den kasteel-
muur, in het verhoor van een zekeren Gilles d'Esprin-
galles, gaan de commissarissen in hun ondervragen van
de Bres' auteurschap uit. Het lag trouwens voor de
hand, in den prediker den schrijver te vermoeden.
Digitized by
Google
6
Terloops zij hier opgemerkt, dat 1561 als geboorte-
jaar der Nederlandsche geloofsbelgdenis ook door deze
historie vaststaat.
Den 10^®^ Januari 1562 werd de schuilplaats van den
ketterschen leeraar te Doornik ontdekt, een klein huis
met tuintje in de parochie van St. Brixe bij den stads-
wal dicht bg de woning van de Bres. Het was de
studeerkamer buitenshuis van Quy, ^minister de la parole
de Dieu es pays-bas", gelijk de brieven van een zekeren
Pierre Dathey (Datheen), die zich noemt minister der
Vlamingen te Frankfort, hem betitelen.
Het rapport der commissarissen van hare Hoogheid
de Landvoogdes verhaalt, dat de vangeren op den middag
van 10 Januari na den eten het huisje juist bereikten,
toen de geheele buurt was samengestroomd om een
uitslaanden brand te blusschen en reddingswerk te ver-
richten. Een onbekende was namelgk met behulp van
een ladder in den tuin neergedaald, en had het vuur
gelegd aan een groote menigte boeken en papieren, in
genoemd huis verzameld.
„Tot degenen die gered zgn behooren ongeveer twee
honderd exemplaren van een klein boekje, getiteld
„Confession de foy des fidelles des Pais-Bas" waarvan
wij vroeger een dergelijke aan Uwe Hoogheid gezonden
hebben. ...
Zgn ook gevonden verscheidene zeer verderfelgke
boeken van Calvijn, Luther, Melanchton, Oecolampadius,
Zwinglius, Buoerus, Bullingerus, Brentius en alle andere
ketters, zoo in 't fransch als in 't latijn, met eenige
boeken in 't grieksch, en eenige andere samengeraapte
boeken, Toor het meerendeel kettersch en verboden.
Qelgk eveneens gevonden is een groote menigte pa-
Digitized by
Google
pieren en boeken, en daaronder yerschillende gedenk-
stukken, verzamelingen van preeken, minuten, brieven,
uittreksels, aanteekeningen en dergelgken, zoo in het
fransch als in 't latijn, waarin zijn opgenomen verschil-
lende uitspraken der heilige schrift en eenige schrgvers,
voor bet meerendeel in 't grieksch en sommigen in
't hebreeuwsch, alles geschreven met denzelfden letter
en karakter (gelijk wij bij vergelijking gezien hebben)
als de missive^ die ons werd gezonden en geworpen
werd binnen de eerste poort van het kasteel, hetgeen
ons zekerheid geeft dat de missiven geschreven en samen-
gesteld zgn geheel door genoemden Guy, en ons bijge-
volg ontheft van de bekommernis die wij tot dusver
hadden, om te weten wie ze had geschreven en samen-
gesteld.
Wat meer is, tusschen genoemde papieren heeft men
ontdekt verschillende brieven, van verschillende kanten
aan genoemden Guy geschreven, en onder dezen een
brief van Jan Calvijn van het jaar 1556, waardoor hij
antwoordt op zekere vragen, die genoemde Guy hem
had gesteld. . . .
Waardoor wij voldaan zijn over verschillende zaken,
die wij wenschten te weten, namelijk dat genoemd
persoon zich noemt Guy de Bresse, geboortig van Mons,
gelijk wij geschreven hebben gevonden met zijn eigen
hand in sommigen van zijn boeken, zoo in 't latijn en
grieksch als fransch, waarvan sommigen dat woord Guy
hadden uitgewischt, en in plaats daarvan hadden gezet
Hieromme, om zich te meer onkenbaar te maken ....
Genoemde persoon is de surveilleerende en generale
minister van die Calvinistische sectarissen, voornamelgk
in deze stad, Rijsel, en Valenciennes, waar hij zgn ver-
Digitized by
Google
8
gaderingen heeft die hg kerk der geloovigen noemt. . •
Daarenboven, om te voltooien hetgeen overschiet
nopens het geval der boeken en papieren van genoem-
den Guy, zullen wg één of twee dagen ons begveren
om hen meer bgzonder te onderzoeken en te zien, wat
we daaruit kunnen halen ten goede van onze zaak, en
welke boeken en papieren moeten verbrand en welke
anderen bewaard worden. En wij twgfelen niet, dat
genoemde Guy en alle andere ketters en sectarissen
een groote smart en diepen spijt hebben, dat hun ge-
heimen en werkzaamheden aldus ontdekt zijn, zoodat
een van hen het gewaagd heeft (gelijk gezegd is) om
achter te blijven, ten einde op klaarlichten dag genoemd
huis in brand te steken '.
Dat de Landvoogdes bevel gaf den weikomen vondst
te doorzoeken en te verbranden, gaat ons thans minder
aan. Hoofdzaak is, dat uit het boven aangehaalde
officiêele rapport bijjkt, dat ten jare 1562 drie regee-
ringscommissarissen te Doornik vrij sterk sprekende
bewgsstukken vonden van de Bres' auteurschap der
Confessie, en in een officieel staatsstuk, aan de Land-
voogdes der Nederlanden gericht, daarvan getuigenis
aflegden.
Want genoemde heeren schrijven letterlijk, dat de
Confessie, die zij 2 Nov. 1561 aan de Landvoogdes
toezonden, en de Confessie, die zij 10 Jan. 1562 in
twee honderd exemplaren bemachtigden, één en hetzelfde
boeksken was. Dat zij het handschrift van den bege-
leidenden brief, die 2 Nov. '61 met de Confessie mee
over den kasteelmuur te Doornik geworpen wds, met
het handschrift der 10 Jan '62 gevonden papieren ver-
geleken badden, en van oordeel waren dat dezelfde
Digitized by
Google
9
hand die beiden schreef. En dat zij bevonden hadden,
dat de auteur in sommige van zijn eigen boeken eigen-
handig geschreven had, dat hij zich noemt Guy de Bresse.
ITu is door hen wel niet het handschrift der Confessie
gevonden, en vergeleken met de Bres' schrijfwijs. Zij
vonden beide malen de Confessie als een boeksken,
niet in handschrift. Geheel en volstrekt afdoend is,
wat zij verklaren, voor den absolute zekerheid vor-
derenden niet.
Maar dat de Bres volgens hen „het lang geschrift"
of den begeleidenden brief van 2 Nov. 1561 eigenhan-
dig schreef, en dat in zijn studeerhuis niet minder dan
twee honderd gedrukte exemplaren der Confessie —
voor een toenmalig verbreider dier boekskens stellig een
groot, voor den auteur zelven een niet bevreemdend
aantal — in beslag genomen werden, zijn twee vast-
staande feiten, die bijna schynen te eischen de Bres'
vaderschap der Belijdenis.
Zijn beide levensbeschrijvers uit den laatsten tijd
brengen na 1561 en '62 zijn leven heel niet meer in
verband met zyn Confessie.
Wat weten wij aangaande het ontstaan der Nederland -
sche Geloofsbelijdenis uit de Bres* levensgeschiedenis?
Op die vraag vonden wij als antwoord, dat een ge-
drukt exemplaar der Confessie benevens een lang ge-
schrift of een begeleidend schrijven in den nacht van
1 op 2 Nov. 1561, over den kasteelmuur te Doornik
geworpen, beide voorshands als producten van een on-
bekende onze aandacht vragen. Dat den 10^^ Jan.
1562 bleek, dat het begeleidend schrijven van de hand
van de Bres was. Dat regeeringscommissarissen niet
aarzelden, de Bres ook voor den schrijver der Confessie
Digitized by
Google
10
te houden. En dat alles YÓór, niets tegen hun onder-
stelling pleit.
Wat weten wij aangaande het ontstaan der Neder-
landsche Geloofsbelijdenis uit de Bres^ geschriften?
NasLT tijdrekenkundige orde noemen wi} hier bet eerst
„Le baston de la foy Crestienne", een boekje dat door
de Bres te Rgssel vervaardigd en in 1555 te Lyon in
druk uitgegeven werd. De Nederlandsche vertaling voert
den titel „Staf des geloofs". Het staaft met keur van
aanhalingen uit de kerkvaders de Gereformeerde geloofs-
waarheden tegenover de leer der Roomsche kerk. Die
Gereformeerde geloofswaarheden werden later ordelijk
gerangschikt in de Confessie. „Le baston" had voor
ons doel zeer belangrijk kunnen zijn, indien het boek
na de Belijdenis verschenen was. Nu het omgekeerde
het geval is, heeft het voor ons onderzoek niet het
minste belang.
Ten tweede noemen wij hier de Bres' hoofdwerk,
9 La racine, fondement des anabaptistes ov rebaptisez
de nostre temps. Avec tres ample refutation des ar-
guments principaux, par les quels ils ont accoustumé
de troubler l'Eglise de nostre seigneur Jezus Christ, et
seduire les simples. Le tout reduit en trois livres, par
Guy de Bres". Het boek telt in de uitgave van 1595,
gedrukt bg Pierre do St. André, 15 -|- 903 bladzijden
en verscheen het eerst in druk in 1565, tijdens de
Bres' verblijf te Sedan als predikant van Henri Robert
de la Marck, hertog van Bouillon. De titel der eerste
Hollandsche uitgave luidt: „De Wortel, den oorsproock
ende het fondament der wederdooperen, oft herdooperen
van onsen tyde. Met overvloedige wederlegginghe der
Digitized by
Google
u
sonderlicste argumenten, door dewelcke sy ghewoon zijn
de Gemeynte onses Heeren Jesu Christi te beroeren,
ende de eenvuldige te ?erleyden. Alles in drie Boecken
tsamen ghestelt ende vergadert door Guy de Bres.
Anno 1565. Ende ny wt der Pranchoyscher talen in
onser Nederduytseher spraken eerst ouergheset, door
J. D. R. Ghednickt Anno 1570".
Bevreemdend mag het heeten, dat in een polemisch
boekwerk van zoo groeten omvang, dat vier jaar na de
Geloofsbelgdenis in druk verscheen, van de door den-
zelfden auteur vervaardigde Confessie met geen woord
wordt melding gemaakt.
Ten derde verdient onze aandacht een boekje, dat
in 1564 te Antwerpen verscheen. „Historie ende ge-
sciedenisse van de verraderlicke geuangenisse der vromer
en godsaliger mannen, Cristophori Fabritii, Dienaer des
Goddelicken Woordts binnen Antwerpë, ende Oliverg
Bockij, Professeur der Latijnscher sprake, in de hooghe
en vermaarde schole van Heydelberch, waarvan den
eenen tot een siecklicke en ellendige verlossinge geco-
men en den anderen wreedelgk vermoordt ende ten
vyere opgeoffert is. Antwerpen 1564, November". De
Bres vertaalde het boeksken, welks auteur mij onbekend
is, in het Fransch, en gaf het in 1565 in druk uit.
De tweede druk dezer vertaling verscheen in 1614 te
Leiden bg Gabriël Perin, onder den titel: „Histoire
notable de la trahison et emprisonnement de deux bons
et fideles personnages en la yille d'Anuers; c'est assa-
uoir, de Christophe Fabri ministre de la parole de
Dieu en ladite ville, et d'Oliuier Bouck, Professeur en
la langue Latine en la tres fameuse et tresrennomee
Université d'Heydelberoh desquels l'un estant grieue-
Digitized by
Google
12
ment malade a esté deliuré de ceste miserable captiuité.
Et l'autre a esté cruellement meurtri, et ofifert en sacrifice
k Dieu par Ie feu. Reueue, corrigee et augmentee peur
la seconde fois par son propre Autheur: et depuis tra-
duite de Plamand en Prancois, par Guy de Bres Mi-
nistre". Ook aan dezen vertaalarbeid heeft de Bres
geen enkel woord over zijn Belijdenis des geloofs toe-
gevoegd.
Ten vierde moet nog het aandeel van de Bres in de
verbetering en uitbreiding van de Histoire des Martyrs
van Crespin in behandeling komen. Toen de regee-
ringscommissarissen te Doornik 10 Januari 1562 de Bres'
studeerwoning ontdekten, vonden zij o. a. een brief uit
het jaar 1559 van Jean Crespin, den vromen en be-
kwamen boekdrukker te Genève, behelzende het verzoek
aan zijn vriend de Bres, om voor hem in het Pransch
en in het Latijn een lijst te vervaardigen van de mar-
telaars uit de streken, waar hij had vertoefd. Want
Crespin bracht de uitgave van zijn martelaarsboek in
gereedheid. De Bres heeft blijkbaar aan zijn verzoek
voldaan. Want vóór 10 Januari 1562 werd door com-
missarissen te Doornik in het huis van Jean du Mortier
gevonden „een lang geschrift, vervaardigd over hetzelfde
onderwerp der vervolgingen van de ware christenen",
geschreven met de hand van de Bres. Ook de stuk-
ken betreffende Jacques de Lo, den martelaar te Rijssel,
die 16 Februari 1559 levend verbrand werd, werden te
Doornik in beslag genomen.
Welk gedeelte van Crespin's Histoire des Martyrs
van de Bres' hand afkomstig is, moet door onderlinge
vergelijkiDg der verschillende uitgaven van het boek
en uit den inhoud zelven blijken. De geschiedenis van
Digitized by
Google
13
vele Zuid-Nederlandsche martelaars, vooral uit Doornik
en omstreken, zal wel door de Bres bewerkt zijn. Want
de inzage der origineele processtukken, in het rijks-
archief te Brussel berustende, bewijst dat Crespin over
hen zeer volledig, dus door een Zuid-Nederlander en
ooggetuige, is ingelicht.
De levensbeschrgving van de Bres zelven, en het
verhaal van de opstelling der Confessie door de Gere-
formeerden, beiden voorkomende in het martelaarsboek,
dat Crespin mede met hulp van de Bres vervaardigde,
maken met geen enkel woord van de Bres' auteurschap
der Geloofsbelijdenis melding. We treffen hier een be-
scheidenheid aan, die hoogst bevreemdend moet worden
genoemd.
En wijl ook 's man brieven, van uit den kerker aan
zijn vrouw en moeder geschreven, van geen Confessie
melding maken, komen we tot dit negatieve resultaat:
Uit de Bres' geschriften worden wij niet het minste
gewaar aangaande het ontstaan der Nederlandsche Ge-
loofsbelgdenis.
Wat weten wg aangaande het ontstaan der Neder-
landsche Geloofsbelijdenis uit de Belijdenis zelve?
Bevat de titel ook den naam van den schrijver?
Gaat aan de Confessie een met een persoons- en ge-
slachtsnaam onderteekende Inleiding vooraf? Volgt er
wellicht een evenzoo onderteekend slotwoord op de
Confessie P
Natuurlijk raadplegen wij hier slechts de eerste Pran-
sche uitgave van 1561, en den eersten Nederlandschen
druk van 1562.
Zooals men weet, is onze tgdgenoot, de heer Jonkheer
Digitized by
Google
14
Trip yan Zoutland, predikant te Hattero, zoo gelukkig
geweest, de oorspronkelijke Fransche uitgave van 1561
te ontdekken. Eeuwen lang kenden we haar bestaan
slechts uit historieschrijvers. Réimprimé textuellement
par Jules-Guillaume Fick, Genève MDCCCLV, ligt ze
thans in keurige reproductie in 12mo voor ons. Het
titelblad luidt:
Confession de foy, Faicte d'un commun accord par
les fideles qui conuersent és pays bas, lesquels desirent
viure selon la pureté de l'Evangile de nostre Seigneur
Jesus Christ. I Pier. IlI. G. Soyez touiours appareillez
a respondre k chacun qui vous demande raison de
Tesperance qui est en vous. M.D.LXI.
Gelijk men ziet, worden op het titelblad schrijver,
drukker en plaats van herkomst niet genoemd. De
klauw der inquisitie zweefde ten jare 1561 te dreigend
boven de „verboden boeken" en hun auteurs. „Les
fideles qui conuersent és pays bas" was een ongrijpbare
personengroep.
De eerste hoUandsche druk van 1562 maakt het
voor ons doel niet beter. Door de brandwoede der
inquisitie hittiglgk vervolgd, was hg zoo zeldzaam ge-
worden, dat aan zijn bestaan werd getwijfeld, ofschoon
Is. Ie Long nog een exemplaar heeft gekend i). Aan
Dr. A. van der Linde, op historisch gebied geen onbe-
kende, is het gelukt, een exemplaar op te sporen, dat
hij te Ngmegen bij Adolf Blomhert in 1864 in 12mo.
uitgaf. In de uitmuntende drukkerij van Joh. Enschedé
1) Kort historisch Verhaal van den eersten oorsprong der
Nederlandsohen Gereformeerden Eerken onder 't kruys, bl. 84,
86-88, 104 V.
Digitized by
Google
15
en Zonen té Haarlem werd het letterlijk, naar ouden
vorm en formaat, herdrukt, MDCCLXIV. De titel van
het keurig boeksken luidt:
„Belydenisse des gheloofs. Ghemaeckt met een ghe-
meyn accoort door de gheloouighe, die in de Nederlanden
ouer al verstroyt zijn, de weleke na de suyverheyt des
Heylighen Eoangeliums ons Heeren Jesu Christi be-
gheeren te leuen. I Petri iij. Sijt altijts bereydt ter
verantwoordinghe eenen yegelieken die daer rekenschap
begheert van der hope die in v is. Ghedruckt inden
Jaar ons Heeren Jesu Christi: M.D. ende Lxij.
Een letterlijke vertaling van den firanschen titel. Alleen
is het fransche „les fideles qui conuersent és pays bas"
uitgebreid in het nederlandsche „de gheloouighe, die
in de Nederlanden ouer al verstroyt zijn". Heeft de
vertaling reeds een wijderen kring van lezers op 'toog
dan de oorspronkelijke tekst?
Ook de hollandsche druk verzwijgt de namen van
schrijver, drukker, en plaats van herkomst.
Alleen mag uit het feit, dat eerst de fransche, daarna
de hollandsche druk verscheen, de onderstelling worden
afgeleid, dat een Zuid-Nederlander de Confessie schreef.
Doch de oorspronkelijke fransche titel heeft een ge-
schiedenis gehad, een geboortegeschiedenis, die licht
spreidt over den titel. Li den nacht van 1 op 2 Nov.
1561 heeft de Bres een brief over den muur van het
kasteel te Doornik laten werpen. Reeds vernamen wij
van een verzegeld pakje, waarin een lang geschrift en
een daarbg ingesloten boeksken zich bevonden. Het
lang geschrift, de der Confessie meegegeven brief, was
vervaardigd „uit naam van de burgers en inwoners
dezer stad" (Doornik). En opdat de regeering de zuiver-
Digitized by
Google
16
heid hunner leer zou mogen weten, boden zg haar hun
belijdenis aan, „gemaakt met een gemeen accoord van
meer dan de helft der inwoners, waarmede meer dan
honderd duizend in den lande instemmen".
Uit deze uitdrukking in den brief is ongetwijfeld de
oorspronkelijke fransche titel der belijdenis overgenomen.
Belijdenis des geloofs, „gemaakt met een gemeen accoord
door de geloovigen, die in de Nederlanden verkeeren".
Oorspronkelijk sloeg het gemeen accoord op „meer
dan de helft der inwoners" van Doornik. Minstens de
eenige ambtgenoot van de Bres te Doornik, Pérégrin
de la Grange, benevens het Consistorie of de Kerke-
raad, moeten over het opstel van de Bres gehoord zijn.
Zij vertegenwoordigden destijds de meerderheid der in-
woners van Doornik. De brief was dan ook geschreven
„uit naam van de burgers en inwoners dezer stad".
Voorts verzekert de brief ten aanzien der belijdenis:
„waarmede meer dan honderd duizend in den lande
instemmen". Een betuiging, die weldra in den titel
der confessie aldus luidt: „de geloovigen, die in de
Nederlanden verkeeren".
Ziedaar een tweemaal herhaalde betuiging, die iets,
die veel beteekent. Men wete dat de goede gewoonte
dier tijden meebracht, dat veelal een geestverwante
deskundige werd uitgenoodigd van een handschrift inzage
te nemen, voordat het ter perse ging. En vooral, dat
naar Gereformeerde zienswijs één enkel persoon on-
mogelijk een kerkelijke, dat is algemeen geldende, be-
lijdenis kon openbaar maken. Een enkele kon niet
doen, wat der Kerke was.
Het is dus mogelgk. dat de Bres de instemming der
honderd duizend stilzwggend onderstelt, meer niet.
Digitized by
Google
17
Maar veel meer waarschgnlijk is, dat hij in vroeger
jaren door mondelinge samenspreking, of kort vóór de
uitgave door correspondentie, van de instemming der
gemeentehoofden in Zuid-Nederland zich vergewist heeft.
Dan alleen had hij volle recht om te spreken gelgk
hij deed.
De brief van 1 November 1561 bewijst dus ontegen-
zeggelijk, dat de Bres zijn Confessie vóór de openbaar-
making aan het oordeel van anderen onderworpen heeft.
In de fransche uitgave staat op de keerzijde van het
titelblad een „Sonnet" van veertien regels, koning en
rechters herinnerend aan de lat^nsche rechtspreuk :
„Hoor ook de andere partij". Het versje is in de
nederlandsche editie vrg vertaald. Doch de dichter ver-
zwijgt zelfs zijn initialen.
Nu volgt „een Epistre au Roy", waarboven staat:
Les fideles qui sont és pays bas, qui desire viure selon
la vraye reformation de l'Euangile de nostre Seigneur
Jesus Christ, au Eoy Philippe leur souuerain seigneur.
Dit model van classieke welsprekendheid, deze ziel-
roerende klacht der verdrukten die geen trooster heb-
ben, dit aangrijpend beroep op den mensch in den
tyran, deze prachtige en krachtige apologie der kerk
onder 't kruis, verdient in haar geheel door de kinderen
der Reformatie ten onzent te worden gekend.
Reeds de aanhef toekent. „Ware het ons gegund,
o Sire! ons voor uwe Majesteit te stellen, ten einde
ons te verdedigen betrekkelgk de misdaden waarmede
men ons belast en de billijkheid onzer zaak te toonen,
wg zouden dit geheime middel niet zoeken om u de
zuchting van uw volk te doen hooren door een stemme-
loos request of geschreven Confessie. Maar wgl onze
2
Digitized by
Google
18
vganden u de ooren hebben vervuld met zooveel valsche
berichten, dat wg niet enkel belet worden voor uw
aangezicht te komen, maar verjaagd worden uit uwe
landen, vermoord en verbrand aan iedere plaats waar
men ons vindt, verleen ons, Sire! in Godes naam voor
het minst, wat geen enkel mensch aan de beesten kan
weigeren, het is, ons klagelijk geroep als zeer uit de
verte te hooren. Opdat wanneer uwe Majesteit, ons
gehoord, ons schuldig oordeelt, de vuren worden ver-
dubbeld in uw koninkrijk, de helsche pijnen en folte-
ringen vermenigvuldigd. En daarentegen, wanneer onze
onschuld u openbaar is, zij u ten steun en toevlucht
hebbe tegen het geweld onzer vijanden".
Zoo spreekt, nederig en stout, het geschonden recht.
Op een heenwijzing naar den lijdensweg der oud-
christelijke kerk en den vreeselijken heidenschen volks-
roep: „Christianos ad leones, werpt de Christenen voor
de leeuwen"! en op een betuiging van de grootst moge-
lijke onderdanigheid aan het goddelijk gezag der Over-
heden volgt de bekende classieke uitspraak: „Wij bieden
den rug den slagen, de tongen den messen, den mond
den breidelstokken (waarmee de tong wreed doorpriemd
en het spreken op de folterplaats onmogelijk gemaakt
werd), en het gansche lichaam het vuur".
En lasteren de vijanden,' dat het klein getal der ver-
drukten hen, muitziek als zij zijn, van feitelgken op-
stand weerhoudt, de wederlegging luidt, fier en ootmoedig:
„Wij verzekeren u, Sire ! dat in uwe Nederlanden meer
dan honderd duizend mannen zijn, houdende en volgende
den godsdienst, waarvan wij u de Belijdenis aanbieden,
en evenwel is in geen van hen voorbereiding tot mui-
terij gezien, ja van hen is geen enkel woord, daartoe
Digitized by
Google
ld
strekkende, gehoord. Hetgeen wij u zeggen yan het
groot getal onzer broederen, is niet, Sire! om te ver-
wonderen of schrik aan te. jagen den minste van uw
officieren of dienaren; maar zoowel om de lasteringen
te weerleggen van hen, die ons niet zouden weten
hatelijk te maken dan door leugens, als ook om u tot
medelijden te bewegen".
Wat een ootmoedige toon in den smeekbrief dezer
stoere Gereformeerden, die zelfs aan de mogelijkheid om
ook den vorst zelven verwondering of schrik aan te
jagen uit eerbied voor den landheer niet schijnen te
denken. Let ook op de eenstemmigheid van dit zend-
schrijven met het „lang geschrift", dat 2 November 1561
over den kasteelmuur te Doornik geworpen lag, en
eveneens van meer dan honderd duizend belijders der
nieuwe leer gewaagde.
Yan wat kracht de Confessie is, en met welk doel
men haar Filips II aanbood, leert duidelijk de volgende
uitspraak: „Want wat betreft dat men ons vervolgt,
niet alleen als tegenstanders van uwe kroon en van de
openbare zaak, maar ook als vijanden van God en Zgn
kerk, smeken wij u er over te oordeelen door middel
van de Belijdenis des geloofs, die wij u aanbieden, be-
reid en gereed om haar, zoo noodig, met ons eigen
bloed te onderschrijven".
Ten slotte houden de smekelingen staande, dat zg
het Christelijk geloof, in het symbolum vervat, en de
geheele leer door Jesus Christus geopenbaard, toestem-
men en belijden. En beslist, maar niet kwetsend, wijzen
zij afgodische ceremoniën en heidensche zonden, den
gruwel der toenmalige roomsche kerk, af.
Het eind van den smeekbrief is aangrijpend schoon,
Digitized by
Google
20
de slotbede is niet krenkend, maar apostolisch yerheven :
„Het komt u toe, Sire! het komt u toe kennis van
deze zaken te nemen, u te stellen tegen de dwalingen,
hoe yastgeworteld zij door lengte van tijd ook zgn, en
de onschuld te handhaven van hen, die tot nu toe in
hun recht meer verdrukt dan verhoord zijn geweest.
AIzoo zegene u de Heere en behoede u, de Heere doe
Zgn aangezicht over u lichten, en handhave u in allen
voorspoed. Amen".
Voor ons doel moeten wg hier zeggen: Helaas! achter
dit Amen des geloofs verbergt zich de naam van den
schrijver of de schrijvers van den zendbrief.
Op den smeekbrief aan den koning volgen twee blad-
zijden, bedrakt met vijf bijbelteksten. „Eenige plaatsen
van het Nieuwe Testament, waardoor alle geloovigen
vermaand worden om belijdenis van hun geloof voor de
menschen te doen". Dat hier de onderteekening ont-
breekt, spreekt van zelf.
Zoo komen wij dan nu tot de Belgdenis zelve, in 37
artikelen vervat. Ze voert het opschrift: „Confession
vrayement chrestienne, Contenant Ie salut eternel de
Tame". Of in het oud Vlaamsch : „ Vvarachtige Chris-
telicke. Belijdenisse. Inhoudende de eewighe salicheydt
der zielen". De meeste artikelen hebben bijbelteksten
tot kantteekeningen. De Confessie is niet onderteekend.
Het laatste, wat het boekje bevat, is de „Remon-
strace aux Magistrats, des Pays bas, assauoir Fladres,
Braban, Hainault, Artois, Chastelenie de 1'Isle, et autres
regions circonuoisines". Of, gelijk de hoUandsche titel
luidt: „Vermaniöghe ende vertooch tot den Ouerheden,
vanden Nederlanden, namelick, Ylaenderen, Brabandt,
Hollandt, Zeelandt, Henegouwe, Artoys, Casteleynschap
Digitized by
Google
21
van Byssele, ende andere omligghende Landt8chappen'\
Blijkens het fransche opschrift zijn we hier nog in
de dagen vóór onzen groeten opstand. Vlaanderen en
Brabant zijn de hoofdgewesten. Holland wordt nog niet
genoemd. De nederduitsche overzetting had natuurlijk een
wijderen kriog van lezers op het oog. Vandaar dat Hol-
land en Zeeland in den titel meé opgenomen werden.
De „Vermaninghe" tot de Overheden is ongeveer
even lang als de „Zendtbrief" aan den Koning, 10 blad-
z^*den Gompres gedrukt en 16 bladzgden wat ruimer
gedrukt. Beider doel is hetzelfde. Maar de toon ver-
schilt. In de „Vermaninghe" is alle schroom om per-
sonen en zaken bjj hun naam te noemen afgelegd.
De verontwaardiging des geloofs over de verdrukking
van Gods volk, en de kracht der gematigdheid die niet
noodeloos grieft, dingen om den voorrang. Ook hier
treft ons de onderwerping aan het goddelijk gezag der
Overheid, ook in geloofszaken, mits het Woord rechter
zij. En de welsprekendheid der feiten laat niet na,
de harten der lezers te treffen.
„Want hoewel een buitensporig aantal menschen het
Evangelie vervolgt . . . nochtans zijn er voomamelgk
twee soorten, die op ons loopen als op eenige razende
beesten, en die door alle middelen zich inspannen, om
u van uw natuurlgke zachtmoedigheid en goedheid tot
hun bloedige en razende wreedheid te vervormen. De
eersten hebben geen reden dan een onbedachtzamen
ijver voor een zoo zoo godsdienst, welke alleen steunt
op een algemeene en verouderde dwaling. De anderen
vervolgen ons, niet omdat wij hen in hun devotie ver-
storen: want die is er ganschelijk niet in hen: maar
omdat het Evangelie (naar hetwelk wij begeeren ons
Digitized by
Google
22
ie reformeeren) contrarie is aan hun goddeloosheid,
gierigheid, eerzucht, hoererg, doodslagen, dronkenschap-
pen, en andere boosheden, waarin zij zich baden en
zich wentelen als beesten. Wat aangaat de eersten, wij
weten, dat zij behooren tot hen, waarvan Jezus Christus
spreekt, die meenen Gode een dienst te doen met ons
aan den dood over te leveren, zijnde te verontschuldigen,
naar het schgnt, voor het oog der menschen, maar zeker
niet te ontschuldigen voor God : overmits de godsdienst,
dien zij met zoo groote wreedheid handhaven, niet is
gefondeerd op het woord van God, maar op hun fan-
tasie en meening van hun voorouders".
Deze monniken, priesters, beneficianten (geestelijken,
die op grond en tegen het genot eener misstichting
geestelijke diensten verrichten), scholastieken (aanhangers
en beoefenaars eener middeleeuwsche schoolsche geleerd-
heid), en doctoren worden krachtig tot de orde of liever
tot het Woord Gods geroepen. En de Overheden worden
vermaand, zich niet tot uitvoerders van de censuren
en de meeningen van hen te maken, die het hoogste
belang bij de zaak hebben.
De volgende uitspraak herinnert aan Luther's bede *
om een corrigendum uit den Bijbel voor den rijksdag
te Worms. „AJzoo behoort men, alvorens tegen onze
personen te woeden, aan te toonen, hoe wij ketters zijn,
dwalende in het geloof, en ons door teksten uit Bijbel
of Evangelie te overtuigen, zonder als eenige reden
ons tegen te zetten de vuren, de tongen uit te snijden,
en de monden met haken toe te sluiten van hen, die
slechts begeeren aan te toonen, dat hun leer is gefon-
deerd op den eenigen rotssteen, welke is Jezus Christus".
Toorts heeten de monniken en priesters navolgers der
Digitized by
Google
23
oude Schriftgeleerden en Parizeen, de moorders van
Gods Zoon en zij o profeten. Zg verzaken zelven hun
canones (leerregels), die ten voordeel der vraarheid ver-
bieden voort te brengen de gewoonte, aangezien de
gewoonte zonder waarheid maar een oude en verouderde
dwaling is, en Jezus Christus gezegd heeft: Ik ben
de weg, de waarheid, en het leven; en niet, Ik ben
de gewoonte.
„Aangaande degenen, die zonder godsdienstgver ons
zoo yijandig zijo, . . . het is waar, dat zij niet allen in
goddeloosheid gelijk zijn. Want sommigen, en zelfs
monniken en doctoren, hebben de genade veracht, die
de Heere hun bewezen had, van de zuiverheid des Evan-
gelies te kennen ... en zgn in een verkeerden zin over-
gegeven, alzoo dat zij met lossen toom tot allerlei ondeugd
loopen, en wij hebben geen meerder vganden dan die. . .
De anderen zijn zoodanig niet, noch zulke gruwelgke
verachters Gods, maar zijn alleen zoo ingewikkeld in
de begeerlgkheden des vleesches en der wereld, alsof
er geen ander toekomstig leven ware dan dit tegen-
woordige, en gevoelen niets Christelijks; het is het
eenvoudige volk, dat zich aan dronkenschap overgeeft,
zóó schaamteloos, dat men zeer dikwijls, behalve het
uitwendig voorkomen van het gelaat, nauwelijks onder-
scheid kan zien tusschen hen en het dier. . . En evenwel,
grootmachtige Heeren ! zij meenen dat deze onbeschaamd-
heden hun vrij staan, wanneer zij om zich van schuld
te reinigen naar de Mis gaan. ..
Wij danken God, dat onze vijanden zelven gedwon-
gen zijn om eenig getuigenis te geven aan ons goed
gedrag („modestie"), deugd en lijdzaamheid, alzoo dat
hun gewoon zeggen is: Hij zweert niet, hij is Lutheraan;
Digitized by
Google
24
hij hoereert niet, hij is geen dronkaard, hij is van de
nieuwe secte. En evenwel, niettegenstaande deze getui-
genissen van eerbaarheid, wordt geen enkele soort van
Igfstraf vergeten om ons te folteren".
Deze tegenstelling tusschen pijnigers en gepijnigden
bood gereede aanleiding, om met een verzoek om on-
derzoek te doen in een rechtvaardige zaak en met een
heilbede voor het welzgn der Overheden de „Verma-
ninghe" te besluiten.
Somtgds wordt het „wg" daarin vervangen door „ik".
Eennelgk schrgft één namens velen. Maar de schrijver
noemt zich zelf noch zijn lastgevers.
Als vrucht van ons onderzoek stellen wij vast: Aan-
gaande het ontstaan der iN'ederlandsche Geloofsbelgdenis
weten wg uit de Belijdenis zelve letterlijk niets, wat
het auteurschap betreft. Alleen vermeldt het titelblad,
dat de Confessie „vervaardigd is krachtens gemeene
overeenstemming door de geloovigen^ die in de loeder-
landen verkeeren, welke begeeren te leven naar de zuiver-
heid des Evangelies van onzen Heere Jezus Christus".
Het fransche opschrift der remonstrantie aan de magis-
traten noemt als hun woonplaatsen „Ylaanderen, Bra-
bant, Henegouwen, Artois, kasteleinschap van Rysel, en
andere omliggende landstreken". En de hollandsche
titel voegt aan die plaatsnamen Holland en Zeeland toe.
Doch de brief van 1 November 1561, die de Con-
fessie begeleidde, en geschreven was, naar wg regee-
ringscommissarissen hoorden verklaren, met de hand
van de Bres, wgst ondubbelzinnig naar instemming
heen, te Doornik en door heel België betuigd. En alle
toenmalige omstandigheden worden ons raadselachtig, zoo
we aan de Bres het vaderschap der Confessie ontzeggen.
Digitized by
Google
26
Wat weten wij aangaande het ontstaan der Neder-
landsche Geloofsbelijdenis uit de geschriften dergenen^
die als medeopstellers der Confessie worden genoemd?
Doctor Adrianus Saravia, omstreeks 1561 predikant
te Antwerpen, van 1582 tot '87 professor te Leiden,
om politieke redenen voortvluchtig, tot zgn dood toe
in 1612 hoogleeraar te Canterbury in Engeland, moet
tgdshalve het eerst worden genoemd. Hy schreef, 50
jaar na het ontstaan der Geloofsbelijdenis, aan den pre-
dikant J. üitenbogaart :
^Ik beken, dat ik een van de eerste opstellers dezer
Geloofsbelgdenis geweest ben, gelijk ook Herman Moded.
Of er nog meer in 't leven zijn, weet ik niet. Zij is
eerst geschreven in het Fransch, door Christus' dienst*
knecht en bloedgetuige Guy de Bres. Maar eer ze
werd uitgegeven, heeft hij haar medegedeeld aan de
dienaren van Gods Woord, zoo veel hij er kon vinden.
En heeft het aan hen overgelaten, te verbeteren, zoo
hun iets mishaagde, er aan toe of af te doen. Zoodat
zij niet moet gehouden worden voor het werk van
één man" i).
Zoo schreef een Gereformeerd hoogleeraar, die aan
1) ^Ego me illius OonfeBBionis ex primis unum fuisse autho-
ribus profiteor, sicut et Hermannas Modetus; nescio an plures
sint superstites. lUa primo fuit conscripta Gallico sermone a
Christi servo et Martyre Guidone de Bres. Sed anteqnam edere-
tnr, Ministris Yerbi Dei, quos potuit nancisci illam commnnioavit :
et emendandum, si quid displiceret, addendum, detrahendum
proposuit: ut unius opus censeri non debeat". Epistolae Praes-
tantium ac Eruditorum yirorum. Epistolae ecoles. et theologioae.
Ëpistola 181, p. 294 sq. Ygl. Üitenbogaart, Eerkelyke Historie,
dl. III, blz. 7.
Digitized by
Google
26
den avond zijns levens meermalen de gevoelens van
Calvgn en Beza bestreed i), aan een leeraar, wien als
Remonstrantsch partijhoofd bij bet Bteeds feller worden
der godsdiensttwisten niets liever was dan het beknib-
belen van het gezag der Confessie. Guy de Bres de
auteur der Confessie. Voorts vele mede- opstellers. En voor
ieder vrijheid van verbetering. „Belijdenis des geloofs,
gemaakt met een gemeen accoord'\
De tweede mede-opsteller der Confessie, door Saravia
reeds als zoodanig genoemd, is de welbekende Herman-
nus Moded of Strijcker, de monnik uit Zwolle, die reeds
in 1544 als leeraar bij de Hervormden voorkomt. Een
rotsman des geloofs, een vurige Petrus, 14 Juni 1566
nabij Oudenaarden als de eerste hagepreeker opgetreden,
in doodsgevaar menigmaal, in 1572 de eerste predikant
te Zierikzee, hofprediker van prins Willem van Oranje,
door diens gemalin Charlotte van Bourbon Immodet
genoemd, in 1580 predikant te Utrecht, later tot ge-
heime staatsdiensten in Duitschland gebruikt. Een
onverdraagzaam, bemoeizuchtig mensch, maar Christus
en zijn Evangelie getrouw, en een vader der Neder-
landsche Hervormde kerk.
Blijkens den brief van Saravia leefde Moded ten jare
1612 nog. En de opdracht van zijn geschrift tegen de
Wederdoopers aan de Algemeene Staten leert, dat hij
zich in 1603 te Middelburg bevond.
Moded schreef namelijk een boeksken van 341 blad-
zijden in 12"^^ onder dezen langdradigen titel:
„IJan de eerste beghinselen der Wederdoopsche Seck-
1) B.Glasius, Godgeleerd Nederland, 'b Hertogenbosch, 1851—56,
dl. m, blz. 265.
Digitized by
Google
27
ten/ ende wat veelderley ver/scheyden tacken/ een yder
met zgn aert ende drijuen /daer wt ghesproten zijn/
Item van haer ydele üisioenen /Droomen/ Prophetien
/sendinge/ leere /grooten twist/ etc. vele wt haer /eyghen
boecken ghetrocken/ ende /met gront der H. Schrift/
crachtich wederleyt. /Hier is noch by gheuoeght een
grondich/ t'samen sprekinge ouer de voornaemste hooft-
/stucken haerder dwalinghe./ Door Hermanum Moded/.
Het grootste deel van dit boek, blz. 187 — 341. bevat
„Een Dialogus of t'samenspreken van twee persoenen
/d'eene ghenaemt Eenvoudich mensche/ dagende dat
hy is inden Doolhoff deses werelts /ende d'ander/ Be-
richt der waerheyt/ die hem den rechte padt aanwijst.
Alles tot stichtinghe des naesten/ leest met versiandt
ende oordeelt".
Pagina 270 vermeldt de volgers of geloofsgenooten
van Petrus Waldus van Lyon in Frankrijk, een zeer
rijk en geleerd vroom man, die de Evangelieleer met
grooten ijver plantte en handhaafde, en de vader van
de naar hem genoemde bijbelsche sekte der Waldenzen
werd. Aangaande hen schrijft Moded:
„Int jaar 1212 zijnder te Pargs van desen volcke
24 Martelaers ghemaeckt, die vrijmoedighe belijdenisse
ghedaen hebben, die noch tegenwoordich by ons in
schrifte is. waer mede dat accordeert de belijdinge, die
wy de ghereformeerde van de nederlan [den] den Coninck
van Spaengien overghegheven hebben, by my onder
't Cruyce beneersticht) int Jaer 1561. ingaende in
Januarij".
Een merkwaardige uitspraak van een der hoofdper-
sonen in zake het ontstaan onzer Confessie, maar die
niet .klaarder dan het licht" is. Wat bedoelt Moded
Digitized by
Google
28
er meeP Ongétwgfeld spreekt hij yan onze Neder-
landsche Geloofsbelijdenis. Want juist zij is, in den
nacht van 1 November 1561, in een verzegeld pakje
over den kasteelmuur te Doornik geworpen, en aldus
„den Coninck van Spaengien overghegheven". Van
een aanbieden aan Zgne Majesteit van een andere Con-
fessie is ons niets bekend.
Moded diende in dat jaar een gemeente „onder
't Cruyce". Reeds in Januari van 1561 heeft hij. onze
Belgdenis „beneersticht". Hij alleen? Waarom ver-
zwijgt Moded zgn medehelpers P En wat beteekent het
woord „ beneer sticht" ?
Bij gebrek aan een oud-nederlandsch woordenboek
heb ik mg tot de bijbeltaal gewend, en bevonden dat
benaarstigen of zich benaarstigen, de vertaling van het
grieksche Gnovddl^cDy allerwege beteekent zich spoeden,
spoed maken, vervolgens ook zich beijveren, allen ijver
in het werk stellen.
Moded verklaart dus aangaande onze Nederlandsohe
Oeloofsbelgdenisy dat hij sedert Januari 1561 ten haren
aanzien zich met bekwamen spoed beijverd heeft. Om
wat te doen? Om haar op te stellen? Om haar door
de geloofsgenooten te doen aannemen? Om haar te
verbreiden? Altemaal vragen^ waarop de uitdrukking
„beneersticht" geen antwoord geeft.
Dat neutrale woord geeft enkel te kennen, dat Moded
sinds Januari 1561 vóór de Belgdenis ijverde.
Als haar schrijver? Of als medewerker, toen zij ge-
schreven werd? Met zoovele woorden zegt Moded noch
het een noch het ander. Doch als wij tweeërlei tegen-
over elkander stellen, vooreerst dat Moded zichzelf hier
nog al sterk op den voorgrond plaatst, en dat Saravia
Digitized by
Google
29
hem tot de eerste opstellers der Geloofisbelgdenis telt,
en ten andere dat Thysius en Schoock, gelgk ons straks
bigken zal, Moded onder de opstellers heel niet noemen,
dan zal de waarheid wel in het midden liggen, en
moet onze coDclusie luiden : Dat Moded tot het samen-
stellen der Nederlandsche Geloofsbelijdenis heeft bgge-
dragoD, is niet te bewgzen. Maar dat hij sinds Januari
1561 voor de Belijdenis zelye gverde, staat op grond
yan zgn eigen getuigenis vast.
Sarayia en Moded zijn de eenige personen, die als
de Bres' medeopstellers der Belgdenis genoemd worden.
Wat weten wg aangaande het ontstaan der Neder-
landsche Geloofsbelgdenis uit de verklaringen van de
Bres^ tijdgenooten?
Van deze laatsten kunnen wg slechts één persoon
als getuige oproepeu, den beschaafden en zachtmoedigen
franschen prediker Jean Taffin. Te Doornik in 1528 of
'29 geboren, en te Genève door Beza theologisch ge-
vormd, trad Taffin in 1566 als predikant bij de Fransche
Hervormden te Antwerpen op, toefde van 1567 tot
1572 te Metz, was fransch predikant te Heidelberg,
Haarlem en Amsterdam, en overleed in 1602.
Van Taffiji bezitten wg een mondeling getuigenis, door
een betrouwbaar hoorder, den Antwerpschen abt van
Thielt, die om des Evangelies wil zoo vele aardsche
goederen verliet, waarschgnlijk hem opzettelijk ontlokt
en toen schielijk overgebrieft. Want in Te Water's
Tweede Eeuwgetijde, een boek dat in de Leidsche
Universiteits-bibliotheek berust, vond Dr. L. A. van
Langeraad. (a. w., blz. 117) deze aanteekening neer-
geschreven :
Digitized by
Google
30
„Thomas van Thielt schreef aan den Delftschen predi-
kant Arnoldus Cornelii uit Antwerpen, 17 Julij 1582:
Ie hebbe Taffinum gesproken van de Confessie, de welcke
hy seyfc van Quy de Bres gestelt te sijne".
Klinkt dit niet als een opzettelijke ondervraging, en
als een wèl overdachte verklaring?
Ten slotte de vraag, die ons lang zal bezighouden :
Wat weten wij aangaande het ontstaaa der Neder-
landsche Geloofsbelijdenis ^it de boeken van latere
schrijvers.
En dan leenen we hier allereerst het oor aan Anthonius
Thysius, den gematigden hoogleeraar van Harderwijk
en Leiden, die in 1640 overleed. Hij schrijft in de
„Voor-reden, Aen de Nederlandtsche Ghereformeerde
Kercken" van zijn in 1615 uitgegeven geschrift „Leere
ende Order" als volgt i) :
„Ende eerstelyck soo veel de Confessie ende Beken-
tenisse aengaet, die, in twee Copyen [van 1563 en 1582]
teghen den anderen overgheslelt, voor aen staet, Is
eerst int Walsch int Jaer 1562 gheschreven, ende des
1) Leere ende order der Nederlansche, soo Duytsche als
Walsche, Ghereformeerder Eerchen: in twee deelen onderschey-
den: Vvaer van het eerste begrijpt, Corpus docfcrinae, Dat is,
De Publijcke, of Opentlijcke ende alghemeyne Schriften, de
suyvre Leere aengaende, van den beghinne der Reformatie, onder
het Eruys ende naderhandt, van de selve Eereken, gehouden,
gheleert, gelooft, ende met den Bloede bevesticht: tsamen als in
een Lichaem vervat: Door Anthonius Thysius, Professor der
Heyliger Schrift, in de ver-maerde Hooge-School tot Hardervvyck.
't Amsterdam, By Pieter Pietersz. Boeckvercoper, woonende op
't Water, bij den Dam, in den Gulden EerokBybel, 1615. Een
exemplaar behoort aan de Universiteits-bibliotheek te Utrecht.
Digitized by
Google
SI
Jaers daerna in druck wtghegheven : niet datse van de
Walsche Kercken alleen gestelt sy, maer om dat dese
sprake, beyde in ende buyten Nederlandt, ghemeyner
ende kennelijeker is als de Nederduytsche, voorneme-
lijek den Koninck van Spangien ende dë Uederlant-
schë Overheden, wien sy toe-gheschrevê is: oock is
stracx in 't laer daernae, in Ifederduytseh, ende oock
in Hoochduytsch te Heydelberch overgheset, ghedract
gheworden. Ende al-hoe-wel het niet ghenoeehsaem
aen den dach en is, wie den Schryver oft Schry?er8
der selver zijn geweest (waer aen oock vireynich gele-
gen is) so isse nochtans van Gheleerde, Godtsalighe
mannen gheschreven, die gheen onsekere ende alleen
in de hersenen vlietende, maer een ghewisse ende dadi-
ghe kennisse yan Qodt ende Goddelijcke saken onser
salicheyt betrefifende, hebben ghehadt, haer bloet niet
kostelyck achtende tot bevestinghe der Waerhevt in
deselvighe begrepen : ende, soo wy van de oude bericht
w^orden, van dien in Godts Woort ende alle Godtsalicheyt
wel gheoeflfenden trouwen Dienaer ende Martelaer Jesu
Christi, Wido de Bres^ ende syne Mede helpers in de
Gheroeynten van Ryssel, Cassellerye [Chastelenie de
l'Isle, Casteleynschap van Ryssele, Rijsel met omliggende
plaatsen], Doornick, Valencyn etc. ende Godefridus
WinghiuSy wiens sonderlycke gheleertheyt in de Theo-
logie ende gheschicktheyt in de Griecksche en andere
Spraken, ghenoeehsaem aen den dach is, als die ods
het niew Testament van nieus overgeset heeft, wtge-
sondë zgnde van de Emdische Eerck tot opbouwinghe
der eerst-ghestichte Vlaemsche Ghereformeerde Ghe-
meynten, neflfens syne mede-arbeyders in Vlaenderen,
Brabant, HoUandt ende elders. Dan het sy daer mede
Digitized by
Google
82
als het wil, is evenwel niet ghemaect noch wtgegaen
dan met voorgaende Communicatie ende Approbatie
(als sulck een wichtich werck vereyschte, gheschreven
zijnde in ghemeynen naem der Eereken aen den Eo-
ninek van Spangien ende Overheden deser Nederlanden)
ghenomen met, ende gegeven van de ghetrouwe Dienaers,
die toen ter tijdt in den Nederlandtschen Eereken over-al
waren: soo in-landisché, als Georgius Wibotius^ anders
SylvanuSj Christophorus Fabritius, ende andere ghe-
leerde mannen binnens landts meer, te langh om te
verhalen: als wt-landische, namelijck met Cornelio
ColthuniOj eertgts Pastoor tofc Alckmaer [naar wien een
gracht in Alkmaar „de" Eooltuin heet], Nicolao Ca-
renaeOj 't Emden, Petro Datheno^ ende Gaspar o
HeydanOj te Pranckendael ; Valerando PollanOj te
Francfort; Johanne Taffino, ende Petro Colonio te
Mets; Nicolao Galasio^ Petro Cognato^ Petro Alexan-
drOy eertyts Bicht- Vader ende Hof-prediker van Vrouw
Marie Coninghinne van Hungarien ende Regente deser
Nederlanden, ende Petro Deleno^ te Londen; ende
waerschynelijck oock met dien Hoochgeleerden ende
God-salighen Theologo Andrea Gerardi van Iperê,
Professoor der wyt-beroomde Vniversiteyt van Marborch.
lae selfs is van dien seer geleerden; Godtsaligen
ende yverighen Johanne CrispinOy vertoont ende ghe-
communiceert met de Eercken-dienaren, ende vooral
met dien wtnemenden ende dieren man Gods Johanne
Calvino, te Geneven, alwaer se oock eerst gedruct is.
Waer wt genoechsaem blyckt dat se niet van eenige
gheringe ende ongheoeffende persoenen, elders wt eenen
duysteren hoeck is voortsgecomen, als sommighe hooch-
duDckende lieden stoutelijck haer derven laten verluyden".
Digitized by
Google
33
Tot zoover Thysiua. i)
Zgn uitval tegen „sommighe hoocfa-dunckende lieden"
zal wel den Remonstranten gelden, die de eere der
Confessie op alle mogelyke wijzen schonden. Zelfs in
't geding met hen is Thysius zoo vrijgevig yan tot
tweemaal toe te betuigen, dat aan het juiste getal der
herzieners van de Belgdenis minder gelegen is. Geen
namenstrgd. Doch zgn lang relaas handhaaft ten krach-
tigste het hoofdfeit, dat velen haar hebben goedgekeurd.
^Niet het werk van één man". Juist wat Saravia ook
had verzekerd.
Het hindere dus noch deere, dat Thysius, gelgk vele
anderen, het jaar van de uitgave der Confessie te laat
stelt. Dat hij Yalerandus PoUanus als overziener der
Belijdenis noemt, hoewel deze reeds in 1557, dus 4 jaar
vóór het ontstaan der Confessie, overleed. En dat Petrus
Cognatus nooit te Londen geweest is, wèl Johannes
Cognatus, en deze eerst na Juni 1563.
Want de eerste fout is een zeer algemeene. Eerst sinds
1855, door den letterlgken herdruk van de door Jhr.
Trip van Zoudtland ontdekte oorspronkelijke uitgave van
1561, staat het geboortejaar der Confessie vast.
En de beide anderen worden verklaarbaar door de
onzuiverheid der bronnen, waaruit Thysius zal hebben
geput, en door het ongeloofelijk veelvuldig rondtrekken
van de Bres' mededienaren, om huns levens wil « Trachtte
de vreeselgke inquisitie niet èn de predikanten èn de spo-
ren hunner aanwezigheid zooveel mogelijk te vernietigen P
Glasius2) geeft Thysius dit eervol getuigenis:
1) A. Thysius, Corpus Doctrinae, Voorreden, blz. 8—10.
2) ölasiuB, a. w., dl. III, blz. 427 v.
3
Digitized by
Google
84
„En van te raeer gewigt is zgne wijze van beschouwen
der in geschil zijnde leerstukken [de te Dordrecht in
1618 — 19 behandelde vijf geschilpunten met de Remon-
stranten] en zijn gedrag, naarmate hij meer onpartijdig
was en alleen zijne eigene overtuiging volgde ....
Thysius verloochende op de Dordtsche Synode geenszins
zijn zachtmoedig karakter. Hoezeer tegen het Remon-
strantismus ingenomen, bleef hy verre verwgderd van
de strenge hardheid, die Gomarus en Bogérman aan
den dag legden".
Is een tijdens felle godsdiensttwisten onpartgdig man
niet veelal onwraakbaar geschiedschrgver P En verdiend
professor Thysius niet ons volle vertrouwen, als h^ ons na
onderzoek mededeelt, dat de Bres en zijn medehelpers^
„soo in-landische als wt-landische", gemeenschappelijk
hebben vervaardigd de Nederlandsche geloofsbelijdenis i) P
1) De critiek van Dr. van Langeraad op de verhalen van
Thysius en Schoook is hypercritiek. Mgns eraohtens is de door
mg geboden voorstelling der feiten gegrond op een waardige
behandeling van ware getuigenissen. Of juister, Dr. van Lange-
raad zegt zelf: „Ook ligt het in den aard der zaak, dat de Bray
aan enkele predikanten .... zgn werk .... ter goedkeuring over-
gaf" (a. w., blz. 118). En schrgft vlak daarna: „Een later
geslacht heeft.... in den waan verkeerd, dat de Confessie van
den beginne af Formulier van eenigheid is geweest, en als zoo-
danig natuurlijk niet dan na zorgvuldig en nauwkeurig onderzoek
van velen is aangenomen*' (blz. 119). Een ondragelijke tegen-
strgdigheid. Hoe kan de goedkeuring der Confessie door velen
„in den aard der zaak liggen" en tevens een „waan" zgn.
Beging de scherpzinnige criticus niet drieërlei onjuistheid ? Hg
legde meer den nadruk op de vergissingen in de naamlgst van
Thysius en Sohoock dan op de groote hoofdzaak, de raadpleging
van meerdere predikanten. Hg miskende de innerlijke waar-
schijnlijkheid van Schoock's verhaal. En hg zag ten eenenmale
Digitized by
Google
35
De geleerde Martinus Schoock of Schoockius(f 1669),
een veelweter, een woelwater, een medestander, later
een tegenstander van onzen groeten Voetius, bekome
als tweede niet-tijdgenoot yan de Bres over het ontstaan
van diens Confessie het woord.
Naar aanleiding yan den strijd over de kapittelgoe-
deren schreef hij een groot werk in het Latijn „Oyer
de kerkelijke goederen", i), waarin vele merkwaardige
bijzonderheden over de Nederlandsche kerkgeschiedenis
voorkomen. Wat hg daarin over het ontstaan der
Confessie mededeelt, is volgens het oordeel van profes-
sor Vinke 2) ^een classieke plaats over dit onderwerp*',
het meest ware en nauwkeurige bericht.
De hoogleeraar Schoock verhaalt als volgt 3):
voorbij, dat Gereformeerde kerkleer en kerkrecht de goedkeuring
der Confessie door het grootst mogelijk aantal, eigenlijk de taak
eener Synode, gebiedend eisohten. ,, W^ gelooven."
1) Martini Sohoockg Ultrajeotini, Liber de bonis vulgo Ecole-
siasticis diotis: item de Oanonicis: atque speciatim de Canonicis
Ultrajectinis. Groningae 1651.
2) H. E. YinAce, Libri Symbolici Ecclesiae Beformatae Neer-
landicae, Trajecti ad Bhenum, 1846. Praefatio, p. XIII, noot 1.
3) M. SchoookiuB, o. 1., p. 519 — 522. „A quibus primitus
haec uniyersalis consensus in Orthodoxia formula per Belgium,
concepta fuerit, diversimode a variis refertur. Ego ex ceftis
documentis, pleniori opere cum bono Deo suo tempore exhibendis,
ita hanc rem se habere dicidi. Jam anno 1559. Guido de Bres
vir pientissimus, (quippe, nti antea patuit, veritatem Erangelicam
sanguine suo obsig?ayit) maxime quod furibundi Anabaptistae ab
Inquisitoribus eodem loco cum Orthodoxis haberentur, instituit
quosdam articulos consensus Orthodoxi coUigere, quos cum Hadriano
Zaraviae accincto ad iter Genevense primitus exhibuisset, per eum
CaWino et aliis Theologis Genevatibus sub finem illius anni ostensi
fuerunt; sed cum ab Authore lingua Gallica (quod Belgis plerisque
Digitized by
Google
36
„Door wie dit formulier van algemeene overeenstem-
ming in de Rechtzinnigheid door Nederland voor het
ex ea parte aat vernaoula esset, aut saltem familiaris) ooncepti
essent, Zaraviae authores faerant, moneret turn Authorem, turn
reliquos per Belgicam ministros, potius cum patribus Gallis consen-
tirent in ConfeBsionem, quae in prima Synodo Parisina recenter
eodem anno condita erat, die videlicet 19. May. redux paulo post
in Belgium Zaravia, Authori turn viva voce, turn per literas, quas
a Geneva tibus deferebat, consilium Galvini, aliorumque illius
GoUegarum exposuit, pressitque hos articulos Bresius usque ^d
annum 1561. quo ex oonsilio Godefridi Wingii, cujus jam
antea facta fuit mentio (renuente licet Zaravia, qui contendebat
itetato Genevates consulendos esse) eosdem misit ad Ecclesiam
Embdanam, in qua cum viveret Cornelius Cooltuyn "Wingio
familiaris, ipse eosdem cum paucis ex Gollegis (quod non putaret,
om nes privati ministri positiones, tanquam definitam formulam
consensus plurium nationum, probaturos esse) expendit, proba-
vitque; postea missi fuerunt ad varios in Belgio ministros, item
ad ministros Metenses, quorum jam antea facta fuit mentio, nee
non Frankendalium ad Petrum Dathenum et Gaspar um Hei-
danum, ut et Francofurtum ad Yalerandum PoUanum, nee non
ministros Ecclesiae Belgicae Londini, itemque eos, qui ibidem
Ecclesiae Galicae praeerant, Nicolaum scil. Galasium, Petrum
Gognatum, et Petrum Alexandrum quondam Gonfessionarium
Mariae Ungariae reginae ; neque enim consultum fuit visum,
iterum adire Genevates, quod mallent Belgas Gallicae Gonfessioni,
hoc ipso anno 1561. vulgatae subscribere. A plerisque in Belgio
Ministros visa cum esset haec Gonfessio, taciteque probata,
Walonico idiomate. quo primitus concepta erat ab Authore,
vulgata est anno 1562. ac mox anno sequenti, sive anno 1563. in
Belgicam traducta linguam per omnes Ecclesias non solum fuit
disseminata, verum etiam ab hoc tempore coepit esse formula
consensus. At cum complures ex Zaravia didicissent Geoevatibus
displicuisse hoc consilium Belgarum de eden da nova Gonfessione,
mense Majo anno 1565 (ita et Friglandius, Eerckel. Geschied.
Leyd. 1650, blz. 145; sed leg. 1566) inter sexcentas difficultates
Digitized by
Google
87
eerst is opgesteld, wordt door verschillende personen
yerschillend verhaald. Ik heb geleerd uit gewisse be-
wijsstukken, die ik met Gods hulp te zgner tijd in een
vollediger werk zal aan 't licht brengen, dat het met
deze zaak aldus gelegen is. Guido de Bres, een zeer
godvruchtig man (als die, gelijk te voren gebleken is,
de waarheid des Evangelies met zijn bloed verzegeld
heeft) was reeds in het jaar 1559, meest omdat de
razende Wederdoopers door de Inquisitoren op één Ign
werden gesteld met de Rechtzinnigen, begonnen eenige
artikelen der Rechtzinnige overeenstemming bgeen te
brengen. Toen hg ze het eerst aan Adriaan Savaria,
die gereed stond naar Genève te reizen, had laten zien,
werden ze door hem aan Calvijn en de andere Godge-
et pericula, ex praecipuis Belgg ministris, qui tam noti erant,
Antverpiae occalto Synodus, cal et ipse PhilippuB Mamixius
interfait, et ad quam vocatas quoque erat Zaravia, coUecta f uit ;
relectaq ; Confessione ab omnibus probata fuit, sic tamen nt expos-
talaretur super ea consilium Genevensium; quod cum jussus
esset Franciscus Junius, Theologis illis familiarior, explorare,
mense Novembri (ut alias documentis allatis probabitur) — ab
ijs responsum est, se articulos (in quibus pauca mutata erant)
ab initio, cum exbiberentur, admisisse quidem ut orthodoxos,
caeterum existimasse pro eo tempore, Ecclesias Belgicas non
indiguisse Confessione, quae cum jam vulgaia sit, revocari non
posse, probareq ; se eam tamquam verbo Dei consentaneam. Huic
Oonfessioni at hoc tempore subscripserunt non solum ministri,
verum ultro quoque Lodevicus Nassovius Guilielmi Aurangiae
Principis frater, Gomes Culenburgicus, Gomes Bergensis, et Dominus
de Brederode, alijque ex proceribus, quibus aeternum devotam se
esse agnoscere debet patria; atque sic scriptum initio privatum,
factum est formula universalis consensus, inter Belgas non solum,
sed etiam inter Gallos et Belgas simuls*'. — In den tekst heb
ik slechts dat deel van dit citaat vertaald, dat hier aan de orde is.
Digitized by
Google
38
leerden te Oenève aan 't einde yan dat jaar getoond.
Maar wgl ze door den auteur in de Fransche taal
(omdat deze taal den Nederlanders en den meesten uit
die streek óf moedertaal, óf althans zeer gemeenzaam
was) opgesteld waren, gaven zg Saravia den raad, dat
hij zoowel den auteur als de overige predikanten in
Nederland vermanen zou, dat zij liever met de Fransche
vaderen zouden overeenstemmen in de Belijdenis, die
onlangs, namelijk den 19^^*^ Mei van datzelfde jaar, op
de eerste Synode te Pargs ontworpen was. Saravia,
korten tgd daarna in Nederland teruggekeerd, droeg
aan den auteur, zoowel door de levende stem als door
brieven, welke hij van die van Genève medebracht, den
raad van Calvgn en diens andere ambtgenooten voor.
En de Bres hield deze artikelen terug tot het jaar 1561.
Op raad van Godfried van Wingen, van V7ien ik reeds
vroeger melding gemaakt heb (hoewel tegen den zin
van Saravia, welke* oordeelde dat men wederom die van
Qenève moest raadplegen) zond hij toen dezelfde arti-
kelen aan de Eerk te Embden. In haar leefde Cornelius
Cooltuyn, van "Wingen's vriend. Deze heeft ze met
eenige weinigen zijner ambtgenooten (omdat hij dacht,
dat niet alle bgzondere predikanten de stellingen, als
een bepaald formulier van overeenstemming van meer-
dere [Nederlandsche] natiën, zouden goed vinden) be-
oordeeld en goedgekeurd. Later zijn ze gezonden aan
verschillende predikanten in Nederland, insgelijks aan
de predikanten van Metz, die ik reeds vroeger vermeld
heb, ook naar Frankendaal aan Petrus Dathenus en
Gaspar van der Heiden, gelijk ook naar Frankfort aan
Yalerandus PoUanus, benevens aan de predikanten der
Nederlandsche Eerk te Londen, alsmede aan de hoofden
Digitized by
Google
39
der FranBche Kerk aldaar, namelijk Nicolaüs Oalasius,
Petras Cognatus en Petrus Alexander, eenmaal de
biechtvader van Maria, de koningin van Hongarge.
Men oordeelde het niet raadzaam, ze wederom tot die
yan G-enèye te zenden, omdat zg liever wilden dat de
ISfederlanders de Fransche Belijdenis, die juist in dat
jaar 1561 was uitgegeven, onderteekenden. Toen deze
Belgdenis [van de Bres] door de meeste predikanten
in Nederland gezien en door hun stilzwijgen goedge-
keurd was, werd ze in de Waalsche taal, waarin ze
voor het eerst door den auteur ontworpen was, uitge-
geven in het jaar 1562. En weldra in het volgende
jaar, of ten jare 1563 in de Nederlandsche taal over-
gezet, werd ze niet alleen door alle Eerken verspreid,
maar begon ook sedert dien tijd een formulier van
overeenstemming te zijn".
Aldus het zeer aannemelijke verhaal van professor
Schoock, op „gewisse bewgsstukken" gegrond.
Quido de Bres stelt eenige geloofsartikelen op, ten
bewijze dat de Gi-ereformeerden geenszins met de oproe-
rige Wederdoopers zijn gelgk te achten. Hij zendt ze
door middel van Saravia ter beoordeeling aan de moeder-
kerk te Qenève. Ze zijn in de Fransche taal geschre-
ven, en stemmen als copie zeer sterk met het origineel,
de Fransche belijdenis gelgk Calvijn die ontwierp,
overeen. Wat wonder, dat de moederkerk van die
dubbele overeenstemming handig gebruik maakte, en,
het nut eener specifiek Nederlandsche Geloofsbelgdenis
niet inziende, om der eenheidswil de aanneming der
Fransche Confessie aan Zuid-Nederland aanraadt. De Bres
volgt dien raad wel niet geheel op, maar voelt zich den
moed ontzinken om zijn eigen werk openbaar te maken.
Digitized by
Google
40
Zoo gaan twee jaren voorbij. Twee jaren, waarin
Rome de Gereformeerden Wederdoopers blijft noemen,
en waarin telkens weer blijkt, dat een Confessie als de
Fransche, die, om bet ontbreken dier ketters in Frankrgk,
van de Wederdoopers zwijgt, in Nederland niet wel
bruikbaar is. De Bres gevoelt zich tegenover Qenèye
door de omstandigheden in het gelgk gesteld.
Daar verschijnt de apostel van Embden, de geleerde
predikant Godfried van Wingen, in Zuid-Nederland.
Zgn raad is de Bres en diens medehelpers zeer welkom.
Hun gemeenschappelgke arbeid gaat naar Embden, een
kleinere moedergemeente, en wordt er door Cornelis
Cooltuyn en andere predikers goedgekeurd.
Zal evenwel die goedkeuring een synodale approbatie
zoo veel mogelijk nabij komen, dan moet heel de Ne-
derlandsche Gereformeerde Eerk in de ballingscbap
gehoord worden.
Zoo gaan dan nu afschriften der Confessie niet enkel
door Nederland, maar ook naar elders. Naar de Bres'
voormalige ambtgenooten te Metz, Jean Taffin en Petrus
Colonius. Naar de twee beroemde predikanten van
Frankfort am Main, die in 1562 hun langdurige werk-
zaamheid te Frankenthal zouden aanvangen en abusievelijk
door Schoock reeds in '61 te Frankenthal worden ge-
plaatst, Petrus Dathenus en Caspar van der Heyden.
En naar de hoofden der Nederlandsche en der Waalsche
Eerk te Londen, Petrus Delenus, door Thysius vermeld,
benevens Nicolaüs Gallasius en Petrus Alexander.
Vergelgking van Thysius' met Schook's bericht leert,
dat eerstgenoemde het eerste geschreven exemplaar
der Waalsche Confessie in 1562, het eerste gedrukte
exemplaar in 1563 stelt, en eerst in 1564 een neder-
Digitized by
Google
41
duitflchen en een hoogdnitschen druk yermeldt. Terwgl
laatstgenoemde Toor den eersten waalschen druk het
jaar 1562 vermeldt Beiden foutief, naar we zagen.
Thysius noemt als auteurs der Confessie, behalye de
Bres, zgn medehelpers in de gemeenten van Bgsel met
omliggende plaatsen, Doornik, Yalenciennes enz., inzon-
derheid Qodefridus Wingius, den door de kerk te
Embden uitgezonden predikant. Daarentegen schrijft
Schoock, dat de Bres reeds in 1559 eenige artikelen
opstelde, het opstel door middel van Sara via naar Qenèye
zond, het tot 1561 terughield, en het in dat jaar op
raad yan Godfried van Wingen naar Embden ter goed-
keuring zond. Thysius zal hier wel zeer terecht on-
derstellen, dat de predikanten in de Brés nabuurschap
het eerst de Confessie gezien en goedgekeurd hebben.
Doch terwgl hij wat van Wingen betreft enkel diens
naam vermeldt, zal Schoock wel niet uit de lucht ge-
grepen hebben het yerhaal, dat de Confessie in kern
reeds in 1559 ontstond, een yergeefsche reis naar G-enèye
maakte, en eerst in 1561, te Embden „door meerdere
natiën" beoordeeld en goedgekeurd, yoor goed openlijk
de wereld inging, Yan Wingen krijgt in zijn verhaal,
als raadgever die het yerborgen blijven der Belijdenis
yerhoedt, een beteekenisyoUe plaats. En de „meerdere
natiën", waaryan Schoock spreekt, zijn niet wat wij
thans buitenlanders noemen, maar stammen der ééne
Nederlandsche natie, Brabanters of Vlamingen, Hollan-
ders of Zeeuwen.
Schoock noemt geen predikanten in Nederland bij
name. Maar Thysius zegt uitdrukkelijk, dat Oeorgius
Wibotius, anders Silvanus, en Christophorus Pabritius
tot de „in-landische Dienaers" behoord hebben, die de
Digitized by
Google
42
Confessie goedkeurden. Yan laatstgenoemde is dat al
zeer waarschgnlijk. Want dat de Bres in 1564 en '65
het boeksken yan Fabritius' geTangenschap uit het
fransch yertaalde, sproot wellicht uit dankbaarheid voor
diens medewerken aan de Confessie voort.
Dat Sylyanus in 1561 Fabritius' ambtgenoot te
Antwerpen was, is volgens Dr. van Langeraad niet uit
te maken. Waarom zouden wij dan op dit punt Thysius'
verhaal in twijfel trekken?
Thysius vermeldt nog als nederlandsche leeraren,
doch tgdelijk te Embden vertoevende, Cornelius Colthu-
nius of Eooltuin, eertijds pastoor te Alkmaar, en Nicolaüs
Carenaeus. Tegen beider medewerking tot de goedkeuring
der Confessie vond ik geen enkel bezwaar ingebracht.
Zoo komen wij tot de buitenlandsche predikanten, voor
zoover zij van Nederlandschen afkomst waren of tot
ons land in nauwe betrekking stonden.
Schoock vermeldt hieromtrent dezelfde, personen als
Thysius, wiens verhaal hg wellicht voor dit deel over-
nam. Maar Thysius noemt één medewerker meer, te
weten Petrus Delenus te Londen.
Dr. van Langeraad oordeelt, dat „in 'een zending der
Confessie ter goedkeuring aan eenige buitenlandsche
predikanten, . . . zeer veel onwaarschgnljjks en onwaars
valt op te merken" i). Hij wijst vooraf op menige
onjuistheid in de verhalen van Thysius en Schoock.
Wat nu de betrouwbaarheid onzer beide zegslieden
betreft, reeds wglen professor Eleyn sprak van „de
Thysiaansche fabelen". Doch wijlen de hoogleeraar
Fruin, in zijn beoordeeling der dissertatie van Dr. van
1) a. w., blz. 116.
Digitized by
Google
43
Langeraad, verdedigde de belangrijkheid en waarheid
van het bericht van Schoockius betreflfende den oor-
sprong der Confessie. In dat bericht is tweeërlei te
onderscheiden. Vooreerst de bestanddeelen, aan het
verhaal van Thysius ontleend, die inderdaad geen ver-
trouwen verdienen. En ten andere de overigen, ontleend
aan anecdota, die wg in het oorspronkelijke niet bezitten.
De laatsten worden in menig opzicht van elders bevestigd.
Dit laatste staaft professor Fruin met enkele voor-
beelden. Volgens Schoockius gaven de theologen van
Genève den raad, om in plaats van een eigen fransche
Confessie, liever de parij ssche met de broederen van
Frankrijk gezamenlijk aan te nemen. Dit nu wordt
zijdelings bewaarheid door een brief van Beza, waaruit
Dr. van Langeraad de belangrgkste woorden wegliet i).
„Quant è. moy- je n'y ay poinct voulu mettre la
main, pour ce que la multitude de tant de confessions
me déplayt. S'on en veult choysir entre les anziennes
et celle des églises Frangoises est suspecte au tiltre,
je n'en sgache poinct de plus nette, que celle qui fust
presentée è, TEmpereur durant des dernières troubles".
Door Beza en de zijnen, aldus vervolgt Fruin, werd
dus de parijssche Confessie aanbevolen. Door de ISfeder-
landers werd zg echter, wijl ze uit Frankrijk afkomstig
en als zoodanig hij hun landgenooten niet gewild was,
afgewezen. Beza deed daarom een duitsche aan de
hand, altijd afkeerig van het vermeerderen van het zgns
inziens reeds te groote aantal van geloofsbelijdenissen.
Tot zoover onze beroemde historicus. Op zgn gezag
mogen wij althans de niet Thysiaansche bestanddeelen
1) a. w., bh. 127.
Digitized by VjOOQ IC
44
Tan Schoockius' verhaal, dat is het bericht van het
ontstaan der Confessie reeds in 1559, haar reis naar
Genève, en haar uitgave in 1561 op raad van Godfried
van Wingen, voor waar houden.
Doch ook de wèl Thysiaansche bestanddeelen van
Schoockius' bericht verdienen mijns erachtens geloof.
Op welke gronden het ongunstig oordeel der beide
hoogleeraren over Thysius' betrouwbaarheid rust, is mij
onbekend. Dr. van Langeraad spreekt van „menige
onjuistheid" in Thysius' verhaal. We stemden dit boven
grif toe. Thysius heeft zich in meer dan éénen naam
dien hij noemt blgkbaar vergist. Welke geschiedschrijver
over dien tijd van verwarring doet dat soms niet?
Maar volgen daaruit recht en plicht, om het geheele ver-
haal te verwerpen?
Dr. van Langeraad heeft in zijn afwijzing van Thy-
sius' verhaal zoowel den aard eener Confessie als het
streng kerkelijk karakter van het optreden der oude
Gereformeerden miskend.
Wat den aard eener Confessie betreft, dat één man
haar ontwerpt, is niet ongewoon. Een groote verga-
dering kan niet, als ware zij één persoon, een vrij lang
stuk schrijven, een stuk dat wèl gewikt en gewogen
moet worden. Maar dat één man, zonder iemand te
raadplegen, zijn persoonlijk ontwerp uitgeeft, en er
driestweg boven laat drukken: „Belijdenis des geloofs,
gemaakt met een gemeen accoord door de geloovigen,
die in de Nederlanden overal verstrooid zijn", dat is
een brutale leugen, waartoe een man van eer, een
dienstknecht Gods, zich niet leent. Een belijdenis is
een publiek geschrift. Heeft het publiek, de kerk in
haar wettige vertegenwoordigers en ambtsbekleeders,
Digitized by
Google
45
haar vóór de uitgave niet kerkelgk goedgekeurd, dan
is zg een onding, een doodgeboren kindeken.
Ën wat aangaat het streng kerkelijk karakter van
het optreden der oude Gereformeerden, de fransche Con-
fessie, schoon door niemand minder dan Calvijn ont-
worpen, werd eerst wettig geldend kerkelijk geschrift,
toen de fransche kerken, in 1559 te Pargs voor het
eerst in Synode vergaderd, haar als Confessie der fran-
sche kerken aannamen en goedkeurden. Zou nu de
Bres zóó verwaand zijn geweest, dat hg zich zelven
boven zijn meester gezag toekende, zelfs in die mate
dat hij meende, de kerkelijke aanname en goedkeuring
zgner Confessie te kunnen ontberen?
Hadden Thysius en Schoockius, ja ook Saravia en
Moded en het opschrift der Belijdenis zelve, het ons
niet verhaald, dan mochten wij toch reeds met zekerheid
onderstellen, dat aan de uitgave der Belgdenis hare
kerkelgke goedkeuring was voorafgegaan. De geest
dier tgden, het streng kerkelgk optreden der toenmalige
Gereformeerden, de publieke aard eener Confessie, dit
alles eischte kerkelijke approbatie.
Zóó de zaken, in het licht niet onzer, maar hunner
tgden beziende, verkrijgen zelfs meerdere namen van
Thysius' verhaal hooge waarschgnlijkheid van waarheid.
Want vooreerst zgn niet willekeurig gekozen predi-
kanten, maar uitsluitend bedienaars des Woords van
de Nederlandsche Hervormde kerk gehoord. Zij was
goeddeels een kerk in de verstrooiing. Die predikers
daarom buitenlanders te achten, gaat niet aan. Zg
waren en bleven Nederlanders, wier woord nog even-
veel gezag had voor de kerk in het vaderland als vóór
bun ballingschap. Hun terugkeer was, als het Gode
Digitized by
Google
46
beliefde betere tgden te geven, een quaestie van tijd.
Zij mochten niet slechts, zij moesten gehoord worden
over een zuiver Nederlandsch belang. Ten behoude
van eendracht.
En ten andere, aan een synodale, of ook maar clas-
sicale vergadering viel niet te denken. De wolvenbent,
in het midden der schaapskooi moorddadig ingedrongen,
had herders en kudden wijd en zijd verstrooid, van één
gereten. Toch werd een Synode tot het uitvaardigen
eener Confessie onverbiddelijk vereischt. Moest men
nu niet van den nood een deugd maken? Waarom
zou men niet, mits men het wezen behield, den vorm
eener Synode, het lichamelijk bgeen zijn, prijsgeven?
Zoo worden dan nu, door boden of brieven, zij diq
anders lid der Synode zouden geweest zijn, aangezocht
om hun oordeel over de Confessie uit te spreken. Want
de Bres volgde in zijn keus der adviseurs slechts de
stem des volks. De meest invloedrijke predikanten
waren sui juris, krachtens een recht dat niemand be-
twistte, de aangewezen personen om officieus, en tevens
zoo officieel als maar mogelijk was, hun stem vóór of
tegen uit te brengen. Winghius en Pabritiua, Dathenus
en Heydanus, Taffinus en Colbnius waren personen,
van wier medewerking het welslagen van de uitgave
eener Confessie afhing. Wat wonder, dat de Bres. hun,
benevens zijn medehelpers in Doornik en omstreken,
geheel vrg willig zijn penne vrucht toezond.
Slotsom onzer beschouwing van twee latere geschied-
schrijvers moet dus zijn, dat wij de verhalen van Thy-
sius en Schoockius als in hoofdzaak juist aanmerken.
De gevonden resultaten van ons historisch onderzoek
laten zich als volgt samenvatten.
Digitized by
Google
47
Reeds ten jare 1559 vervaardigde Guido de Bres eenige
artikelen in het Fransch over het rechtzinnig geloof. Zij
moesten beletten, dat de inquisitoren de Hervormden nog
langer op één lijn stelden met de Wederdoopers. Adriaan
Saravia nam ze in genoemd jaar ter goedkeuring naar Ge-
ne ve mee. Doch het antwoord van Calvijn en de zgnen drong
aan op overeenstemming met de fransche belijdenis van
1559. De Bres hield zgn ontwerp twee jaren terug. Al
dien tijd bleef bet hoofdmotief van zijn schrijven, de ver-
warring der Gereformeerden met de "Wederdoopers, bestaan.
In 1561 raadt van Wingen de uitgave van de Bres' belij-
denis aan. De Bres verzoekt en verkrijgt de approbatie van
de hoofden der kerk binnen en over de grenzen, en het
drukken der 37 artikelen vangt aan. Waren er reeds ge-
drukte exemplaren der Confessie in omloop, toen in Octo-
ber 1561 bet psalmgezang in de straten van Doornik de
troebelen en als gevolg daarvan de regeeringscommissaris-
sen in die stad bracht? We kunnen slechts gissen. Het
boeksken, dat 1 ï^ovember 1561 over den muur van het
kasteel aldaar geslingerd werd, was van een lang verdedi-
gingsgeschrift aan het adres der commissarissen vergezeld.
Ook uit het jaar 1561 dateeren de fransche druk onzer
Belijdenis betnevens de brief aan koning Filips II en het
vertoog aan de magistraten. Toen was dus het geheel,
gelgk wij het bezitten, reeds gedrukt. En ofschoon destijds,
dank zij het odium theologicum der Spaanschen en Room-
schen, de spreuk „nomina sunt odiosa" veelvuldige toe-
passing vond, werd toch de naam van Doorniks's prediker
gedurig genoemd, en nergens ook maar in 't voorbijgaan
bestreden. Aan Guido de Bres verblijve de eer van het
vaderschap der nederlandsche Geloofsbelijdenis.
Barneveld. Dr. F. J. Los.
Digitized by
Google
UIT DE ARCHAEOLOGIE DER GEREFORMEERDE
KERK IN NEDERLAND.
n.
De Huiselijke Godsdienstoefening.
/ Vervolg./
Nevens het lezen van Gods Woord en de huiselijke
gebeden, vormde ook het zingen van Psalmen en
Lofzangen in den kring des gezins een deel van den
„niterlijken statelij ken godsdienst", gelgk die in de
huiselgke godsdienstoefeningen der Gereformeerden werd
waargenomen. In de „Gezangen achter het Psalm-
boek" 1) is ook een viertal, dat voorzeker meer bijzon-
derlijk voor huiselijk gebruik bestemd is. Deze komen
nog niet voor achter de oorspronkelijke uitgave van de
Psalmberijming van Petrus Dathenus, uit het jaar 1566,
waarin alleen gevonden werden: de Tien Geboden, de
Lofzang van Zacharias, de Lofzang van Maria, de Lof-
zang van Simeon, het Symbolum Apostolorum, het
Gebed des Heeren en het Gebed vóór de predikatie.
Door Jan ütenhove waren de Twaalf Artikelen des
1) Ygl. de belangrgke studie over de „Gezangen achter het
Psalmboek'', van de hand yan Dr. J. G. B. Acqnoy, in het
Archief loor Nederlandsche Kerkgeschiedenis dl. IV, 's Hage 1893,
bl. 73-84.
Digitized by
Google
49
Geloofs in 1572 aan deze zeven liederen toegevoegd,
terwgl omstreeks dien zelfden tgd ook het Gebed vóór
het eten, de Dankzegging nk het eten en de Avond-
zang zonder zangwijze er bij werden gedrukt ; de Avond-
zang met zangwijze kan niet later dan 1639 worden
gesteld. De Morgenzang en het Eigen Geschrift van
David klimmen in de kerkboeken minstens op tot 1720.
De volgorde, waarin deze dertien Gezangen achter de
Psalmboeken voorkomen, is in de verschillende uitgaven
niet altijd dezelfde. In sommige uitgaven volgen het
Morgengebed en het Avondgebed op elkander, in andere
daarentegen zijn het Gebed vóór het eten en de Dank-
zegging nè, het eten er tusschen geplaatst. ^)
Wat nu de afkomst van deze laatste vier ^ Gezangen
achter de Psalmen" betreft, kan dienaangaande het
volgende vermeld worden. De tegenwoordige Morgen-
zang met zijne zeven vierregelige coupletten, is door
de Commissie voor de Psalmberijming in 1773 met vele
aangebrachte veranderingen ontleend aan de bergming
van Hendrik Ghysen, en is gedicht op de wgze van
den 100^" Psalm. Vóór dien waren in de tweede
helft der 17^® eeuw door Psalm verbeteraars reeds ver-
schillende morgengebeden aan de hand gedaan, en was
in de kerkboeken een morgengebed opgenomen, uit
twee vierregelige strophen bestaande, dat op de wijze
van den 9^^** Psalm werd gezongen. Omtrent den
Bedezang voor het eten merkt Acquoy op : 2) Reeds
in het Pransche psalmboek van 1562 komt eene „Prlere
devant Ie repas" met eene eigen melodie voor, maar
1) Acquoy, t. a. p. bl. 73 en 76.
2J Acquoy, t a. p, bl. 82.
Digitized by
Google
50
Dathenufl, die zich tot liederen bij de openbare gods-
dienstoefeningen schijnt bepaald te hebben, heeft haar
in zijne berijming niet opgenomen. Doch reeds spoedig,
omstreeks 1572, werd aan de door hem gekozen ge-
zangen een „Ghebedt voor den eten, verduytscht door
P. H." toegeyoegd, welks schrgver en o verzetter onbe-
kend zgn. In den „Hoonig-raat" van Hendrik Ghysen
nam het een meer dichterleken vorm aan. Slechts één
regel werd hierin door de Commissie van 1773 ver-
anderd, en zoo is het thans nog in onze kerkboeken te
vinden met de oorspronkelijke melodie. Met den
Dankzang na het eten ging het even zoo. Omstreeks
1572 wordt deze onder de Gezangen achter de Psal-
men gevonden. De dichter ervan is onbekend. De
tegenwoordige redactie ervan is eveneens van Ghysen.
Ook de Avondzang werd reeds in 1572 bij de overige
gevoegd, zonder de melodie, die eerst later daarbij
gedrukt werd. Het was eene vertaling van de aan
Ambrosius toegeschreven en in de Middeleeuwen veel-
vuldig gebruikte hymne: „Christe qui lux es et dies."
De vertaling was nochtans niet rechtstreeks uit het
Latgn, maar uit het Hoogduitsch van Wolfgang Meuszlin
of Musculus. De Commissie van 1773 volgde de be-
werking, die Ghysen er op het voetspoor van anderen
van had gegeven, maar bracht daarin tevens heel wat
verbeteringen aan. ^) De schoone melodie, die reeds in
1535 bij den Duitschen tekst behoorde, en die, hoewel
veranderd, niet slechts bij de Lutherschen en Evange-
lischen in Duitschland, maar ook bij de Hernhutters
nog steeds in zwang is, staat in onze kerkboeken nog
1) Zie J. van Iperen, Kerkeiijke historie van hei Psalmgezang der
Christenen^ Amsterdam^ dl. II, bl. 360 — 362.
Digitized by
Google
51
eyenzoo, als zg in 1686 in den ^Hoonig-raat" yan
Ghysen werd gedrukt, i)
Waren het begrgpelgkerwijze allereerst en allermeest
de Psalmen Davids, die bij de huiselgke godsdienst-
oefeningen werden aangeheven, het is niet te verwon-
deren dat gelijk de „Gezangen achter de Psalmen" ook
nog andere geestelgke liederen daartoe geschikt geacht
werden. Het is bekend dat in de dagen róór de Dordtsche
Synode van 1618/19 met name in Overijssel en het
Noorden des lands allerlei gezangen naast de Psalmen
in de openbare godsdienstoefeningen in de bedehuizen
in gebruik gebleven waren. Er waren gemeenten, waar
men op Christelijke feestdagen en bij enkele plechtige
gelegenheden nog andere liederen aanhief dan de Psal-
men van Dathenus en de weinige daaraan toegevoegde
gezangen ^j. Zoo werden in 1586, d. i. zes jaren na de
1) Aldus Acquoy, t. a. p. bl. 83. Vgl. nog: Dr. H. H. Kuyper,
De Posi'Acta, bl. 153 vv.
2) Zie Jod. Heringa, Kerkelijke Raadorager en Raadgever^ Utrecht
1826, dl. II, 2« stuk, bl. 348 vv. die verschillende van deze ge-
zangen opneemt. R. Bennink Janssonius, Geschiedenis van het
kerkgezang by de Hervormden in Nederland^ 2* druk, Amsterdam
1863, bl. 72 en het belangrijk artikel van Dr. J. G. R. Acquoy,
Het oude Paaschlied „Christus is Opgestanden", in het Arch. v.
NederL Kerkgesch,, dl. I, bl. 25 vv. In de Post- Acta hl. 154 bespreekt
Dr. H. H. Kuyper mede deze zaak, gelgk H. H. Barger, Ons
Kerkboek^ bl. 64 vv. Prof. Acquoy wgst in zijn genoemde ver-
handeling met name op Friesland, G-roningen en Drenthe. De
Kerkorde, door Drost en Gedeputeerden van Drenthe in 1683 uit-
gevaardigd, bepaalde in art. 83 wat er in de kerken der Land-
schap zoude worden gezongen, met deze bijvoeging : „Werdt oock
in de vryheyt der kercken gestelt daarenboven sommige geestlicke
gesangen, die in sommige kercken noch op de Feestdaegen ge-
songen werden, ofte te gebruicken ofte nae te laeten.'' Ook bg
Digitized by
Google
52
invoering van de Gereformeerde religie in Friesland op
kosten der Staten van dat gewest Psalmen van Dathenus
uitgegeven met eenige liederen van Luther en anderen
erachter i). Reeds in 1554 had de schrgver van het
bekende boeksken der Leecken Wechwijser zijne mede-
geloovigen opgewekt met deze woorden: „Daerom laet
ons God hoochlijck dancken dat hij ons door zijn utver-
coren instrument Martinum Lutherum en ander mede-
helpers so veel kostelijcke edele gesangen nu wederom
heeiFt ghegeven en laet ons sien dat sij met Godvruch-
tigen herten na Paulus leere in Gods eere van ons
gesongen werden." 2) Ook deelt Benthem in zijn ge-
de yiering yan het H. Avondmaal was zulks niet uitgesloten.
Johannes Martinas, predikant te Groningen, schreef in het jaar
1649, in zijn boek De gékruizigde ChriHus^ bl. 646, dat men in
de kerken der stad Groningen, vóór de bediening van het Heilig
Avondmaal gewoon was te zingen het oude lied: „o Lam Gods
on8chuldich'\ Zie Heringa, t. a. p. bl. 352. Dr. L. de Geer Jr.,
in zijn Academisch Proefschrift: ^Ontstaan, Invoering en Ontvangst
van den Evangelischen Gezangenbundel in de Nederduitsch Hervormde
Kerk^" Groningen 1902, bespreekt in zijn eerste hoofdstuk: Over-
zicht van het kerkgezang by de Ned. Hervormden, tot op de in*
voering van den evang. gezangenbundel, meer uitvoerig het in onzen
tekst behandelde. Vgl. Dr. H. Schokking, De leertucht in de Ge-
reformeerde kerk van Nederland tusschen 1570 en 1620, Amsterdam
1902, in zgn XIP stelling: „Nevens andere feiten is ook de uit-
gave der Hymni ofte LoffSangen enz, ('s Gravenhage 1615) een
bewgs, dat bg de Hervormden liederen uit den voor-reformatori-
Bohen tgd van het kerkelijk gebruik niet waren buitengesloten.*'
1) Deze uitgave was getiteld: De Psalmen David^, geheel op
Noten^ mitsgaders eenige liederen Lutheri en andere, Leeuwarden, bij
Peter Hendricksoon van Gampen, door costen van de Staaten van
Vrieslandt, 1586, in 8. Vgl. H. H. Barger, t. a. p. bl. 72.
2) Een carte onderrichtinghe van alle de principale puncten des
Digitized by
Google
53
noemd reisverhaal mede ^) dat de Gereformeerden in
ons vaderland aanvankelijk by de huiselijke godsdienst-
oefeningen zich van eenige liederen van Luther bedienden.
„Dat de oude liefde voor den zang door de Hervor-
ming geenszins bij het volk onderdrukt is, blijkt duide-
Igk genoeg Ook hier moest de mond overvloeien van
hetgeen de harten vervulde 2). Om hiervan de bewijzen
te vinden, hebben wij onzen blik te vestigen op hetgeen
de geschiedenis meldt ten aanzien van het godsdienstig
gezang bij de Hervormden voor en vooral na de Dordsche
Kerkvergadering". ^) Hoe rijk was „de geestelijke liede-
Christen géloofs^ ghenaemt der Leecken Wechwijser, door Joan.
Anastasio Yeluano, Dordrecht, uitgave 1591 bl. 256.
1) Hollandischer Kirch und Schulenstaat, S. 311 fif. : „Ob nun
wohl unsere geistliche Lieder in den HHasern derer NiederlUnder
gehöret wurden, welche Bom verlassen batten; bo sind dennoch
dieselbe niemabls (einige wenige auBgegommen) in ihre Kircbe
und öffentlicbe Versammlungen eingef ühret worden .... Ob nun
wol die Reformirten Anfangs, wie Bcbon gemeldet, bej ihrer
hauBÜchen Andacht sich einiger Gesange unBerB Lutheri gebrauchet,
wozu die PBalmen des Nievelts kamen, welche MDXL herauB-
gegeben wurden, und nach der Melody der weltlichen Lieder,
damit sie das Yolck dcBto eher belieben mögten, eingerichtet
waren; bo haben dennoch mehrgedachte Psalmen des Maoti und
Bezae jene übeistimmet, und sind dieselben zum Gebrauch des
öfifentlichen Gottesdienstea erwehlet worden."
2) „Vooral deed do volksgeest zich luide en moedig voor en
openbaarde zich ak de ware geest der hervorming in die vrouwen,
die haar dagelijksch werk met het psalmgezang vergezelden.
Terwgl zij het spinnewiel deden snorren, weergalmden hare stem-
men." H. Q. Janssen, De Kerkhervorming te Brugge, dl. I, Rott.
1856, bl. 161.
3) Bennink Janssonius, t. a. p. bl. 88. Hg bespreekt in zijn
derde hoofdstuk : Van de Synode van Dordrecht tot de invoering
^an de nieuwe Psalmberijming, ook: Het geestelijk, niet kerkelijk,
Digitized by
Google
54
renpoezy, die geschreven werd met het doel om den
geloofsgenoot bij zijne eenzame of huiselijke godsdienst-
oefening te dienen of in stichtelijke gezelschappen de
gesprekken en gebeden af te wisselen. Aan die behoefte
hebben verscheidene mannen met meerder of minder geluk
trachten te voldoen" i).
Wij zagen vroeger reeds hoe nevens het lezen van
Gods Woord en de huiselijke gebeden verschillende
schrgvers ook het Psalmgezang in de woningen tot de
huiselijke godsdienstoefening rekenden 2). Pr. Ridderus
wijdt daaraan in zijne Dagelykxsche Huys-catechisatie
bijzonderlijk de aandacht ^) Hoezeer wekt hij de huis-
gezinnen daartoe op, zeggende: „Davids Psalmen en
geestelijcke Ghesangen zijn een rechte stofte tot opbouw
van de muyren van de stadt Oodts, daer in legghen
allerley geestelijcke materialen voor de muyren van het
geestelijke Jerusalem. Athanasius noemde hierom de
Psalmen Davids een kleyneh Bybel. Het is te verwon-
deren dat onder Christenen sodanige Lieden gevonden
worden, dewelcke geen lust vinden in de heylighe Gesan-
gen Israels ^) De geestelijke Gesangen sgn soo hoogh
lied bg de Heryormden; achtereen volgens : Schriftnurlgke Liede-
kens, Stiohtelgke rijmen, Gezangen yan treurenden over Sion,
Gezangen uit en Yoor het leven des volks, Zangen van eenen
beroemde onder de dichters, Stichtelijke gezangen door wegbe-
reiders van een nieuwen tgd.
1) Bennink Janssonius, t. a. p. bl. 87.
2) Voetius, Polü. Eccles,^ 1.1. p. 376: 3*. „Psalmodia".
3) Bidderus, t. a. p. in de ,, Opdracht aen de Ohristelijcke Huys-
houders der bloeyende Gemeynte van Botterdam, bl. lé v.v.
4) Marnix zegt in de voorrede van zgne Psalmbergming —
zie Philips van Mamix van St. AldegondCy Godsdienstige en kerkelijke
Geschriften^ uitgegeven door J. J. van Toorenenbergen, dl. I 's Hage
Digitized by
Google
55
geacht bg de eersten Christen kercke, dat men doe ter
tgdt op het yeldt, in de winckels, op de ambachten gesta-
digh geestelgcke Ohesangen hoorde singen: ^) Hierom
hebben de oude Leeraers der kercke veel geestelgcke
Gesangen gemaeckt, gelgck deselvige noch te yinden zgn
in de Schriften van Ambrosius, Hieronymus, Prndentius,
Lactantins. Niet alleen de Leeraers der kercke, maer
oock selfis de Christen Eeysers hebben groot werck ge-
maekt van geestelgcke Gesangen. Theodosius, de Jonge,
1871, bl. 194 Y. — met het oog op degenen „die niet en kan-
nen Igden, dat men de woorden Godes en zgne Lo&angen singe,
Yreesende dat zy mochten ontheyliget worden'*, het volgende:
„Indien zy salcks uyt eenigen yver der eere Godts voordragen
ende niet achtende dat den Geest Godes selve ons aytdruokeliok
door Pauli mont yermaent ende gebiet, dat wy sullen d*een den
anderen leeren ende yermanen, met Psalmen, Lof-sangen, ende
geestelicke Geliederen, singende met bevallicheyt den Heere in
onse herten, willen nochtans wgser wezen, ende meynen dat men
niet en behoort op straet, op weeg, in schepen, ende in andere
gemeyne plaetsen, de heylige Lof-sangen te gebruycken, wg
sollen se wel geerne hearen sin daerinne laten Yolgen so vele
alst hon aengaet, ende snlcke hare besorgsaemheyt haren goeden
y?er toe schreven die zg tot Godes eere zgn dragende: maer
evenwel solleo wgse bidden dat zg oock deselvighe billioheyt willen
gebruycken in 't oordeelen der ander menschen herten. Dewgle
Godt dickwils in allerley plaetsen ende geselschappen der men-
schen herten tot aendachticheyt verweoket, als wy het alderminste
souden vermoeden. Want gelgck als de wint blaest, daer 't hem
belieft, ende men hoort zgn gedruysch wel, maer men siet niet
van waer hy komt, noch waer hy henen gaet, also ist oock met
den Geest Godes, zegt de Heere Christus Jesus."
1) Anast. Yeluanus zegt, t. a. p. bl. 256, eveneens: „Davids
psalmen zijn bg Basilius tijden van de kinderen op de straten
gesongen, en bij Tertullianus tgden zgn sg oock gesonghen nae
den eten",
Digitized by
Google
56
hadt de gewoonte, dat hy met sijn Yrouw, Susters en
kinderen, des morgens, des middaghs, en des avondts
alle dagen geestelijcke Oesangen songh." Na deze
opmerkingen vervolgt Ridderus: „Als ick dan alle dese
redenen voor my hadde tot dit mijn ooghmerek, nevens
de last van Paulus, om niet alleen met de Psalmen
Davids, maer oock geestelycke Liedekens, Col. 3 : 16
den Heere te singen, soo hebbe ick raedtsaem gheoor-
deelt, dese mijne Huys-gesangen oock U. L. mede te
deylen. Te meer de wijle de selvige passen op yder
Oeffëninge in myn Huys-cateehisatie, op dat door middel
van een kort gesangh, niet alleenlijck de Hujs-gesinnen
gesticht mogen worden, maer oock op dat den korten
inhoudt van yder oeffëninge te beter in de memorie
van de kinderkens werd ingescherpt. Qhelijck dan David
de gewoonte hadde, van driemaal des daeghs sijn stemme
Godt te laten hooren, Psal. 55 : 18, soo is mijn wenschen,
dat de Christelijke Huys-houders ook haer werck maken
om met hare kinderkens driemaels daegs een kort gesangh
den Heere op te singen". i) In zijne Huys- Catechisatie
heeft onze schrijver dan ook verschillende geestelijke
liederen opgenomen. Naar zjjn eigen woord had hij
daarbij vooral op „gemeynsaam dicht acht geslagen",
immers: „het beste ghesangh is niet op de tonge, maer
in het herte. Col. 3 : 16. De Qeestelijcke Musicijn be-
reydt eerst syn herte, Psal. 108 : 1 eer hy sijn snaren
1) H. van Berkum, De Ldbadie en de Lahadtsten, dl. II, Sneek,
1851, bl. 128 vv. sprekende over hun huiselijk leven, zegt hier-
omtrent: „bg de maaltijden der labadisten werden, behalve Psalmen,
somtgds ook liederen gezongen, door de Labadie of anderen ge-
dioht, maar deze meestal op de wgze van de Psalmen."
Digitized by
Google
57
stelt : Als 't herte niet wel is bereydt, dan acht Godt
het singen maer voor een getier, Amos 5 : 23".
Oelgk Ridderus wezen verschillende schrijvers op
het ware zingen, niet alleen met de lippen, maar met
het harte. Op de vraag: «Hoe moet men Godt Psalm-
zingen"? antwoordt Koelman :i) „Om Gode recht Psal-
men te zingen, moet men Eerst zich behoorlijk berey-
den om een bequame geestelijke gestalte te hebben
tot het zingen, zuchtende te dien eynde om den Geest,
en zoekende een rechten indruk van Gods Majesteyt te
hebben. Ten anderen, onder het zingen, moet men
zeer eerbiedigh, aandachtigh en geestelijk zijn, gelijk
in het bidden, stellende zich den Heere voor oogen,
voor welken men een Liedt zingt, men moet met het
hert lieffelijk den *Heere zingen, met geestelijk vermaak
en liefde en met opmerking, schikkende het hert na
't geen men zingt, en offerende het gezang op, gelijk
't gebedt in en door Jesus Christus, opdat het aange-
naam zij. Ten derden, nadat men Psalmen gezongen
heeft, moet men, gelijk na 't gebedt, te rugge zieo, hoe
men zich gedragen io Godt te prijzen, beklagende en
belijdende de gebreken ia het zelve, en trachtende de
goede gestalte, die men daar in bad, te behouden."
Bij groot verzuim in dit opzicht, ons uit het droevig
getuigenis van vele schrijvers dienaangaande gebleken,
kan niet ontkend worden dat in tal van huisgezinnen
de hier beschreven huiselijke godsdienstoefening in eere
was. „Waarl^k vele gezinnen waren toen „queeckho-
ven voor den hemel." Wij meldden het reeds vroeger,
hoe de huisvader priester in zijn woning, zijn woning
1) Eoebnan, t. a. p. bl. 396 yy.
Digitized by VjOOQIC
58
een tempel Gods was. Als Daniël boog men driemaal
daags de knieën, als David overpeinsde men de wet
dag en nacht. Ging men des morgens, des avonds en
na den noen langs de straten, dan boorde men 't psalm-
gezang in de woningen der vromen." i) Werden de
gemeenschappelijke maaltgden met gebed aangevangen
en besloten, 2) jjin vele gezinnen las men voor men
zich verwijderde nog een kapittel uit de Heilige Schrift
en eenige bladzijden uit „Ridderi Huysoefeninghen'\
„Lydii Bruyloftsbancquef\ ook wel uit den ^Lusthof
des ghemoeds'\ de y^Reys van BetheV\ of uit 't een
of ander stichtelijk werkje van Drelincourt, Moulyn,
Udemans, Borstius en zong men een Psalm van Datheen
of wel uit het een of ander geestelijk liedeboek". S)
Voorzeker ook voor die dagen gold de uitspraak : „Een
huiskerk kan het Gezin alleen dan zijn, zoo het hoofd
des Gezins den Christus als zijn Heere en Koning
belijdt, en den dienst van Christus in zijn Gezin hand-
haaft", ^) maar in menige woning toonde men dan ook
het woord van Fruytier van harte te beamen: „Elk
vader moet in zyn huisgezin zyn als een Koning, Pro-
pheet en Priester, om te regeren, te leeren en te bidden.
God, de Vader der Geesten, moet in de zorge voor Zijn
kinderen worden nagevolgt. Elke moeder moet arbei-
den, dat ook Christus eene gestalte in haar kinderen
kryge, zy moet een levendige spiegel van nedrigheit,
1) Het Oud'HoUandsch Huisgezin der zeventiende eeuw, door Dr. G.
D. J. Schotel, Haarlem 1868, bl. 118.
2) Zie de beschrgving daarvan door Schotel, t. a. p. bl. 325,
348, 355.
3) Schotel, t. a. p. bl. 352.
4) Dr. A. Kuyper, De Heraut, N' 1197.
Digitized by
Google
59
zagtmoedigheit en alle Christelyke deugden zyn, voor
alle haar huisgenoten, en vooral voor haar kinderen". ^)
„Uit zulke gezinnen", zegt een geschiedschrgver
terecht, „kwamen de groote mannen dier eeuw voort". 2)
/Slot volgt./
's Gravenhage. E. J. W. Posthumus Meijjes.
1) Salomons Raad aan de Jeugt^ aangedrongen door Jacobus
Fruytier, Rotterdam 1725, bl. 101.
2) ö. J. Vos Az. t. a. p. bl. 132.
Digitized by
Google
BOEKBEOORDEELING.
Mr. J. Schokking, Schetsen uit de geschie-
denis van Kerk en Staat in de Nederlanden
gedurende de i6^ en il^ eeuw. Utrecht,
Erven J. Bijleveld, 1902. Prijs fOSO.
Het verblijdt ons, dat Mr. Schokking zijne uitne-
mende schetsen uit de geschiedenis van Kerk en Staat,
die achtereenvolgens in dit tijdschrift zijn verschenen,
heeft doen overdrukken en ze alzoo in ruimeren kring
verkrggbaar heeft gesteld. Zij mogen zeker wel onder
de belangrijkste bijdragen van Troffel en Zwaard
gerekend worden en zijn eene afzonderlijke uitgave
overwaard. Voor diegenen, die ze nog niet mochten
kennen, schrijven wij hier de titels van de drie hoofd-
stukken af, waarin deze studie is verdeeld : I. Ver-
sterking en verdwijning van de bisschoppelijke hiërar-
chie tijdens de Hervorming. II. Algemeene verhouding
van Overheid en Kerk na de Hervorming. * Strgd om
de zelfstandigheid der Kerk tegenover machtsaanmati-
ging der Overheid. III. Verhouding van de Overheid
tot degenen, die niet van de gereformeerde belijdenis
waren, inzonderheid de roomschen. Het schisma der
roomschen in het laatst van de 17^® en het begin der
18^^ eeuw.
Deze schetsen berusten op zeer nauwgezette en ijve-
rige bronnenstudie. Overal worden de bronnen door
den schrijver aangewezen, zoodat ook degenen, die
verder van dit onderwerp studie willen maken, in dit
boekje een goeden wegwijzer vinden voor bronnenopgave
en literatuur.
De studie is van zuiver historischen aard. Conclu-
sies worden nog zelden en dan alleen ter loops getrok-
ken. Het is juist iets, dat we in onzen tijd allereerst
Digitized by
Google
61
noodig hebben. Zal het moeilijke probleem van de
verhouding van Eerk en Staat (resp. Overheid) op be-
vredigende wijze worden opgelost voor hen, die niet
op revolutionair standpunt staan, dan zal eerst eene
nauwkeurige, historische studie van die verhouding van
de hervorming af aan behooren vooraf te gÉiao.
Staat men op revolutionair standpunt, dan is de zaak
natuurlijk eenvoudig. De Kerk is dan geen „univo-
cum" („gansch eenig verschijnsel") in de wereld der
verschgnselen, waarmede de overheid te rekenen heeft,
de Kerk is dan geen „instelling van Christus" in den
zin van een „goddelijke instelling", maar de Kerk is
dan een gewone vereeniging gelijk elke andere ver-
eeniging. Staat men op het standpunt van de pluri-
formiteit (veelvormigheid) der Kerk (het standpunt-
Kuyperj, waarbij men meer dan ééne „ware Kerk" in
een bepaald land kan erkennen, een standpunt, dat
o. i. eene vermenging is van Gereformeerde en revolu-
tionaire beginselen (zooals dit vooral door Schleierma-
cher en Vinet is uitgewerkt), dan wordt de kwestie ook
heel wat vereenvoudigd. Doch men staat dan zonder
principieel verweer tegen het separatisme (het be-
ginsel der scheurkerken). Het verlaten van eene be-
paalde historische kerk is dan altijd veel geniakkelijker,
want het is dan altijd een kwestie Yan meer ot minder^
van meerdere of mindere zuiverheid in de uitwendige
verschijning der Kerk. Doch het ideaal van de eenheid
der Kerk is dan prijsgegeven en de smart over „de
breuke van Sion" wordt niet gevoeld of althans door
de gewetenstillende pluriformiteitstheorie onderdrukt.
Mr. Schokking heeft nu voor de historische studie
een eersten stoot gegeven. Wij hopen en verwachten,
dat ook van den kant der gescheidene broeders (de
synodale deputaten in zake het bezwaar over art. 36)
historisch materiaal zal worden aangedragen. Zóó zal
dan mede in het licht der historie, dat hier toch zoo
Digitized by
Google
62
noodig is, de kwestie van de verhouding van Kerk en
Staat (Overheid) straks kunnen worden bezien en zóó
mag men dan verwachten, dat de conclusies ook wat
bijzonderheden betreft duidelgker dan tot hiertoe zullen
kunnen worden getrokken. Wellicht dat juist door
deze historische studiën beide partijen, die hier in het
orthodoxe kamp tegenover elkander staan, elkander
meer zullen naderen. Zeker zullen zij elkander beter
kunnen verstaan en de begeerte naar „de eenheid der
Kerk" en de daarmede zoo nauw samenhangende „een-
heid der natie" zal er althans niet door verflauwen.
Wij hopen, dat ook het groote publiek nu door deze
schetsen zich aan te schaffen, belangstelling zal toonen
in deze studiën. Het boekje van Mr. Schokkiog leest
gemakkelijk en aangenaam. Moge een ruim debiet zijne
moeite beloonen en hem opwekken om straks een „ver-
volg" op deze schetsen het licht te doen zien, dat ons
overleidt naar den tegenwoordigen tijd en waarin dus
wellicht tevens reeds de conclusiën worden meegedeeld,
waartoe de schrijver zelf gekomen is voor de tegen-
woordige verhouding van Kerk en Staat. De laatste
woorden dezer studie: „De 18^® eeuw is de eeuw van
overgang, wat heerschende denkbeelden betreft, waar-
aan ook de opvatting van den Staat en van de Kerk
niet onttrokken bleef en waardoor de omkeer werd
voorbereid, die in het einde der 18^® eeuw ook op dit
gebied wordt waargenomen", — deze woorden doen
ons onwillekeurig zulk een „vervolg" nog verwachten.
jR. P. J. Kromsigt.
J. D J. Idenbürg, De leer der Heilige Schrift
in aansluiting aan de belijdenisschriften der
Ned, Herv, Kerk^ Utrecht, Kemink en Zoon.
Prijs /•0.20.
Het is een uitnemend boekje, dat voor ons ligt, een
hulpmiddel voor het catechetisch onderricht, waarnaar
Digitized by
Google
68
we reeds lang hadden uitgezien In tal van korte lesjes
van 1 blz. of iets langer, wordt hier de geloofsleer in
beslist Gereformeerden geest ontwikkeld, telkens met
verwijzingen naar teksten en naar onze belijdenisschriften,
de Dordsche leerregels niet buitengesloten. Dit laatste
achten wij een uitnemende gedachte. Zóó leeren onze
catechisanten weer onze belijdenisschriften opslaan, zij
raken daarin thuis, en meteen komt het er zoo bij
hen in, dat zij niet leeren de leer van Ds. A. of B.
maar de leer onzer Ned. Herv. (Qer.) Kerk. Bij elk
der lesjes zijn ook vragen gevoegd, waardoor * hij, die
leert, zichzelven controleeren kan.
Het geheel is helder en duidelijk gesteld, m. i. wel
eens wat al te beknopt, zoodat de zinnen als zoovele
stellingen naast elkander staan. Mij dunkt, bij gebruik
zal wel blijken, dat hier en daar eenige uitbreiding
noodig is* In de les „over het geloof" zagen we gaarne
opgenomen de ook voor de praktijk zoo belangrijke
onderscheiding tusschen geloof als vermogen en geloof
als daad. Nu wordt niet genoeg duidelijk, wanneer de
eigenlijke vereeniging met Christus het eerst plaats grijpt.
Intusschen geloof ik, dat dit boekje naast een vraag-
boekje moet worden gebruikt, bijv. naast het Kort
Begrip. Het leeren van vragen geeft vooral aan minder
ontwikkelden die noodige vastheid in het kiezen van
bepaalde formules, waaraan zich vastheid van voor-
stelling verbindt. In dit opzicht ben ik een overtuigd
voorstander van vraagboekjes, en ik meen zelfs, dat
elke andere methode onwillekeurig iets zwevends zal
brengen in de voorstelling van den catechisant. Er zijn
onderscheidingen, definities enz.,'^;,waarbij alles op nauw-
keurigheid aankomt en die er rhuurvast in moeten.
Jaren later ziet men daar nogide vruchten van. Boven-
dien moeten de teksten als bewijsplaatsen nauwkeurig
geleerd worden. Men geve dus den cj^atechisanten vóór
alle dingen een goed geraamte voor hunne denkvoor-
Digitized by
Google
64
stellingen en omkleede dit dan voor de hoogere klassen
met een boekje als dit, dat m. i. voortreifelijk aan de
behoefte, die ieder daaraan wel gevoelen moet, voldoet.
Het zij mij vergund hierbij tevens een wenech uit te
spreken, nl. deze, dat Ds. Idenburg ons op dezelfde
wijze in broederen vorm nog eens een goed handboek
levert, eveneens met verwijzing naar de belijdenis-
schriften, voor godsdienstonderwijzers, normaalleerlingen
enz. op de wgze zooals die van van Toorenenbergen
en van Melle. Wat zou er door zulk een korte, Gere-
formeerde geloofsleer veel nut gesticht kunnen worden
onder onze Christelijke onderwijzers, godsdienstonder-
wijzers, scholen, jongelingsvereenigingen enz.
jR. P. J. Kromsigt.
P. BiESTERVELD, Het echt-menschelijke, Rotter-
dam, D. A. Damen, (uitgegeven in de „Bibliotheek
voor Hoofd en Hart"),
De uitgever heeft ons een dienst gedaan door dit
schoone en van diepe, doch welverwerkte studie ge-
tuigende boek in zijn bibliotheek op te nemen. Hier
wordt een Christelijk-wijsgeerige wereldbeschouwing ge-
steld tegenover de moderne, d. i. de heidensche wereld-
beschouwing onzer dagen. Tot ons leedwezen kunnen
wij er niet dieper op ingaan en moeten wij het bij een
krachtige aanbeveling laten Vooral de breede opvatting
van de Christelijke gedachte in dit boek lokte ons
zeer aan. Moge de opsomming der hoofdstukken menigeen
tot lezing aandrijven: „Het zoeken van het heidendom,
Het antwoord der nieuwe wijsbegeerte, De oplossing
door het Christendom geboden. De beteekonis van de
Christelijke belijdenis voor het geheele menschelijke
leven/' Mogen meer dergelijke werken in deze bibliotheek
volgen. Ze zijn een eere voor de Christelijke beschaving.
R. P. J. Kromsigt.
Digitized by
Google
DE LABADIE EN DE LABADISTEN.
/Vervolg./
De wedergeboren mensch heeft het geloof, waardoor
bij gerechtvaardigd en zijn hart gereinigd wordt, ont-
vangen, hetwelk aan hem door de Oenade en den Geest
van Jezus, krachtens de uitverkiezing, geschonken is,
en door hetwelk hg Oode behagen kan. Met dat ge-
loof zijn de toegang tot Qod en de hoop op het eeuwige
leven verbonden. Door hetzelve leert hij de waarheden
der Goddelijke verborgenheden zoowel van het Woord
als van de beloften kennen, stemt ze toe, vertrouwt
er op, wordt lid van de ware kerk, leeft uit het
geloof, en heeft deel aan de Sacramenten en de;rzelver
werkingen.
Zijn hoop richt zich op den Hemel, waar zijn schat
is, en maakt hem los van de wereldsche eer, goederen
en wellusten, en doet hem van de goederen niet meer
gebruiken, dan hij tot vervulling van de aardsche nood-
druft behoeft.
Het geloof is door de liefde werkende. De liefde,
die betrekking heeft op God en den naaste, is de ver-
vulling der Wet, en kan zoo sterk zijn, dat men er
krank van wordt, buiten zijn zinnen geraakt, ja, dat
men zoo in bezwgming kan vallen, dat men soms het
leven verliest. De liefde omvat in nadruk de christenen,
omdat zij het beeld Gods hebben. Zij hebben Jezus
lie^ omdat Hij hen eerst lief gehad heeft, en zijn ver-
Digitized by
Google
66
plicht alles voar Jezus te verzaken en te verlaten, gelijk
Hij zelf hen daarin is voorgegaan.
De deugden, door Jezus betracht, moeten door de
zgnen betracht worden, zojals godzaligheid, getrouw-
heid, voorzichtigheid, gerechtigheid en andere, vooral
matigheid in spreken, kleeden en eten. Jezus heeft^
den wil van Zijn Vader gedaan, daarom moeten de
zijnen dien wil ook doen en daarin moeten zg getrouw
zgn. Om getrouw te zijn, moeten zij inwendig naar
de stem van God luisteren, die gehoorzamen, zoodat zij
Zijne inblazingen gevoelen en die opvolgen, hetwelk
bestaat in het volgen van Zijne wet, in h^ bewaren,
van Zgn "Woord, in het betrachten van Zijne geboden,
en in 't bijzonder, dat zij daarin hunne roeping zien, en
zich door geen eigenbaat laten afleiden, zoodat zij zich
in alles door den Geest van God laten leiden. Daaruit
ontstaat de vrijheid des geestes, welke niet libertiJDSch
is, maar zich onderwerpt aan God in kinderlijke vreeze.
God te dienen, is heerschen, en zich aan Hem te onder-
werpeo, is vrij te zijn. Daartoe zijn zij geroepen, ge-
rechtvaardigd, geheiligd, ja, uitverkoren, om het beeld
van God gelijkvormig te worden, vermits Jezus het
beeld van God is. Vele zgn de tekortkomingen, wat
de vervulling van die roeping betreft. De beste werken
en gebeden zijn onvolmaakt. Het gevoel van zwakheid
echter mag niet ontaarden in traagheid. Integendeel
moet het leiden tot het gebed, zeggende: „Ziet hier
ben i&." „ Uwe kracht worde in zwakheid volbracht.^^
De vruchten des geloofs zijn vruchten der verkiezing,
de kenteekenen van het geloof, steunen de hoop, onder-
houden de liefde, en voeden het goddelgke leven.
Kennis, geloof en leven zijn onvolmaakt. De werken
Digitized by
Google
67
zijn besmet en niet verdienstelgk. God is het begin,
de voortgang en het einde van al het goede. Alles,
wat wij zijn, hebben en kunnen, is van Ood.
Boven alles is noodig het gebed zonder ophouden^
ten einde ernstig te trachten goede yruebten te dragen.
Om die voort te brengen, moet de verheffing van den
geest tot God geschieden in den naam van Jezus^
d. i. in Zijn Geest en in Zijne Genade, wat het begin
is der goede werken; verder in vereeniging met Hem
en met Zgn verborgen, heilig en uitverkoren lichaam,
bezield door Zyn' Geest en door Zijne leiding, door
de invloeiïng van Hem als het Hoofd der Genade en
der leiding, en eindelijk, het te doen in Zijn' voornemen,
hetwelk is de vervulling van den wil van God, Zgn'
Vader, en waarvan de Eer van God het einde is, en
dat alles in de bestelling van het geloof, de liefde, en
de deugden van Jezus Christus.
Voor de beoefening van het geestelijk leven kan het
openbaar leven zeer nadeelig zijn. Om het bijzonder
leven uit te drukken zijn roeping en Genade noodig.
De roeping Gods is, om daarin te zijn met Zijn Geest,
ten einde daarin niet te zondigen. De Genade Gods
is, om zich wel te gedragen in zijn staat, ten einde de
vrede en de vriendschap van God te kunnen genieten.
Is het de wil van God, dat men het openbaar leven
kieze, dan moet men daarin Zijn wil volgen Door de
Genade moet de betrekking vervuld worden, en in de
waarneming er van moet men getrouw zgn. Zelfbehagen
mag nimmer het doel zijn van de vervulling van zgn
beroep. Daardoor worden de goede werken in- en uit-
wendig bedorven en daartoe leiden de toejuiching der
wereld en het vermaak, dat men daarin stelt. Met een
Digitized by
Google
6d
godvniclitig bedtaan moet het beroep worden waarge*
nomen. Is het schadelgk, dat men het beroep vervult,
omdat het zoo wereldsch is, dat het inwendig leven
daardoor nadeel wordt toegebracht, dan is het beter
het beroep niet waar te nemen, en veeleer te ont-
vlieden.
Vele zijn de strikken der verleidingen, die de wereld
spant. Men zou uit de wereld moeten gaan^ om ze
te ontgaan. Zeldzaam ziet mea een, die niet van deze
wereld is. Die een waar getrokkene is, is dat uit
oorzaak van zijn Doop. Van ouds werden zij geheiligden
en afgezonderden genoemd, afgebeeld door Jezus, die van
de plaats, waar Hg gedoopt was, naar de woestijn ging.
Nabij God te leven helpen groote stilte* en stil-
zwggendheid, overdenken en tot zich zelven inkeeren.
God is een Geest en Zijne stem is zoo geestelijk, dat
stilte en geestelijkheid vereischt worden om Hem te
hoeren. Het vertrokken leven verkiest en beoefent het
bovenal. Daarmede kunnen zulke goddelijke verlichting
van het verstand, zulke inwendige en hemelsche be-
wegingen, zulke aanrakingen van het hart gepaard gaan,
dat die dikwijls uitspringen tot in het lichaam, wat
echter der wereld vreemd is. Afgezonderd te leven in-
en uitwendig is van groot gewicht, waartoe noodig zijn
eene groote roeping en eene groote Genade. Daardoor
is men verre van de verdorvenheid der wereld en van
hare zonde. Dat leven vloeit voort uit den Doop en
uit de christelgke belijdenis.
Allen nu, die uitverkoren zijn, zijn verplicht zich ai
te zonderen van de wereld en van den geest dezer
eeuw, naar het Woord van den Heer, „dai Hij ons
getrokken en uitverkoren heeft uit de wereld'\
Digitized by
Google
De ware Godsdienst is zich van de wereld onbesmet
te bewaren.
De H. Geest, aan den christen medegedeeld in den
Doop en in het H. Avondmaal, openbaart zich heiligend
in den christen, zoodat hij daardoor wordt losgemaakt
van de wereld en van zichzelven, en wasdom in alle
deugd ontvangt. Dat nu, wat de fi. Geest werkt, moet
iets zijn, dat men er mee voor God kan komen, door
zich te schamen over hetgeen men denkt en doet, en
zonder er mee te willen zeggen, of staande te houden,
dat er iets verdienstelijk s tot rechtvaardiging voor God
in is, of dat er niets onvolmaakts in ons is, — maar
wel dit, dat God de oorsprong en de H. Geest het
ware beginsel is van hetgeen men denkt of doet. Dat
nu verzekert, dat men van God, en dat men een kind
van God is Zelfs wanneer er eenige misslag en eenige
misdaad insloop in hetgeen in een ziel door den H. Geest
wordt gewerkt, is het te gelooven, dat God zoo goed
is, dat Hij die aan de ziel niet zou toerekenen, aan-
ziende haar goed geloof en haar goeden wil, om niets
anders dan den Zijnen te doen en dat Hg haar kwaad
in goed veranderen zou en veel liever hare dwaling
en onwetendheid genezen, dan haar geloof en vertrouwen
bedroeven of toelaten zou, dat het nog lager vallen
zou. De H. Geest moet gevolgd worden, en niet de
rede, want die is geen meesteres van het geloof maar
derzelver dienares en gaat achter het geloof.
God beproeft het geloof. De beproeving moet dienen tot
reiniging van het hart en tot wasdom voor het geduld
en de deugden. God doet goed, als Hij armoede en smart
toezendt. Het is om gelijkvormig te worden in den geest
aan Jezus, en moet dienen om den ouden mensch te dooden.
Digitized by
Google
70
Wanneer God de ziel Tan het licht berooft of geene
klaarheid geeft over zijn verborgenheden, over zgn
schriften en over zijn wegen, zoo heeft zij slechts
daarin Hem te aanbidden, en moet zg het voor recht
achten, en zich in den geest met de ziel Tan Jezus
vereenigen, Die dat ook in zijn Igden ondervonden heeft,
zelfs dan, als geestelijke dorheid en verlatenheid haar
aangrijpt. In zulk een staat is het goed zichzelven te
vernederen, zich te onderwerpen, en zich Gode gelyk-
vormig te maken. Zich daarvan te bevrgden, zou eene
poging der eigenliefde zgu, en getuigenis geven, dat
de geest onlgdzaam is. In de beproeving is het nuttig
door arbeid en bezigheid, en door dikwgls ootmoedig
te bidden, hetzij kort of lang, zich af te trekken
Tan hetgeen de satan zegt, en niet te redetwisten, op-
dat de ziel gereinigd worde en zich stelle in de hand
van God.
Om de Terzoekingen te overwinnen moet men zich
er niet door laten verschrikken, zich zoo spoedig mogelijk
Tan de Toorwerpen en Tan de booze gedachten afwenden,
zich bezighouden met handwerk, heilige oefening, ten
einde zich door dezelve te bepalen en af te trekken.
DaarenboTon moet men zich in Tereeniging stellen met
geestelgke personen, bidden en zich verootmoedigen, den
bijstand van God vragen, die Tan Hem Terwachten, zich
overgeven en zich geheel aan den goddelijken wil gelgk-
vormig maken. Wordt de zekerheid der uitverkiezing en
der zaligheid, het vertrouwen op de vergeving der zon-
den, en de hoop des eeuwigen loTens aangevallen door
Terzoekingen, dan moet men zich Toorstellen, dat men
het waardig is als zondaar, die de hoogste Terdoemenis
Terdiend heeft, daarbij zien op het lijden van Jezus tot
Digitized by
Google
71
in den dood des kruises, en tevens gebruik maken van
de woorden en de beloften der H. Schrift, zóó, dat,
* wanneer wg zelfs verworpen en rechtvaardig van God
verlaten worden zonder hoop op de eeuwige zaligheid, wij
nogthans niet nalaten God te aanbidden en lief te hebben.
Dit nu is waarlgk onze ziel in Zgne handen verliezen
en die aan Hem geheel overgeven, zoodat men zich
geheel op Zijne goedheid verlaat en daarop vertrouwt.
Zóó doende zal men door deze wegen geoefend en ge-
schikt gemaakt worden om de ziel te kruisigen, en
zal zg des te meer Jezus gelgk worden, Die het voor-
beeld der heiligmaking is.
De ziel moet altgd zijn in een staat der offerande
en van het martelaarschap om zich tot eene offerande
voor God te stellen, en daarom aan zichzelve te sterven.
Dit geschiedt als men zich als met een verloren lichaam
en hart voor den Heer werpt. De schoot van God is
alsdan de zee, waaiifb de ziel zich moet verdrinken, om
gewillig en bekwaam te zijn, alles te Igden en te doen,
en in alles één te worden met den wil van God.
Het voorname punt, waarop het aankomt, is het gebed,
d. i. dat de Geest van God voor den geestelijken mensch
noodig is om zich tot God op te heffen, ten eindeeene
zamenhandeling met God, eene hemelsche overdenking,
eene spraakhouding, en een goed gebed voort te brengen.
Twee oefeningen van den geest omtrent God, welke
de andere in zich bevatten, zijn: het gebed en de
spraakhouding. Het eerste is eene smeeking, een ver-
zoek; het tweede eene onderhandeling van den geest
met God, eene verkeering met God, eene hemelsche
en goddelijke overdenking, eene beschouwing van Zijn
Wezen, van Zijne Personen, van Zgne eigenschappen,
Digitized by
Google
72
van Zgne waarheid en van Zgne verborgenheid. Het
gebed onderstelt nood en behoeften. De bidder belgdt
die voor God met ootmoedig vertrouwen. God weet wat'
hg wil. De gebeden behoeven niet lang te zijn. Zg
kunnen ook wel lang zgn ; dit hangt af van de toe-
stand in welke men verkeert. De Evangelische gebeden
zgn meer kort maar krachtig. Het gebed moet vooral
de geestelijke behoeften bevatten, meer althans dan de
de tijdelijke. Nooit moet er meer van God gevraagd
worden, dan wat Gode behaagt te geven. Hier is het
ook jfüw wil geschiede*'.
De spraakhouding is de opklimming van den
geesl tot God^ zoo zeggen eenigen; de tegenwoordig-
heid bij en het staan voor God, zeggen anderen. Doch
het is een gezicht van God door het geloof, of een
gezicht van Zgne verborgenheden in Hem en door
Zgn licht. Het is eene geestelijke zamenhandeling met
den Heer en van den Heer, als bgv. de verkeering
van Mozes op den berg tgdens de wetgeving; Elias in
de spelonk; Jezus op den berg Thabor en in de woestgn.
Meer nog. Het is de opheffing in den hemel, en de
opneming van den Apostel Paulus in den derden Hemel.
Het is een zalig middel, om zich te vereenigen met
God; het is een verborgene vergoding. Hoe meer men
achterwaarts gaat, hoe meer God nadert. Om door den
Geest opgeheven te worden, moet men zich verbergen
en zich voor Hem vernederen. De verrukking viel op
Paulus, als hg neergeslagen was. De Geest heft den
geest van den mensch op in de lucht bg het scherpe
zgner ziel, gelgk als bg een haarlok. Met de spraak-
houding moet een leven van stilzwggen en de rust Tan
het hart vereenigd gaan, bgv. Abraham, was in de
Digitized by
Google
7S
afzondering ; Isaak was op het veld ; Jacob in den nacht.
Men moet vooral bg zichzelven bepaald zgn, en niet
buiten God; daarbg moet men letten op het hart, als
ook op hetgeen daar Toorbijgaat, ten einde de bewegin-
gen van den Geest van God op te merken en Hem te
doen stilhouden in het voorbijgaan.
De spraakhouding is als de ladder van Jacob^ op
welker boveneinde God staat. Heft de Geest van God
den geest van den mensch niet op, dan moet de mensch
zich naar zijne krachten opheffen en alzoo pogen tot
God te gaan. Alsdan moet men zich bedienen van een
woord van God, of van eene heilige gedachte wat Zijn
Wezen, Zgne eigenschappen betreft, of eene zucht, of
een uitgestoten gebed. „Hierdoor wordt (zegt de Labadie
letterlgk) de ziel opgewekt, die in zich den Geest van
God wekt, en haar eigen hart en dat van God wakker
maakt, en gelijk een vogel door de vleugelen des geloofs
en der liefde tot in den Hemel zwiert. ^
Indien God de ziel niet aanraakt in de spraakhouding,
en haar, niet voorkomt door buitengewone Genade, om
ze op te heffen, dan gebeurt het wel, dat bij de aan-
wending van de zoo even genoemde middelen het ge-
schiedt, en dat alsdan de ziel slechts God moet omhelzen
in zijn ontmoeting en Dien vasthouden om wèl te
bidden, Die vereeniging is hare spraakhouding, waar-
door zg met God vereenigd is door gezicht en door
liefde, en waarbij zij zich met geene andere dingen
moet inlaten, opdat zij Hem houde en geniete en
aanneme, wat Hij geeft, en gevoele, wat Hij geeft te
gevoelen, denke, wat Hij geeft te gedenken, en lief-
hebbe gelgk Hg doet liefhebben. De ziel rust dan
in God, beschouwt Hem, en is gelijk een kind, slapende
Digitized by
Google
74
op Zijn schoot, dat slapende zuigt. De ziel heeft
alsdan meer haar Voorwerp (Qod) dan haren gedachte
aan te kleven, zich aan hetzelve (God) over te geven,
om Hem in zich te laten werken De ziel aanbidt,
maar aanbidt zelve niet; bidtj zonder te zeggen „t/c bi(V\
looft^ zonder te zeggen „ifc loof\ Zij denkt, spreekt
en heeft lief, zonder te zeggen „ik denk, ik spreek, ik
heb lief'. Om God te beschouwen en te aanbidden in
geest en in waarheid, moet men zoo hoog mogelgk
van God denken, en Zijne volmaaktheden zoo verheven
mogelijk beschouwen, ja men kan niet hoog genoeg
denken, omdat Hg verheven is boven alles en veel
meer van Hem is, dan dat men van Hem denken kan.
Dit nu doende, zal, wat men aanraakt, gevoelt, aanbidt
en bemint, het best kunnen uitgedrukt worden, dat men
zich met God vereenigt, dat men Hem gevoelt, aan-
bidt, liefheeft, omhelst en houdt. Het is alsof men
in een afgrond verzinkt, en zich zelve verliest, zoo sterk
en liefelgk is het genot, dat men smaakt. Men ziet
God daarin, men geniet Hem, en men gevoelt zich
in dien staat hoogst gelukkig, zoo zelfs, dat men juicht
en opspringt van vreugde, als David, die zegt, y^datzijn
vleesch als ook zijn geest is opgesprongen in den
levendigen God."
De gevolgen of liever de vruchten, die men daaruit
ontvangt, moeten de hoofdzaak zgn, omdat ze der ziel
profijtelgk zgn, want het zou een geest van hoogmoed
en van zelfbehagen openbaren, als men in de godde-
lijke spraakhouding alleen lette op derzelver schoon-
heden. Het is dan ook daaruit op te merken, dat de
vruchten door de ziel genoten worden, wanneer de
goddelijke lichten komen zonder groote poging van den
Digitized by
Google
75
menschelgken geest, de vrede en de smaak Gods mede-
brengen, de ziel verootmoedigen en met aanbidding
en onderwerping bezielen, alsmede met de kennis van
de grootheden Gods verrgken, en daarenboven eigene
nietigheid doen gevoelen. Behalve dit, moet het geloof
worden gesterkt, en moeten de goddelgke lichten steu-
nen op de H. Schrift, om het verstand te verlichten
en een goeden invloed te hebben op het hart, hetzelve
te reinigen en hetzelve los te maken van de dingen dezer
wereld en van zich zelven door zelfverloochening en
dooding. God vereenigt zich nooit met de ziel, of Hg
doet zich aan baar gevoelen, zoodat er geen grooter
genot te smaken is, dan dat van God. „Smaakt en
ziet dat de Heere God goed is." Dat genot kan
soms zoo groot zijn, dat de ziel er dronken van wordt.
De wil van God moet geschieden. Dat eischt de
liefde Gods, bestaande in het dooden van den eigen
wil en in het volgen van Zgn welbehagen. Men moet
geen wil hebben. Alles moet hetzelfde zgn, gezond-
heid of ziekte, leven of dood, voor- en tegenspoed, enz.
God alleen is ons Alles. In deze wereld verkeeren wg,
en God wil, dat wg die doorgaan. De menschen in
deze wereld zgn zoo verkeerd dat men ze eer moet
vlieden, dan zoeken. Vermits de Hemel ons Vaderland
is, zoo moeten wij leven, met het oog daarop gericht.
Die de wereld niet begeert te verlaten, toont, dat hg
haar aankleeft; maar, die de wil van God doet, is
bereid te big ven en te gaan, als God het wil. Eene
zuivere ziel vertrekt uit het leven en vliegt als een
vogel die opvaart, wanneer zgn kooi geopend is, om-
hoog, en komt dddr, waar Jezus is, dus in den Hemel,
om te heerschen en gelukzalig te zgn. Die dat ge-
Digitized by
Google
76
looft, sterft ^ich zelven, om alleen God lief te hebben
en Hem te leven. Zulk een ziel zingt gezangen, springt
op en is vervuld met een vurig en heilig verlangen
naar het genot der hemelsche gelukzaligheid. Een
geloovige overgave aan Ood, een vurige liefde tot Hem,
doen den mensch zich verliezen in Hem. Zoodra is de
ziel niet ontbloot, of God grijpt haar, om haar te be-
kleeden en haar te verbergen in Zich en in Zgn schoot.
Wg moeten op Hem vertrouvren. Niet op Hem te
vertrouwen kan uit verschillende oorzaken ontstaan, als :
vrees, verschrikking, inbeeldingen en bedenkingen, eigen
inzichten en voordeelen, wat toch te kennen geeft, dat
wij aan Zijn' Geest en aan Zgne Genade paal en perk
willen stellen, omdat wij meenen te veel verplicht te
zgn Hem te volgen en Zijn* wil te doen. Daardoor
vorderen wg niet. Wg moeten ons aan Hem overgeven,
zullen wij grooter worden in het goddelijke leven, en
wg moeten ons daartoe werpen in zijn schoot. Het
voornemen Gods mooten wij in alles volgen, al is het
ook tot onze uiterlgke schade. De wil van God moet
den onfeilbaren regel zgn, die ons in alle dingen leidt.
De raad en de wil moeten geëerbiedigd worden in alles.
Voorverordineering of verwerping, hetzg geheele volken
aan hun eigene bewegingen over te laten of deze te
verstoeten en gene te roepen, in dit alles moet het
welbehagen van God aangebeden worden. Al wat de
Genade werkt in de kinderen Gods is dienende, om
hen naar het beeld van God gelijkvormig te maken.
Jezus is het middel, dat ons tot God moet brengen, en
waardoor God tot ons komt. Zonder Jezus Christus
kunnen wg God niet bereiken. Hij is de Heilige en
Rechtvaardige, het volmaakte Yoorbeeld van alle nieuwe
Digitized by
Google
11
tneDschen. Naar Hem moeten wg oüd vol*me& 6a het*
stelleo, totdat wij in Hem en in God veranderd worden
naar Hun beeld. Daartoe heeft Jezus Christus onze
natuur aangenomen, d. w. z. de menschelrjke natuur,
om die den zijnen aan te doen, teneinde zg heilig zouden
leven en hemelsch zouden zijn. Jezus toch was een
mensch uit den Hemel. Op aarde heeft Hg geleefd,
is Hij gestorven en opgestaan. De zgnen moeten ook
met Hem sterven, opstaan en leven als goddelijke
menschen, opdat zij met God den Vader één zijn
Daarom bidt Jezus in den Hemel. In den Hemel
zullen wij Hem zien, gelijk Hg is, en aan Hem gelijk zgn.
Door Jezus Christus, Die God is en woont in de harten
der zijnen door het geloof, en door den H. Geest, Die
de liefde Gods in het hart uitstort, en door de Godde-
lijke kracht der Genade, komt het beeld van God in
ons. en zonder twijfel zullen wg het einde ervan be-
reiken. Dat beeld van God wordt gevormd naar Zijn
Wezen en Zgne deugden, voor zoover die deugden kan-
nen medegedeeld worden aan de zijnen. Het Goddelgke
althans dringt in de ziel, doorweekt ze, en maakt ze
gelijk aan een natgemaakte spons. God heeft de ziel
bezet en vervult haar. Zg is het eigendom van God,
Het is een voortreffelijke staat, wanneer men die hoogte
is beklommen, dat men niet dan den mensch in schijn
bezity en het wezen bijna Goddelijk is. Het is een
wonderlgke staat, wanneer alsdan de grond van den
mensch goddelgk, en de Geest, die den mensch bezielt
en ondersteunt, God is. De ziel in den staat der
geestelijke eenheid met God moet de dingen zoeken
die boven zgn. De christen is met Hem gezet in den
hemel en daar moet ook zgn hart zgn ^ Daarom moet
Digitized by
Google
78
er eene goddelijke vereeniging en eenheid zijn, wasir-
door het beeld en de gelgkenis van God in den christen
ontstaat. Gelijk een zegelring in het was wordt ge-
drukt, zoo drukt God in de ziel van den Christen
Zgne gestalte in. Hij reinigt en heiligt, i. e. w drukt
Zgne deugden, voor zoover zij mededeelzaam zijn, in
de ziel uit. zoodat zg het beeld van God draagt. Dat
nu is het, wat de genade der verlossing en het volgen
van Jezus Christus uitwerkt. Daarom is God mensch
geworden, om de mensch God te maken, evenwel zoo,
dat de christen-mensch niet door de vereeniging met
Jezus Christus geroepen is om christen te zijn, maar
een goddelijk mensch door vereeniging met God,
om in den Hemel met Hem volkomen één te zijn,
opdat God alsdan alles in allen zij. Weest volmaakt
gelijk uw Vader in den Hemel volmaakt is, moet het
oogmerk zgn van den christen, hetwelk hg in het oog
moet hebben, en waarnaar hg moet jagen.
De bronnen, tot hiertoe door mg gebruikt, zgn:
Yvon. Oprecht verhaal van het leven, gedrag en ge-
voelen van Jean de Labedie, oorspr. fransch, in 1754
in het HoUandsch vertaald.
Anna Maria van Schuurman, Eucleria, seu melioris par-
tis electie (uitkiezing van het beste deel). Van dit
werk verscheen het eerste deel te Altona 1673, het
tweede deel te Amsterdam 1685. Beide deelen waren
in het Latgn geschreven.
De Hollandsche vertaling van het eerste deel kwam
uit te Amsterdam 1684.
J. Koelman. Historisch verhaal nopens de scheuring der
Labadisten 1683.
Digitized by
Google
79
J. L. Mosheim. Oude en hedendaagsche Eerkei. Gesch.
9^' dl, blad. 358 vv.
Foeke Sjoerds. Eort vertoog van den Staat en de Oeschie-
denissen der Eerk, enz. Leeuward. 1771, blz. 511 vv.
J. F. Martinet. Historie der wereld 5^® dl bladz. 64 w.
A. Tpey. Algem. Eerkei. Gesch. der Christenen 25'**
dl. bladz. 337 vv.
A. Ypey. Beknopte letterk. der System Godgel. 3^®
dl. bladz. 75 vv. en naschrift
F. Adolf Lampe. Synopsis historiae sacrae et eeclesias-
tieae. Utj. bladz. 460 en 461.
B. Glasius. Geschiedenis der Christel. Eerk enz. jaar
1648—1700. bladz. 120 vv.
M. Goebel. Labedie en de Labedisten in den Herzog
Real. Ene. Vni"*« dl. 357 w. Zweite verbesserte
Auflage. Leipzig 1881.
Dr. Heinrich Heppe. Geschichte des Pietismus und der
Mystiek in de Reform. Eirche namentlich der Nieder-
lande. Leiden, E J. BrUl. 1879 bladz. 241—374.
H. vanBerkum. De Labedie en de Labedisten. 2 dln. 1851.
De bron, door mij gebruikt, ter mededeeling van
de leer is:
Jean de Labedie. Verzameling van eenige gewichtige
grondregels der Christelgke leer. 2 dln. Dit werk,
oorspronkelgk Fransch, is door hem geschreven toen
hij Predikant was bg de Waalsche Gemeente te Middel-
burg 1666, en in het HoUandsch overgebracht door
Petrus Heringa, Pred. te Oostgraftdgk. In het jaar 1670
verscheen eene uitgave er van in het Fransch. „Rev^^
corrigée et augmentée par lui meme." Deze uitgave
heb ik vergeleken met die van 1666. In 1685 ver-
scheen in Amsterdam de 2e druk ervan.
Digitized by
Google
De brott, bovengenoemd, is onmisbaal^ tot rêcbte
kennis van de leer der Labedisten. Het is echter nog
noodig de bronnen der Labedisten, yoorzoover het noodig
is, te raadplegen, ten einde de geschilpunten in betrek-
king der Gereformeerde leer te aan te geven.
Daarna zal ik het oordeel van eenige schrgvers over
de Labedisten, wat die geschilpunten betreft, aangeven.
Daaruit zal big ken, in welk opzicht ik van hen verschil.
De bronnen die door mij gebruikt worden, zal ik voegen
aan het einde van het stuk.
Giessendam. K. E. van Griethuysen.
/Wordt vervolgdj.
Digitized by
Google
PHILIPS VAN MARNIX,
HEER VAN ST. ALDEGONDE.
Hier zien wg Marnix nog, dien Brussel bracht in 't lev^en,
Den schandren Edelman, die 't Papendom deed beven,
Den tolk der Bijbeltaal, op maat en zonder maat,
Den predikant voor 't Hof, den Raadsman van den Staat.
In dat kernachtig en veelzeggend epigram bezingt
Gerard Brandt in zijn „Historie der Reformatie'' den
lof van den man, wiens naam zoo innig is samenge-
weven met den worstelstrgd onzer vaderen tegen het
machtige Spanje (1568—1648).
Wanneer wg ons in dat roemrijk verleden verdiepen,
dan ontmoeten wij schier ieder oogenblik de machtige
persoonlgkheid van Philips van Marnix, Heer van
St. Aldegonde.
Naar waarheid is dan ook opgemerkt geworden „Be-
langstelling in de geschiedenis van Nederland gedurende
de zestiende eeuw brengt van zelve mee belangstelling
in Philips van Marnix, Heer van St. Algonde".
Yeilig mag deze man gerekend worden te behooren
tot; de „Mannen van beteekenis", die altgd waard zal
big ven steeds meer en meer gekend te worden in zijn
leven en werkzaamheid.
Marnix is immers éen dier mannen, dien vriend noch
vijand koud kan voorbijgaan, één dier machtige figuren,
met wie men rekening moet houden, omdat zij zich nu
eenmaal niet laten wegcijferen.
Digitized by
Google
82
Kiemand zal dan ook kunnen ontkennen, dat deze
man, zoo terecht eens genoemd „de standvastige getuige
van het bezielend beginsel onzer worsteling tegen Spanje^'
een nadere kennismaking ten volle verdienen zal.
Wij wenschen Marnix aan een nadere beschouwing
te onderwerpen in zijn drievoudige werkzaamheid als
staatsman, als godgeleerde en als letterkundige, al kan
onze verhandeling uit den aard der zaak op volledigheid
geen aanspraak maken.
Doch voordat wij Marnix nagaan in die drieledige
werkzaamheid, moet een korte schpte van zijn veelbe-
wogen en aan afwisseling zoo rijk leven voorafgaan,
mede tot recht verstand zgner geschriften.
En gewis, het leven van dezen man, wiens „Repos-
ailleurs" zoo treffend de ervaring van zijn leven uit-
drukt, is waard gekend te worden.
De woorden van den Psalmist des Ouden Verbonds,
dat moeite en verdriet het uitnemendste van des men-
schen levensjaren uitmaakt, kunnen zoo naar waar-
heid toegepast worden op het leven van Marnix van
St. Aldegonde.
Marnix aanschouwde het levenslicht te Brussel in
1538. Zijn wieg stond dus in Zuid-Nederland, terwijl
het graf van hem gedolven werd in Noord- Nederland,
waar hg in 1598 te Leiden inging in de ruste, die
daar overblijft voor het volk Gods
Zoowel van vaders- als van moederszgde was hij de
telg van een adelijk Savooisch geslacht, dat Margaretba
van Parma naar de Nederlanden gevolgd was en reeds
aan land en volk belangrijke diensten bewezen had.
In den vollen zin des woords was Marnix een edelman,
die diep de beteekenis gevoelde van het „Noblesse oblige''.
Digitized by
Google
83
Want in tegenstelling met hen, die in den adelijken
titel een vrijbrief meenden te bezitten om te leven naar
het goeddunken des harten en de verplichtingen aan
het dragen van den adcigken titel verbonden, als met
voeten te treden, sprak Marnix het openlijk uit, dat
zieleadel ook voor den edelman het hoogste was, waar-
naar hij streven moest.
Hij toonde zich ten allen tijde een voorstander van
het „Adel in rang en hart." Van zijn jeugd is zeer
weioig bekende Alleenlijk weten wij, dat een uitmuntende
opleiding hem ten deel viel.
Naar de gewoonte dier tgden voltooide bij zijn weten-
schappelijke opleiding door reizen buitenslands en ver-
blijf aan buitenlandsche hoogescholen. Zoo vinden wij
hem o. a. te Genève onder de leerlingen van Calvijn
en Beza, om van hen godgeleerd onderricht te ontvangen.
Daar, in Genève, werd de godgeleerde gevormd en
toegerust om later een zoo schitterende lans te breken
voor het fel bestreden Protestantisme en zich als god-
geleerde een eerzuil te stichten met zijn doorwrocht
werk „De Biënkorf der H. Roomsche Kerk".
Met dat werk heeft Marnix aan de Roomsche Kerk
veel schade toegebracht, hetgeen ten duidelijkste bleek
uit den haat der geestelijken tegen den schrijver en
zgn werk.
Na Genève schijnt hg nog enkele andere hoogescholen
bezocht te hebben, zoodat hij met een schat van kennis
verrgkt, den vaderlandschen bodem betrad, waarschijnlijk
in 1561. Op die reizen buitenslands was hij vergezeld
geweest van zijn broeder Thoulouze, die evenwel weldra
in 1567 den heldendood voor het vaderland stierf in
den slag bij Austruweel.
Digitized by
Google
84
In 1565 huwde Marnix met Philipotte de Bailleuil,
die niet lang zgn levensgezellin is geweest. Zijn tweede
echtgenoote, die hem 1586 door den dood ontviel, was
Catharina van Eeckeren, weduwe van Jan van Stralen.
Voor de derde en laatste maal verbond Marnix zich
in den echt met Josina Lannoy, weduwe van Adrien
de Bailleul, welke hem overleefde.
Ongestoord huiselijk geluk bleek dus voor Marnix niet
weggelegd te zijn. De smarc des levens bleef hem niet
bespaard. Gelukkig dat hij met David geleerd had zich
te sterken in den Heere zijn Grod, zoodat hij te midden
van alle droefheid en vervolging toch met opgerichte
hoofde zijn weg vervolgen kon.
Teruggekeerd in zijn vaderland bleek weldra, dat een
rustig leven de bestemming van Marnix niet was. De
nood der tijden dwong hem zijn rustig verblijf te ver-
laten en zich te mengen in den strijd der partijen. En
geen wonder ook. Een man van zgn aanleg en bekwaam-
heid, als leerling van Calvijn gedrenkt met den geest
der Hervorming, kon zich moeilgk onzgdig houden in
dien strijd met Spanje, wiens koning gezegd had liever
te willen regeeren over een verwoest land dan over
een land met ketters.
Evenals de Heere in de dagen, waarin Israël benauwd
en geplaagd werd door machtige vijanden, richters deed
opstaan om in Zgn kracht 't volk te verlossen uit des
vgands onderdrukking, zoo verwekte Hij in Zijn voor-
zienigheid en wijs bestuur Marnix en Oranje om het
bedrukte volk bij te staan in den strijd tegen Spanje,
waarin het evenzeer ging om staatkundige vrijheid als
om de vrijheid des gewetens en Grod te dienen naar
Zijn Woord. Vandaar dat wij Marnix spoedig een zeer
Digitized by
Google
85
werkzaam aandeel zien nemen aan den strijd zijner dagen.
Ja, geheel zijn le?en was aan het heil des ?oIks ge-
wijd met zeldzame onbaatzuchtigheid en edele zelfver-
loochening.
In onbezweken trouw heeft hij zijn vaderland gediend,
hoewel zijne diensten niet altijd gewaardeerd werden en
menigmaal smaad zijn deel was.
Toch heeft hy nimmer opgehouden in weerwil van
vele teleurstellingen het goede te zoeken Toor land
en volk.
De eerste daad, waardoor Marnix openlijk toonde
de zijde der Hervorming te kiezen, was de mede-onder-
teekening van 't smeekschrift der Edelen, dat in 1566
door het Verbond der Edelen aan de fatadvoogdes Mar-
garetha van Parma te Brussel werd aangeboden.
Bedoeld smeekschrift drong aan op matiging der plak- '
katen, die tegen de Hervorming waren uitgevaardigd
reeds door Earel V en daarna door zijn zoon en opvol-
ger Philips n.
Margaretba beloofde aan de edelen bij den koning
te zullen aandringen op eenige matiging of moderatie
der plakaten, die door het volk niet ten onrechte be-
stempeld werd met den naam van moorderatie.
Door dat smeekschrift mede te onderteekenen koos
Marnix openlyk partij voor het onderdrukte volk, en
toonde daarmede geen bloot toeschouwer van den strijd
z^ner dagen te zullen blijven.
Ook schgnt Marnix de opsteller geweest te zijn van
den „Smeekbrief van de geloovigen in de Nederlanden"
en van een „Verslag der Kerken van Christus", aan-
geboden aan Keizer Maximiliaan H op den Bgksdag te
Augsburg in 1566. Doch niet alleen met de pen ook
Digitized by
Google
86
met het zwaard trachtfe Marnix het vaderland en de
zaak der Hervorming te dienen.
Toen de stad Valenciennes door de Spanjaarden be-
legerd werd en in het nauw gebracht, beproefde Marnix
met zijn broeder Thoulouze en eenige anderen de stad
te ontzetten. De onderneming mislukte evenwel en bij
Austruweel werd hun legermacht verslagen in 1567,
bij welke gelegenheid Thoulouze sneuvelde. Marnix
nam daarop de wijk naar Breda. Zoodra echter de
hertog van Alva in het land kwam, ging Marnix, met
vele anderen, in ballingschap en week uil naar Duitschland.
Bij een vonnis van den bloedraad werd in 1568 het
vonnis der verbanning over hem uitgesproken. Zijne
goederen werden verbeurd verklaard, zoodat hij met de
zijnen in kommervolle omstandigheden verkeerde. Van
1567 — 1572 duurde de ballingschap van Marnix.
Zwaar was het offer dat Marnix braoht. Doch hij
werd er ten volle bereid toe gevonden, gedachtig aan
het woord van den Leeraar der gerechtigheid: „Zoo
iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven,
neme Zijn kruis op en volge Mij".
Schoon bracht hij in beoefening „En die zijn kruis
niet op zich neemt, en Mij niet navolgt, is Mijns niet
waardig."
Het ging hem evenals Mozes, van wien wij lezen:
„achtende de versmaadheid van Christus meerderen
rijkdom te zijn dan de schatten in Egypte; want hij
zag op de vergelding des loons."
De plaats, waarheen Marnix zich begaf, was Embden,
de stad, die hare poorten zoo gastvrij opende voor de
vervolgden om des geloofs wille, en zoodoende een veilig
toevluchtsoord was voor vele vluchtelingen.
Digitized by
Google
87
Embden was in die dagen een tweede spelonk van
Adullam, waarheen zoo menigeen de wijk nam, wien
het zwaard der Inquisitie boven het hoofd hing. Ook
Marnix, die terecht weinig of geen vertrouwen stelde
in den hertog van Alva, week bg diens nadering het
land uit, en vestigde zich metterwoon in Embden.
In dat opzicht bleek Marnix een beter inzicht te
hebben in den staat van zaken dan de graven Egmond
en Hoorn, die hun blijven tenslotte met den dood
moesten bekoopen.
Het verblijf te Embden was voor Marnix wel een tijd
van ballingschap, maar geenszins een tijd van werke-
loosheid. Ook in den vreemde bleef hg op vele wijze
werkzaam voor de zaak der Hervorming.
Met raad en daad stond hij de verdrukte broeders ter
zijde, niet enkel in de Nederlanden, maar ook in andere
landen^
De vluchtelingengemeente te Londen, waar twisten
waren uitgebroken, vond in Marnix een vriendelij ken
raadsman, die bovenal het oog gevestigd hield op de
eenheid der geloovigen.
Het vaderland heeft hij in den vreemde gediend door
in dien tijd te dichten het Wilhelmus, dat zonder gevaar
van ernstige tegenspraak aan Marnix toegekend mag
worden. Dat kostelijk gedicht, dat Marnix zijn volk
op de lippen leide, kan ^oo naar waarheid genoemd
worden „het wiegelied onzer herboren vrijheid." Later
heeft men dat Wilhelmus wel eens verlaagd door het
te bestempelen met den naam van de Marseillaise van
het Nederlandsche volk. Verlaagd, zeggen wij. Want
immers geen revolutie blinkt ons tegen uit dat zielvolle
gedicht, maar gelijk het eens zoo uitnemend uitgedrukt
Digitized by
Google
88
is geworden: vrijheidsliefde, vaderlandsche Oranjezucht
en onbewegelijk Godsbetrouwen zijn als een liefelijke
drieklank in dat volkslied onafscheidelijk samenverbonden.
Dat Wilhelmus bedoelde allereerst een lied der ver-
troosting te wezen na den ongelukkigen slag bij Jem-
mingen. En het is in den vollen zin des woords een
volkslied geworden.
Het convent van WeseJ, dat in 1568 gehouden werd,
woonde Marnix bij, en tot het bijeenkomen der Synode
van Emden in 1571 had Marnix veel bijgedragen, het-
geen wij later meer uitvoerig hopen aan te toonen.
Het verblijf in Emden verwisselde Marnix vervolgens
met een verblijf te Heidelberg, waar hij in dienst trad
van den keurvorst van de Paltz, die hem benoemde tot
lid van den opperkerkeraad.
Met volharding en trouw diende Marnix aldaar de
belangen van Kerk en Staat, die in hem nimmer ge-
scheiden werden.
Een open oog en een warm hart bezittende voor de
belangen der verstrooide gemeenten, was het zijn vurig
streven een kerkelijke eenheid in 't leven te roepen
door kerkorde en belijdenis. De Synode van Embden,
die in 1571 gehouden werd, was de schoone en rgke
vrucht van zijn volhardende en ernstige bemoeiingen.
Was hij dus kerkelgk veelvuldig werkzaam tijdens
zijn ballingschap, geenszins verloor hij de belangen van
den Staat uit het oog.
Want aan 't hof van den keurvorst van de Paltz wist
Oranje Marnix van St. Aldegonde aan zich te verbinden.
En daarmede begon de politieke loopbaan van Marnix,
die een zoo droevig einde voor hem nam met de over-
gave van Antwerpen aan Parma in 1585.
Digitized by
Google
89
Al wie erkent, dat in de lotgevallen van volken en
personen God's bestier is op te merken, dankt in stilte
den Heere voor Zijn wonderbare leidingen, ook ten
opzichte van Oranje én Marnix. Want immers Hij,
Die alle dingen bestuurt met onfeilbare wijsheid, bracht
ook Oranje en Marnix samen, mannen, die ongetwijfeld
verwanten naar de ziel genoemd mogen worden. Zijn
aanbiddelijk werk was het, dat Oranje den edelen en
bekwamen Marnix aan zijn dienst wist te verbinden,
niet beseffende tot welk een rijken zegen God dezen
vriendschapsband zou doen strekken
Want de dienaar werd weldra raadsman en de raads-
man een vriend, die als een tweede Jonathan een ver-
bond van vriendschap sloot met Oranje, dat door den
dood alleen verbroken kon worden.
In alle staatkundige omstandigheden en moeilijkheden
stond Marnix Oranje trouw ter zijde. Beide badden
tezamen maar ééa doel, dat hun steeds voor oogen
stond, n.1. de bewaring en de handhaving der staat-
kundige en godsdienstige vrijheden en rechten. Al
werd dat doel eerst volkomen bereikt met den vrede
van Munster in 1648, dus na den dood zoowel van
Oranje als van Marnix, toch hebben zij veel vruchten
van hun gezamenlijken arbeid mogen aanschouwen.
Al verschilden Oranje en Marnix menigmaal in de
keuze der middelen om tot het begeerde doel te gera-
ken, het doel zelf bleef de liefde van hun hart behouden
tot den einde toe.
Wat Mornay du Plessis was voor Hendrik IV, Oxen-
stierna voor Qustaaf Adolf, dat was Marnix voor Oranje.
Een eerste vrucht zijner staatkundige werkzaamheid
was, dat hij door zijn welsprekend en warm betoog op
Digitized by
Google
90
de Staf en vergadering te Dordrecht in 1572 gunstige
toezeggingen voor Oranje wist te bewerken, vooral in
iinantiëel opzicht.
Gewis, de schrandere staatsman wist wel wat hij
deed, toen hij in die vergadering voor Oranje pleitte,
hem eerende als een gave Gods, als een instrument in
zijne hand tot bevrijding des volks.
Doch ook het zwaard wist hij te hanteeren en streed
met moed en beleid aan de spits zijner troepen tegen
de Spanjaarden.
Bij de verdediging der schans te Maaslandsluis in
1575 viel hij evenwel in de handen der vijanden, die
hem gevangen zetten op 't kasteel Yredenburg te Utrecht.
Daar heeft Marnix een oogenblik van moedelo(nfheid
gehad, waarin hij geneigd was van den strijd af te
zien en vrede te sluitea met Spanje. Laat ons hem
daarover niet hard vallen.
De krachtigste naturen kennen hun tijden van moe-
deloosheid en SGwakheid ^ In 't leven van den profeet
Elia komt een oogenblik voor, waarin hij kloekmoedig,
sterk ia zijn God, voor Achab treedt, zeggende: „Zoo
waarachtig als de Heere, de God Israëls leeft, voor
wiens aangezicht ik sta, indien deze jaren dauw of
regen zijn zal, tenzij dan naar mijn woord".
Sterk was toen zijn geloof, onwrikbaar stond hg pal,
wetende dat de Heere met hem was. Later wordt het
zoo donker voor zijns zielsoog, dat de bange klacht de
zijne was: „Het is genoeg, neem nu, Heere, mijne ziel,
want ik ben niet beter dan mijne vaderen."
De krachtige Elia, zoo sterk en fier als een eik,
werd een riet, dat van den wind ginds en weder bewo-
gen wordt.
Digitized by
Google
91
Aldus ging het ook met Marnix van St. Aldegonde.
De gevangenschap en de bedreiging met den dood
werkten bij Marnix uit, dat hij zich liet overhalen aan
Oranje vredesvoorstellen met Spanje voor te leggen.
Gelukkig bleef Oranje standvastig en weigerde in te
gaan op die vredesvoorstellen. Na een gevangenschap
van ruim tien maanden werd Marnix in vrijheid gesteld,
omdat de Hollanders Bossou hadden gevangen genomen.
Terstond zien vij Marnix weer deel nemen aan de
staats aangelegenheden.
In 1575 leidde hij de vredesonderhandelingen, die
echter met geen gunstigen uitslag bekroond werden.
De nood der tijden dwong om uit te zien naar buiten-
landsche hulp. Men wendde het oog naar Engeland
en wenschtte aan Elisabeth de souvereiniteit over de
Nederlanden op te dragen. Marnix stond aan het hoofd
van 't gezantschap dat mot dat doel naar Eogeiand
vertrok. De onderhandelingen leidden echter tot geen
gunstig resultaat.
De Pacificatie van Gent, waarbij het bloedig edict
overal buiten werking gesteld en in Holland en Zeeland
de gereformeerde religie erkend werd, was grootendeels
het werk van Marnix Met recht mocht hij zijn naam
terneder schrijven als de eerste onderteekenaar.
Moeilijkheden te Gent wist Marnix met behulp van
Oranje eindelijk tot een goed einde te brengen door
een godsdienstvrede, die in zich sloot de uitoefening
der beide religies.
De Unie van Atrecht, 6 Januari 1579 en de Unie
van Utrecht, 23 Januari 1579 waren opgesteld in den
geest van dien godsdienstvrede, die te Gent tot stand
kwam.
Digitized by
Google
92
IntusEcben werd de toestand des lands steeds moeilij-
ker: Alexander Farnese, hertog van Parma, vorderde
steeds meer met zijn krijgsverrichtingen, zoodat Oranje
nu den blik heenwendde naar Frankrijk, den mededinger
en tegenstander van Spanje.
De jongste zoon van Eatbarina de Medici Hertog
Frans van Alengon-Anjou werd aaogezocht om de
souvereiniteit te aanvaarden over de provincies, die in
1581 Filips II afgezworen badden. De verwacbtiog
door Oranje en Marnix in Aojou gesteld, werd ecbter
deerlgk teleurgesteld. Het heeft hen echter geleerd om
van bet schepsel meer en meer af te zien, en hun
vertrouwen te stellen op Hem, met wien Oranje een
vast verbond had gemaakt, zeggende: „Ik heb met den
Heer der Heeren een vast verbond gemaakt. Door
smartelijke ervaringen moesten beide mannen hun ver-
trouwen op menschen laten varen om de redding van
het bedrukte vaderland alleen van Boven te verwachten.
Waarlijk tevergeefs verwacht men het van de heuvelen
en de menigte der bergen; waarlijk in den Heere onzen
God is Israëls heil". Dat woord van Israëls ziener leerden
ook zij beamen.
Anjou deed onverwacht een aanslag op Antwerpen
in 1583, welke evenwel mislukte. Dat deed Ansjou als
onbetrouwbaar uitkomen, en noodzaakte hem de Neder-
landen te verlaten. Oranje en Marnix werden met de
bitterste verwijten overladen, dat zij betrokken zouden
geweest zijn in die geheime plannen van Anjou Marnix
verloor zijn plaats in den Raad van Staten, en gekrenkt
en gegriefd trok hij zich terug op zgn landgoed te
Souburg op Walcheren.
Ongegrond waren echter al die verwgten, die Marnix
Digitized by
Google
93
en Oranje voor de voeten geworpen werden. Hoogstens
kan roen de opmerking maken, dat zij met hunne
verwachting in Anjou te ver waren gegaan. Maar
wie heeft niet noodig steeds herinnerd te worden aan
het woord van den Psalmist: „vertrouwt niet op prinsen,
op des menschen kind, bij hetwelk geen heil is"?
Niet lang echter werd aan Marnix de rust op zijn
kasteel te Souburg gegund. Het vaderland had opnieuw
zijn diensten noodig.
Door bemiddeling en op aandringen van Oranje, liet
Marnix zich overhalen de post van „eerste burgemeester"
van Antwerpen te aanvaarden, lyelke stad zeer ernstig
door Parma bedreigd werd.
De overgave der stad, waartoe Marnix ten slotte
zich genoodzaakt zag in 1585, berokkende hem veel
leed, smaad en verguizing.
Na die gebeurtenis, waarmede de politieke loopbaan
van Marnix een zoo droevig einde nam,^ trok bij zich
van 't staatstooneel in stille afzondering terug, achter-
volgd door booze bedenkingen, welke evenwel onrecht-
vaardig waren. /
In de jaren 1590 en 1591 heeft hij de jonge repu-
bliek nog eenige goede diensten bewezen, door eene
reis te ondernemen naar de hoven van Engeland en
Frankrijk, om bekend te maken de geheime plannen
van Füips van Spanje, welke Marnix uit onderschepte
brieven had weten uit te vorschen.
In 1596 verliet hij zijn heerlijkheid te Souburg en
ging te Leiden wonen, daar de Algemeene Staten hem
benoemd hadden tot Bijbelvertaler.
Langzamerhand herstelde zich het geschokte vertrouwen
in Marnix. Zgne verdiensten werden opnieuw erkend.
Digitized by
Google
94
Niet lang echter heeft hij zich aan dat werk, dat al
de liefde van zijn hart bezat en waartoe hij als god-
geleerde zoo uitnemend geschikt was, mogen wijden.
Reeds in 1598 kwam de Engel des doods tot hem,
nam hem de pen uit de handen, en de vermoeide strij-
der ging in tot de ruste, die hij steeds elders verwacht
had, blykens zijn lijfspreuk: „Repos ailleurs."
Waarlijk, deze man had niet vergeefs geleefd. Ge-
arbeid heeft hij, gewoekerd met de hem zoo rijkelijk
geschonken talenten, tot den laatsten ademtocht toe.
Wg vernemen uit zijn vruchtbaar leven wat het geloof
vermag, niet om Marn\;c te verheffen, en zoodoende hot
schepsel te eeren boven den Schepper, die te prgzen is
in eeuwigheid.
Maar de overdenking van zijn leven moet leiden tot
verheerlijking van dien God, uit Wien al onze bekwaam-
heid is, en Wiens kracht alleen in onze zwakheid
volbracht wordt.
Arnemuiden. H. L A. Feykes.
Digitized by
Google
HET GELOOP, i)
Mijne Hoorders! ^De rechtvaardige zal uit geloof
leven", dat was, zooals ge weet, het woord, dat eens
licht bracht in de donkere, worstelende ziel van Luther,
waardoor God hem stelde in de ruimte. En telkens
en telkens weer Worden we in de H. Schrift op de
centrale, alles beheerschende beteekeois van het geloof
gewezen voor het leven van den Christen. Daarom
kwam het mij niet ongeschikt voor om thans tot u te
spreken over het geloof.
En toch doe ik dit met zekeren schroom. Het ge-
loof toch is zulk een kostelgke gave Gods, in bet hart
des menschen gewerkt door den H. Geest. Hoe zullen
wij nu deze gave Gods gaan ontleden met onze men-
schelijke gedachten en daarvan in onze menschelijke
bewoordingen eone beschrijving trachten te geven?
Zullen wij niet juist, hde dieper wg er over nadenken,
des te meer stuiten op diepten en geheimenissen, die
voor ons ondoorgrondelijk zijn? En heeft de Heere
Jezus niet gezegd: „De wind blaast, waarheen hij
wil, en gij hoort zijn geluid, maar gg weet niet, van-
waar hij komt en waar hij henengaat, alzóó (d. w. z.
1) LeziDg, gehouden te Rotterdam gedurende den winter
1902/1903.
Digitized by
Google
96
even geheimzinnig) is een iegelijk, die uit den Geest
geboren is"? (Joh. 3:8.)
Evenwel mogen wij niet nalaten ook over dat hooge,
dat heerlijke, dat geloof heet, in onze menschelijke taal
meer in bijzonderheden te spreken. De H. Schrift
zelf gaat ons daarin voor. Ea we weten ook, hoe juist
eene besehrijviog ook in onderdeelen vaak dient tot
verheldering, tot bevestiging, tot versterking, ja, menig-
maal tot wekking van het geloof. Moge onze be-
schrijving, hoe gebrekkig ook, dan maar niet gaan
b^iten de H Schrift, buiten het Woord onzes Gods.
Moge Gods Geest u en mij besturen en bewerken bij
het hooren en spreken. En moge boyenal, wanneer
onze Koning Jezus Zijne rijen monstert, maar in ons
dat ware, zaligmakende geloof gevonden worden, zoodat
Hij het ook ons toeroept: „Mijn zoon, wees welge-
moed, uwe zonden zijn u vergeven".
Wat vooral de rechte beschrgving van het ware,
zaligmakende geloof zoo moeilijk maakt, is dit, dat men
eenerzgds het wezen van dit geloof vast moet houden,
terwijl men toch andererzyds niet mag afschrikken de
zwakken en de kleinen in het geloof. Daarom begin-
nen wij ook liever niet met eene bepaling, eene definitie
van het geloof voorop te stelten. Daar zijn velerlei
gestalteü in het geloof en het valt moeilijk die in ééne
bepaling samen te vatten (althans bij het begin) zonder
onduidelijk te zijn. Om nu de moeilgkheid, waarop
we wezen, eenigszins te ontgaan, spreken we eerst over
het geloof als vermogen en daarna over het geloof als
daad^ en wel over beide in verband met de rechtvaar-
digmaking.
In de eerste plaats spreken wij dus over het geloof
Digitized by
Google
97
als vermogen. De oaderscheidin^ tussehen geloof als
vermogen en geloof als daad werd al spoedig gemaakt
in de theologie. Eq terecht. Immers, evenals b.Y. het
spraakvermogen als het ware de grondslag vormt voor
het spreken als daad, zóó vormt ook het geloofsver-
mogen de grondslag voor het gelooven als daad • Het
geloof toch, het ware geloof n.1. (waarvan wij nu voort-
durend zullen spreken, zonder dit expresselijk er by te
voegen), is niet maar een voorbijgaande daad, maar het
is een blijvend iets in de ziel, want er is geen afval
der heiligen. Nu is het echter duidelijk, dat het geloof
niet altijd werkt, maar soms geheel sluimert, wanneer
de geloovige b.v. in een zware zonde valt, zooair
David en Petrus. En, daarom moet men wel aannemen
een geloofs vermogen als een bovennatuurlijke, door den
H. Geest ingestorte hebbelijkheid der ziel, waaruit het
geloof als daad oprijst. Terecht zegt Comrie tegenover
degenen, die op Cartesiaansche wijze de hebbelijkheid
des geloofs loochenen : „Ik zou wel eens van hen willen
weten, hoe eén geloovige, wanneer de daad des geloofs
afwezig is, dan toch een geloovige en met Christus door
het geloof vereenigd blijft, en hoe een gerechtvaardigde
in Christus gerechtvaardigd blijft, zoo menigmaal hij iets
anders doet dan Christus tot rechtvaardigheid aannemen?" i)
Het geloof svermogen of de hebbelijkheid des geloofs
is dus de wortel, waaruit alle daden des geloofs voort-
komen, evenals b.v. de erfzonde de wortel is, waaruit
alle dadelijke zonden voortkomen. Ja, wij kunnen deze
vergelijking nog verder doortrekken. Evenals de erf-
zonde in ons een gevolg is van de toerekening van
1) A. Comrie, Brief over de rechtoaardigmaking des zondaars^
Utrecht 1889, bl. 184.
Digitized by
Google
d8
Adam*s zonde aan ons, i) zóó is ook dat geloofsver-
mogen in ons een gevolg van de toerekening van
Christus' gerechtigheid aan ons door God.
Wanneer Grod zegt van een bepaalden zondaar : „Ik
spreek u vrg om Christus wille", dan is dit ook waar-
heid op dat eigen oogenblik, d. w. z. dan wordt aan
dien zondaar Christus geschonken met al zgne verdien-
sten en die zondaar wötdt aan Christus verbonden door
een geestelijken band en die band is het geloof. Op
het eigen oogenblik waarop God deze vrijspraak doet in
Zgne goddelijke vierschaar, ontstaat ook in dien zon-
daar het eerste leven. Dat leven is de wedergeboorte
en in die wedergeboorte ligt ook dat wondere vermo-
gen, het geloofsvermogen, dat dan ook aanstonds wer-
ken gaat, hetzij zwakker, hetzij krachtiger, ^) indien
die zondaar namelijk tot de jaren des onderscheids ge-
komen is, want een „geloof zonder de werken", dat
wil ook zeggen: zonder werkingen van binnen, „is
dood" (Jac. 2 : 20, 26). En indien die zondaar nog een
zeer jong kind is, zal het geloofsvermogen zich open-
baren, zoodra dat kind met eenige bewustheid het evan-
gelie van Christus leert kennen.
Die vrijspraak Gods gaat dus logisch aan het geloof
vooraf, hoewel naar den tijd gerekend beiden samen-
vallen, omdat wat God zegt aanstonds werkelgkheid
1) Vg. hierover ons artikel over „De zonde" in jaargang 1901
van dit tijdschrift.
2) Dit tegenover de voorstelling, gegeven door Dr. Kuyper in
Voor een distel een mirt en elders, alsof zulk een zaad der weder-
geboorte jaren lang absoluut sluimerende zou kunnen zijn. Yg.
hierover ook de belangrijke uiteenzetting in H. Huisman, Eenige
grondwaarheden, Appingedam, W. van der Ploeg, 1900.
Digitized by
Google
d9
wordt. ,Hg spreekt en het is er, Hg gebiedt en het
staat er". Logisch is dan echter het spreken Gods
eerst en niet omgekeerd eerst het leven in de ziel, het
geloofs vermogen, en daaroè, de viijspraak Gods. Zooals
de Schrift ons immer ook leert in dat woord: „Ik
zeide tot u in uwen bloede [d. w. z. terwgl gij daar
nog als een ^doode in uwe misdaden en zonden" neer*
laagt] : leef" (Ezech. 16:6). Door die vrgspraak Gods
wordt immers de vloek opgeheven en zoodra de vloek
opgeheven is van een bepaalden zondaar, wgkt de dood
en komt het leven.
Wg leeren dus geen rechtvaardigmaking van eeuwig-
heid, omdat dan alle uitverkorenen als zijnde vrjjge-
sprokenen reeds als wedergeborenen ter wereld zouden
moeten komen, waarvoor geen grond is in de H. Schrift
en hetgeen door de ervaring luide wordt tegengesproken.
Doch wg leeren wel, dat er een vrijspraak en dus eene
rechtvaardigmaking is, die logisch aan het geloof vóór-
afgaat en wat den tijd betreft met de schenking van
het geloofsvermogen samenvalt. Dit is wat de Gere-
formeerde godgeleerden noemden de dadelijke recht-
vaardigmaking of rechtvaardigmaking in de vier-
sohaar GodSj waarbij God een bepaalden -zondaar de
gerechtigheid van Cbristus schenkt en toerekent en
hem vrgspreekt van schuld.
Wij voegen hier echter aanstonds aan toe, dat het
woord „rechtvaardigmaking" in dezen zin in de H. Schrift
niet voorkomt. De zaak komt wel voor b.v. in het
aangehaalde tekstwoord: „Ifc zeide tot u in uwen
bloede: leef", en God kan van wege Zijne gerechtig-
heid dit alleen zeggen op grond van de toegerekende
gerechtigheid van Christus, maar de uitdrukking „recht-
Digitized by
Google
100
vaardigmaking" wordt daarvoor niet gebruikt. Dit
maant ons dus aan tot omzichtigheid in het gebruik
van dien term. Duidelijke omschrijving is hier dus
noodig. Overigens herinneren wg, dat een bepaalde
term wel in de geloofsleer mag gebruikt worden, al
komt hij niet in de H. Schrift voor. Zoo is het toch
ook b.v. met de woorden: „voorzienigheid", „drieëen-
heid", „voldoening" enz.
In de H. Schrift komt de uitdrukking rechtvaardig-
making steeds voor in verband mèt en wel na het
geloof. De Schrift spreekt van „gerechtvaardigd wor-
den uit of door het geloof', b.v. in die uitspraak:
„Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, heb-
ben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus"
(vg. Rom. 5:1) en: „Wij besluiten dan, dat de mensch
door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder de wer-
ken der wet" (Rom. 3 : 28) De Schrift plaatst de
rechtvaardigmaking duidelijk nd de roeping, de inwen-
dige roeping n.1. door den H. Geest, in dat bekende
woord: „die Hg tevoren verordineerd heeft, deze heeft
Hij ook geroepen, en die Hij geroepen heeft, deze heeft
Hij ook gerechtvaardigd'' (Rom. 8 : 30).
Daar is dus óók een rechtvaardigmaking, een vrijspraak
Gods, die op het geloof volgt Deze rechtvaardigmaking
werd, zoodra men de zaak, ook al om dwalingen af te
snijden, nauwkeuriger begon te onderscheiden i), door
1) Voor de hervormers zijn beide nog één, vandaar later veel
verwarring b.v. in den strijd met van Thuynen in *t begin der
18' eeuw. Belangrijk zou het zijn om de splitsing der twee
begrippen met de gewichtige gevolgen daarvan ook voor het
geestelijke leven der gemeente historisch na te gaan. De split-
sing had hare licht- en hare schaduwzijde.
Digitized by
Google
101
onze godgeleerden genoemd de lijdelijke rechtvaardig-
making^ (aldus genoemd, omdat dit ziet niet zoozeer
op de daad der yrijspraak Gods, als wel op de kennis^
die de monsch daarvan in zgn hart oi^tvangt) of de
rechtvaardigmaking in de vierschaar der conscientie.
In wezen zijn beide rechtvaardigmakingen één. De yrg-
spraak Gods is maar één. Doch als dit eeuwige Gods
komt in den tijd openbaart het zich in verschillende
momenten. De stemme Gods is één, maar daar is een
oogenblik, waarop die stemme Gods leven doet ontstaan
daarbinnen in het hart des zondaars en hem alzoo het
geloofsvermogen instort, èn daar is een ander oogen-
blik, waarin die stemme Gods doorklinkt in des zondaars
bewustzijn en dat geschiedt alleen nè, de daad des
geloofs^ waardoor de zondaar zich als zondaar enkel
en alleen aan Christus en Zijne verdienste toevertrouwt
en zich daarop verlaat, zoodat hij dan met Paulus zeggen
mag: „Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof
hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus".
Nu ligt tusschen dit eerste en dit tweede oogenblik
soms een zeer korte, soms ook een zeer lange tijd in.
In het eerste oogenblik is de mensch volstrekt lijdelijk^
volstrekt passief, daar dit is het oogenblik der weder-
geboorte, het oogenblik van de schepping van nieuw
leven in zijn hart en dus van de instorting van het
geloofsvermogen. In het tweede oogenblik is de mensch
ook wel lijdelijk, doch dan zijn er verschillende daden
des geloofs voorafgegaan, waarbij het lijdelgke en het
dadelijke ineengestrengeld liggen. De mensch is bij
deze daden des geloofs niet passief, maar receptief. Hij
ontvangt Christus en zijne weldaden, die hem in het
Woord zijn voorgesteld, gelijk een dorstige het water
Digitized by
Google
102
ontvangt en in zich opneemt en zich er tegelijkertijd
door verkwikt weet ^)
Op dit laatste leggen wij nadruk, want de daad des
geloofs brengt. ook, hetzij dan in meerdere of in mindere
mate, haar eigen zekerheid met zich. Daarom zegt ook
Sohnius, een Gereformeerd godgeleerde uit den reformatie-
tijd: „Het geloof [hij bedoelt hier: het dadelijke geloof]
verkeert nooit geheel in onkunde omtrent zichzelveu" -).
En in dienzelfden geest schrijft ook Dr. Bavinck in
zgn „De zekerheid des geloofs*^ (bl. 70): „Het echte,
ware weten sluit allen twijfel aangaande zichzelvo uit.
Het komt tot die zekerheid aangaande zichzelve, niet
door redeneering, door zelfbespiegeling, door eene logi-
sche conclusie, maar het licht, dat de kennis over het
gekende object doet opgaan, valt onmiddelijk op haar-
zelve terug en verdrijft alle duisternis. Zoo is het ook
met het geloof. Het geloof, dat waarlijk dien naam
verdient, brengt zijn eigen zekerheid mede. ... En
evenals het weten, komt het geloof tot die zekerheid
aangaande zichzelf niet door logische redeneering, door
steeds zichzelf te bespieden en na te denken over zijne
eigene natuur; de „Kritik der reinen Vernunft" is zei
den aan de bevestiging onzer zekerheid bevorderlijk.
Maar onmiddelijk en rechtstreeks vloeit de zekerheid
uit het geloof zelve ons toe; de zekerheid is een wezen-
lijke eigenschap des geloofs, zij is er onafscheidelijk
van en behoort tot zijne natuur".
1) Hij ontvangt; het dus als een (door de wedergeboorte) levend-
gemaakte, terwijl een doode het langs zich weg zou laten vloeien
zonder er de minste verkwikking van te genieten.
2) „Fides nunquam se ipsam ignorat". Vg. Bavinck, Gerefor»
meerde Dogmatiek, III, bl. 527.
Digitized by
Google
103
Terecht echter laat Dr. Bavinck hier ter nadere
bepaling aanstonds op volgen : „Wel Is in de christenen,
ook zelfs in de allerheiligsten, nog menigmaal met het
geloof de twijfel gemengd'\ En zoo getuigt ook Junius,
om uit den reformatietijd met zijn krachtig geloofs-
bewustzijn nu ook eens naast Sohnius een ander te
stellen, die blijkbaar sterk gevoelde, wat later ook door
het piëtisme zoozeer werd ervaren: „dit is de natuur
van ons geloof, dat het altijd met een zekere twijfeling
te strijden heeft", en daarbij noemt hij dan het voor-
beeld van David in zoo menigen Psalm i). Doch tevens
wgst Dr. Bavinck er dan terecht op, dat het geloof in
zijne krachtige actie zelf de zekerheid met zich brengt,
als hij laat volgen: „Maar die twijfel heeft toch uit
den aard der zaak niet in den nieuwen, maar in den
ouden mensch zgn oorsprong. Als het voorwerp des
geloofs onder het licht des Geestes zich plaatst voor
het oog der ziel, dan wordt door datzelfde licht van
zelf ook het geloof bestraald en boven allen twijfel
verheven."
Onze vaderen plachten dit door een eenvoudig maar
duidelijk beeld op te helderen. Evenals in de melk,
zoo zeiden zij, de room begrepen is en deze vanzelf
bovendrijft, wanneer er geene beroeringen plaats hebben,
1) Fr. Junius, Op, theol. sel. ed. Dr. A. Kuyper, p. 208. „Hanc
fidem nos habere scimus I ex testimonio Spiritus S. Rom. 8:15,
16 : 26, Gal. 4 : 6, 2 Tim. 1 : 12, 1 Joh. 5 : 10, II ex lucta fidei
cum dubitatione: ea namque est fidei nostrae natura, ut semper
cum dubitatione aliqua certat. Exemplum habemus in Davide,
quem non semper pacato fuisse animo, innumerae ipsius Profetae
quaerimoniae satis ostendunt, Ps. 27 : 14, 31 : 23, 42 : 6, 43 : 5,
77 : 10, 116 : 7.
Digitized by
Google
104
zóó is het ook met het geloof en de geloofszekerheicL
Indien er heftige beroeringen en aanyechtingen zijn,
dan schijnt de geloofszekerheid geheel weg, maar zuodra
er weer meer kalmte komt in de ziel, dan verschijnt
ook de geloofszekerheid weer. Intusschen kan dit alleen
geschieden ten gevolge van een vernieuwde actie des
geloofs^ opgewekt door het Woord onder den invloed
des H. Geestes, waarbij de mensch zich als een arm,
hulpeloos zondaar alleen op Christus en Zijne verdiensten
verlaat. Calvijn drukte dit op zijne wijze aldus uit:
„Alleen in Christus worden wg ons van onze verkiezing
bewust." „Christus is de deur, wie buiten Hem om
tot zekerheid wil komen, zal in een doolhof hoe langer
hoe meer verdwalen."
Het komt mg voor, dat Comrie, hoeveel goede wenken
hij ook gaf, over het geheel te veel op het passieve ook bij
deze daad des geloofs den nadruk heeft gelegd, in plaats
van op het receptieve. Passief is bloot- lijdelijk^ receptief is
lijdelijk en dadelijk tegelijk. Ik geloof niet, dat Comrie
hier de oorspronkelijke hervormers op zijne hand heeft i).
1) Comrie laat soms onder piêtistischen invloed m. i. de kracht
van het levende "Woord Gods, inzonderheid waar het valt in
„toebereide aarde^', te weinig tot zijn recht komen. Hij stelt
daardoor de zaak te mechanisch en te weinig organisch voor en
geeft daardoor aanleiding, dat de wedergeborene, de hongerende
en dorstende naar de gerechtigheid, gaat wachten op een bij-
zonder gevoel of teeken of woord naast Gods Woord om daardoor
vrijmoedigheid te ontvangen om te mogen gelooven in Christus.
Comrie scheidt dan te veel Woord en Geest, datgene dat God
vereenigd heeft in den gewonen loop der dingen (vg. Dordsche
leerrfgcls^ III en IV, 17). Beter is m. i. de voorstelling o. a. van
Brakel en Appelius {Leer der Hervormde Kerk) en de oudere
godgeleerden. Vg. hierover ook Bavinck a. w. 526.
Digitized by
Google
105
Beter en meer de reformatorische lijn voor! zetten de
schijnt mij toe a Marck en a Brakel op dit punt, die
beiden, omdat zij het receptieve, en dus ook het dadelijke
element in het geloof meer tot zijn recht lieten komen,
op den plicht om te gelooven i) ook zeer strengen en
emstigen nadruk leggen.
1) Op dit punt heerscht veal misverstünd. Men meent vaak,
dat de verkiezing en bijzondere voldoening (alleen voor de uitverko'
renen) eigenljjk de algemeene roeping^ die tot alle hoorders des
evangelies behoort uit te gaan en blijkens de ganscbe H. Schrift
inderdaad tot allen uitgaat, buitensluit. Men meent dan, dat de
algemeene roeping eigenlijk ook de algemeene verzoening (dat
Christus voor allen gestorven zou zijn) onderstelt. Dit is echter
onjuist en allerminst Gereformeerde leer. Appelius lost deze
moeilijkheid op, wanneer hij zegt (De Hervormde Leer, 1769,
bl. 248, § 230): „De uitwendige roeping verricht God door de
uitwendige verkondiging van het evangelie .... In die uitwendige
roeping lokt Hij den zondaar om dien voorgestelden weg der
zaligheid te kennen, te gelooven, te kiezen en te bewandelen.
God verklaart hier niet wat Hij zelf doen wü^ maar wat de zondaar
doen moet. De zondaar heeft niet alleen volkomene vrijheid om
tot Christus te komen, maar is er ook toe verplicht. Dit wordt
in de uitwendige roeping ernstig en welmeenend aangedi ongen.
. . . . Zg verklaart aan niemand, dat Christus voor hem gestorven
is, of dat Christus gewillig is en het voornemen heeft om hem in
U bijzonder zalig te maken. Dat wordt eerst aan hen die gelooven
door de belofte van 't Evangelie betuigd. Zij belooft aan niemand
de zaligheid, dan onder voorwaarde van geloof, hetwelk geene
verklaring is van Gods voornemen, wat Hij doen wil, maar alleen
van den samenhang tusschen geloof en zaligheid, en van onzen
plicht om door den weg des geloof s de zaligheid te zoeken»''''
Evenzoo zegt a Brakel (Redelijke godsditnst, I, Hfdst XXXII,
§ 3); „De vorm, H ware wezen des geloófs, bestaat niet in het
vertrouwen, dat Christus mijn Zaligmaker is. Want .... God
heeft wel allen, die het Woord hooren, geboden te gelooven,
maar niet allen geóoden te gelooven, dat Christus zijn Zaligmaker is,
Digitized by
Google
106
Zooak wij reeds zeiden : in het eerste moment ia de
mensch volstrekt -passief, volstrekt-lijdelijk, omdat hij
daartoe is niet één tekst in den Bijbel te vinden, zoodat het
enkel inbeeldingen zijn te gelooven, dat iedereen gelooven moet
dat Christus zjjn Zaligmaker is; hij zou leugen gelooven en zou
met zulk eene inbeelding ter helle varen. Gelooven, dat Christus
mijn Zaligmaker is, is verzekering^ welke een vrucht des geloof s is,
die meerder of minder kan zijn, ja geheel weg zijn, terwijl toch
het ware geloof blijft en terwijl hij zelf een waar geloovige blijft."
Het geloofd waartoe elk zondaar wordt geroepen en dus verplicht,
is volgens k Brakel het „zich toevertrouwen aan Jezus", waaraan
dan straks bij meerdere oefening de verzekering wordt verbonden,
„dat Jezus mijn Zaligmaker is". Hij zegt (§ 26): „dit deze alle
blijkt dan klaar, dat de eigeniijke daad des gdoofs niet bestaat in
het toestemmen van de evangelische waarheden en beloften, maar
in het vertrouwen op Jezus, in zich Hem toe te vertrouwen'\ En
verder (§ 33): „Hij vertrouwt zijn lichaam, zijne ziel, zijne zalig-
heid aan Christus toe; hij laat het op Hem aankomen, hij laat
zich dragen van Christus, hij leunt, hjj steunt op* Hem, en of
bij nog geea vrede, geene verzekering heeft, en of hij geslingerd
wordt door vrees en bestrijdingen zich opdoen, evenwel zet hij
zich op Hem, hij verlaat zich op Hem, hij is bezig met de daad
van vertrouwen, het zich aan Hem toe te vertrouwen, te oefenen.
Ziet dit Jes. 28 : 16, Jes. 10 : 20, Jes. 48 : 2, Jes. 50 : 10,
'Ps. 2 : 12. Hieruit volgt de verzekering, het vertrouwen, dat Christus
zijn Zaligmaker is; al oefenende het geloof, al biddende, al wor-
stelende, maakt hij de sluitreden op, schouwende dkn op de daden
des geloofs, waarvan de ziel bewust wordt, dèn op de volheid
van Jezus, dkn op de beloften en hare zekerheid; dus besluit
hij: Jezus is mijne en ik ben Zgne, Hoogl. 2 : 16. Waarop de
Heilige Geest somtijds zeer krachtig het zegel zet, Eph. 4 : 30.
Hieruit volgt stilte, vrede, bljjdschap, vergenoeging, waarvan wij
terstond in de vruchten des geloofs zullen spreken. Doch deze
vruchten van verzekering, vrede enz. vindt de ziel niet altijd,
die worden dikwgh belet, dan door zwakheid des geloofs, dan
door bestrgdingen".
Digitized by
Google
107
zichzelven het geloof niet geven kan. Het geloof is ia
volstrekten zin „een gave Gods^\ zooals de apostel zegt.
Dat is ook het eigenlijke oogenblik der wedergeboorte,
de roeping yan de ziel ten leven. Doch zoodra er leven
gewekt is, komt ook de actie^ de handeling. En tot die
handeling moet de ziel worden geprikkeld door het
Woord, door het bevel: „Geloof in den Heere Jezus
Christus en gij zult zalig worden." En dat bevel moet
in al zijn beslistheid ook uitgaan tot de on wederge-
borenen i), tot degenen, die het geloofsvermogen nog
niet bezitten, èn omdat wij de wedergeborenen van de
onwedergeborenen niet kunnen onderscheiden, èn ook
vooral omdat God wel degelijk volgens Vr. 9 van onzen
Catechismus van den mensch mag eischen, wat hij
niet doen kaUj aangezien hij oorspronkelijk vóór den
val wel gelooven en op God betrouwen kon, maar
door zijne moedwillige ongehoorzaamheid zichzelven en
al zijne nakomelingen van die goede gave heefc beroofd.
Ook onze Catechismus wijst terecht zoowel op het
lijdelijke als op het dadelijke, beter nog het receptieve
van het geloof, wanneer hij zegt : „Worden alle menschen
wederom door Christus zalig? Neen zij, maar alleen
degenen, die Hem door een oprecht geloof ivorden
Vg. ook over de hier bedoelde kwestie Dordsche Leerregels,
III en IV, § 8 V7. Ook de strijd tusschen Amesius en Maccovius,
of God soms aan den mensch gebood „eene onwaarheid voor
waar ke houden", door den laatstgenoemde ten onrechte bevesti-
gend beantwoord, hangt hiermede samen. Zie Dr. A Kuyper Jr.,
Johannes Maccovius, Academisch proefschrift.
1) Hierbij de wedergeboorte van de uitverkorenen te veronder'
stellen is gansch onnoodig, ja, beslist tegen de H. Schrift, zooals
bijv. uit £z. 37 duidelijk blijkt. Vg. hierover ook Huisman, a. w.
bl. 13 vv.
Digitized by
Google
108
ingelijfd (zie hier het louter lijdelijke element, dat het
eerste oogenblik vertegenwoordigt) èn al zijne weldaden
aannemen (ziehier het dadelgke of receptieve element,
dat op het eerste moet yolgen uit den aard van het
leven zelf, dat immers niet zonder werking kan zijn,
want ook in dit opzicht geldt: „het geloof zonder de
werken is dood").
A Marck drukt dit alles op zijne gewone, fijn onder-
scheidende wijze aldus uit in zijn y^Merg der Christelijke
godgeleerdheid'' (1705, bl. 640): „Wij aarzelen niet
de vertrouwende toepassing des geloofs te noemen een
gevolg van de rechtvaardigmakende daad des geloofs,
zeer verschillend in volkomenheid, geenszins altgd tegen-
woordig in den geloovige, door tusschenkomende aan-
vechtingen des Satans, beschuldigingen der wet, ver-
leidingen des vleesches, voortvloeiende uit de dadelijke
rechtvaardigmaking ; waarbij men evenwel voegen
moet, dat déze toepassing is een daad des geloofs in
zijn meerdere volkomenheid^ bij manier van plicht
dengenen betamende, die Christus terecht aannemen, en
de lijdelijke rechtvaardigmaking voorafgaande en
werkende''.
Daar kan dus, hierop moet wel gelet worden, tusschen
de dadelijke rechtvaardigmaking (justificatio activa)
of rtchtvaardigmaking in de vierschaar Gods en de
lijdelijke rechtvaardigmaking (justificatio passiva) i)
1) Toen men het eerst de justificatio aldus begon te onder-
scheiden, verstonden niet alle theologen onder deze termen het-
zelfde, hetgeen ligt tot verwarring aanleiding geeft. Zie hierover
bv. Heppe, Dogmaük der reformirten Kirche, Er heerschte blijk-
baar geruimen tgd onzekerheid op dit punt. Het hangt samen
m. i. met den overgang van de Gereformeerde Kerk uit de objec-
Digitized by
Google
lod
of rechtvaardigmaking in de vierschaar des gewetens
geruimen tijd inliggen. De stemme Gods in den hemel:
„gij zijt gerechtvaardigd", wanneer God Zijne uitver-
korenen aanziet in ontferming en hen kent (Ex. 2 : 25),
wordt niet aanstonds in het geweten van den begena-
digden zondaar duidelijk vernomen. Wel heeft die
stemme Gods aanstonds het leven ten gevolge in die
zondaarsziel, maar die stem klinkt nog niet aanstonds
met volle helderheid door tot het bewustzijn van dien
begenadigde. Dat tijdsverloop is afhankelgk allereerst
van het welbehagen Gods, maar dan ook, menschelijk
gesproken, van allerlei belemmeringen in het hart van
den zojidaar of in de omstandigheden om hem heen.
Als bij een kind de dadelijke rechtvaardigmaking
reeds plaats grijpt in zijn prilste jeugd en het dienten
gevolge reeds vroeg wordt wedergeboren, dan kan uit
den aard der zaak het dadelijke geloof zich niet eerder
vertoonen dan wanneer dat kind tot de jaren des onder-
scheids begint te komen. Zóó was het b.v. bij een
Obadja, die zeggen kon: „Ik nu dien den Heere van
mijne jeugd aan".
Doch ook wanneer bij iemand pas op vohvassen
leeftijd de dadelgke rechtvaardigmaking en dus ook
de wedergeboorte plaats grijpt, dan kan er nog zeer
veel verschil zijn in het tijdsverloop tusschen die dade-
lijke rechtvaardigmaking in de vierschaar Gods en de
tieve in de subjeotieve periode (analoog is de overgang van de
oude Kerk uit het christologiëche [Athanasius] in het anthropo-
logische [Augustinufi] tijdvak). Dr. Kujper tracht ons weer terug
te leiden tot het objectieve, winst doende met hetgeen de subjec-
tieve periode leerde^Hierin bestaat ongetwgfeld zijn verdienste. Doch
wij kunnen zijne stellingen m. i. niet zonder kritiek overnemen.
Digitized by
Google
110
Igdelijke rechtvaardigmaking in de vierschaar der con-
scientie. Bij deo moordenaar aan het kruis bv. duurde
dat tijdsverloop maar zeer kort. Toen God in ontfer-
ming op hem neerzag en hem rechtvaardigde in Zijne
vierschaar, kwam de moordenaar tot inkeer en reeds
zeer kort daarna, toen Jezus op zijne bede tot hem
gezegd had: „Heden zult gij met Mij in het Paradijs
zijn", en toen hij dit geloofde^ werd hij gerechtvaar-
digd in de vierschaar zijner consciëntie door het geloof.
Iets langer duurde die tgd bij Paulus, van wien we
lezen, dat hij na de verschijning des Heeren op den
weg naar Damascus, die hem tot verandering bracht,
drie dagen lang noch at, noch dronk en maar, aldoor
biddende was tot den Heere. Toen had dus de recht-
vaardigmaking in de vierschaar Gods reeds plaats ge-
had en het gevolg daarvan was leven in Paulus'
ziel, waardoor hij waarlijk kon bidden. Doch pas
uk die drie dagen, toen Ananias hem het evangelie
had verkondigd en hij dit geloofde^ kwam hij tot
ruimte en werd alzoo gerechtvaardigd in zijne con-
sciëntie, zoodat hij toen kon juichen: „wij dan ge-
rechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij
God door onzen Heere Jezus Christus". Zeer lang
duurde dat tgdsverloop intusschen bij een Jacob. van
wien we mogen gelooven, dat hij bij Bethel, toen God
hem verscheen en zeide: „Ik zal met u zijn", het eer-
ste leven in zijne ziel ontving, hetgeen ook wel blijkt
uit zijn leven daarna, vergeleken bij vroeger. Doch er
was in de 20 jaren bij Laban nog veelszins een hinken
op twee gedachten bij Jacob. Tot een doorbrekende,
besliste bekeering en volkomen geloofsovergave aan de
genade Gods met algeheele wegwerping van zichzelven
Digitized by
Google
111
in dat: „Ik ben geringer dan al deze weldadigheid en
dan al deze trouw, die Gij aan uwen knecht gedaan
hebt") — daartoe kwam het pas bij Pniêl, waar bij
na die allerdiepste worsteling met den Heere een zegeo
verkreeg en werd gerechtvaardigd in zijne consciëntie
en dan ook als teeken . daarvan den nieuwen naam
Israël ontving. Als voorbeeld van zulk een langen
tgd van zoeken en van bekommernis, waarin het leven
reeds aanwezig is, zonder hetwelk er geen waarachtig
zoeken kan zijn (vg. ook Dordsche Leerregels^ III en
IV, Verw. d. dw. § 4), maar de bewustheid der recht-
vaardiging in het geweten door het geloof in Jezus
nog wordt gemist, kan meo ook noemen de Moorsche
kamerling.
Tusschen die beide recbtvaardigmakingeo, of liever
die beide momenten der rechtvaardigmaking, de dade-
lyke en de lijdelgke rechtvaardigmaking, liggen nu de
verschillende daden des geloofs, waarin het bij de
wedergeboorte ingeplante geloofsvermogen tot uiting
komt.
Deze daden des geloofs nu worden opgewekt onder
de werking des H. Geestes, die echter zooals onze
Dordsche leerregels terecht zeggen van bet Woord niet
op afgetrokken wijze gescheiden mag gedacht worden
(Leerregels^ III en IV, § 17), door het Woord Gods,
Daarom zegt de apostel dan ook: „Het geloof (daar-
mede bedoelende het dadelijke geloof) is uit het ge-
hoor, het gehoor door het Woord Gods" (Rom. 10 : 17).
Het Woord Gods brengt onder normale omstandigheden
het geloofsvermogen in beweging. Evenals een kind,
dat gehoor bezit, acht geeft, zoodra het een eenigszins
krachtig geluid ontwaart, zóó geeft ook hij, die met
Digitized by
Google
112
het geloofsvermogen is begaafd, op geestelijke wijze
acht op het Woord Gods en neemt de waarheid Gods
in meerdere of in mindere mate in zich op. Soms
is dit geloofsvermogen reeds van te voren (in de
prilste jeugd) in de ziel gewerkt, doch zeer dikwgis
ook wordt dat geloofsvermogen pas geschonken onder
de prediking ^), opdat de mensch achter zijne natuurlgke
onmacht zich te minder zou verschuilen en al vast maar
zou beginnen met eerst te luisteren naar de prediking.
Immers, dat eerste ontstaan van het geloofsvermogen is
evenals alle ontstaan van leven zeer geheimzinnig. Het
is er meestal^ eerdat de bewuste persoon zelf er nog
kennis van heeft -). Wie zal zeggen, waar de fijnste
wortelvezel van een boom zich in de donkere aarde
verliest? Wie zal den oorsprong des levens naspeurenP
Zóó is het ook op het gebied van het wedergeboren
leven door den H. Geest Het is en blgft eene zeer
geheimzinnige zaak. Terecht zeggen onze Dordsche
leerregels (III en IV, § 13) en dat mogen we bij al
1) Dr. Kuyper op voorgang van Voetius (Disput, selectae, De
statu electorum ante conversianem) en anderen, meent, dat de
wedergeboorte alleen bij uitzondering op lateren leeftijd plaats
heeft. De piëtisten en methodisten meenen juist het omgekeerde.
De waarheid zal hier, dunkt my, wel in het midden liggen. Ook
geloof ik, dat, daar de Heere met harmonie pleegt te werken,
de wedergeboorten in de prille jeugd meerdere zullen zgn in een
tijdvak, waarin de Kerk in krachtigen bloei verkeert. Doch het
argument in Voor een Distel een mirt en elders voorkomende, dat
het bevel: „bekeert u'* tot onwedergeborenen on ohmachtigen
geen zin zou hebben, moet m. i. als onschriftuurlijk met kracht
worden bestreden. Vg. hierover bv. den strijd van Appelius tegen
Jansonius (De Hervormde leer 1769).
2) Vg. ook bv. Aeg. Francken, Kern der Christ, Utr,, XXIH, vr. 16.
Digitized by
Google
113
onze beachouwiogen, die alleen de zaak, toorzoovei^
Gods Woord licht geeft, trachten te benaderen, nooit
vergeten: „De wijze van deze werking kunnen de ge-
loovigen in dit leven niet volkomenlijk begrijpen."
Treffend heeft ook de Heere Jezus zelf dit aldus uit-
gedrukt: „De wind blaast, waarheen hg wil, en gij
hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt
en waar hij henen gaat, alzóó (d. w. z. even geheim-
zinnig) is een iegelijk, die uit den Geest geboren is"
(Joh. 3: 8).
Menigmaal, vooral wanneer iemand op volwassen
leeftgd wordt wedergeboren, hebben ook tal van voor-
bereidende schikkingen plaats, die aan de eigenlijke
wedergeboorte, de inplanting van het geloofsvermogen,
voorafgaan op de wijze, zooals dat in het visioen van
Ezechiêi (Ez. 37) is aangeduid, waar we lezen, dat elk
been kwam tot zijn been, dat er spieren en een huid
overheen werd getrokken, doch met de uitdrukkelgke
bijvoeging, dat er nog geen geest in was (vs. 8).
Wij wijzen hierop, opdat men niet al te spoedig een
zekere bekommering en verslagenheid aanzie voor een
vrucht van wedergeboorte. Men kan soms eene be-
kommering in menschen bespeuren, die toch feitelijk
nog alle tvaarachtig geestelijk karakter mist, zooals
bv. bg Jacob, toen hij vóór de verschijning Gods te
Bethel wel begeerig was naar den zegen der eerst-
geboorte, doch op een gansch wereldsche wijze i).
1) Hoe ver zulk een zieletoestand gaan kan, waarbg men als
het ware komt tot aan de wedergeboorte toe, zonder dat er toch
van werkelgke wedergeboorte sprake kan zijn, blijkt uit Hebr.
6 : 4 — 6» hetgeen ons dus tot ernstige waarschuwing en zelf be-
proeying beschreven is.
8
Digitized by
Google
114
Üoch hierover spreken wij thans niet We wijzen
er alleen op om aan te duiden, dat de werkingen Gods
ook in dit opzicht naar Zijn vrijmachtig welbehagen
verschillend zijn. Bij den een geschiedt de werking
om zoo te spreken meer van buiten naar binnen
(zooals in Ez. 37, zooals bij Jacob vóór Bethel), om
daarna van binnen uit alles nieuw te maken, bg den
ander geschiedt de werking meer aanstonds van binnen
naar buiten (zooals bij den Moorschen kamerling en bij
degenen, die wedergeboren zijn in hunne jeugd). Doch
wij spreken nu over de daden des geloofs, dus over
datgene, dat alleen uit de weder geboor te j uit het ge-
loofsvermogenj voortkomen kan.
Dit geloofsvermogen dan, zeiden we, wordt in wer-
king gezet door het Woord Gods. Als de bazuin des
Woords maar geen onzeker geluid geeft, dan wordt
openbaar, wat Jezus zeide: „Mijne schapen hooren Mgne
stem." De wedergeboorte toch komt tot stand of wordt ook,
indien zij reeds was in het kinderbart, tot verdere ont-
wikkeling gebracht door het Woord Gods, gelijk Petrus
zegt (1 Petr. 1 : 23): „Gij zijt wedergeboren door het
levende en eeuwige blijvende Woord Gods^ en zooals we
ook lezen bg Jacobus: „Naar Zijnen wil heeft Hg ons
gebaard door hel Woord der waarheid'^ (Jac 1 : 181,
Zoo wordt dan ook het geloufsvermogen, dat in de
wedergeboorte gegeven is, in werking gezet door het
Woord Gods, en wel door dat Woord in Zgne beide
hoofddoelen, luet en evangelie i). Eerst zal de daad des
1) In deze beide hoofddeelen word vooral in den hervormings-
tgd heel hefc "Woord Gods terecht sa&mgevat. Zie b v. Ursinus'
Schatboek en Calvijn^s Institutie»
Digitized by
Google
115
geloofs, waarmede het Woord Gods als waarachtig wordt
aanvaard, allicht nog zeer gering zgn en ongevormd.
In dezen eersten staat brengt het geloof dan ook nog
geen troost aan. Integendeel, daar is veeleer verlegen-
heid der ziel, een onbeschrijflijk gevoel van armoede,
een inzicht in hare ellende gelijk nimmer te voren,
een vreezen van den toorn Gods, die in de wet over
den zondaar wordt gedreigd En al oefent dit geloof
nog geen zaligmakende, vertroostende kracht, het is
toch wel zaligmakend van aard. Het is geen schijn-
geloof, het is ook niet een bloote voorbereiding, want
ware geestelijke kennis, ook van de wet, is alleen ddar,
waar wedergeboorte is (1 Cpr. 2 : 14) het is het ware
geloof in zijn eerste ontluiking. Ja, daar is meestal in
den oprecht-bekommerde (Matth. 5 : 6. Vg. Dordsche
Leerr., III en IV, Verw. d. dw § 4), ook reeds een zeker
geheimzinnig besef daarvan, dat God een bijzonder
werk met hem begonnen heeft, al kan en mag hem
dit nooit genoeg zijn. In dit opzicht geldt reeds van
dezen eersten trap des geloofs, wat Sol;inius zegt:
„Het geloof verkeert nooit geheel in onkunde omtrent
zichzelven."
Uit den aard der zaak is dit geloof het eerst bezig
met de wet, die alleen den mensch kan ontdekken aan
zichzelven en zoo in hem den honger en dorst naar
gerechtigheid doet ontstaan, en derhalve naar Jezus
zelven, die hem reeds uit het evangelie bekend is.
Deze honger en dorst naar de ware gerechtigheid is
de noodzakelijke keerzijde van de droefenis over de
zonde in den oprecht-bekommerde en duidt tevens het
verschil aan met den onoprecht-bekommerde als bv. Kaïn
of Judas. Bij de vrees voor de wet is toch tegelijk
Digitized by
Google
116
liefde tot de wet. De wet is hem wel ten doode
(Ron). 7 : 11, 2 Cor. 3 : 7), maar toch heeft hij haar
lief (Bom. 7 : 22;. Dat kan niet anders en zoo doet de
liefde tot de gerechtigheid hem ook in oprechtheid zijn
eigen doemvonnis onderschrijven en tevens, waar Gods
evangelie dien uitweg hem opent, hongeren en dorsten
naar Jezus Christus, in Wien de ware gerechtigheid is.
Doch nu kan de wet alleen niet waarlijk levend
maken. De levendmaking geschiedt door het gansche
Woord Gods, d. i. door wet en evangelie in verband
met elkander, waarbij intusschen aan het evangelie de
voornaamste plaats toekomt, waarom het dan ook vaak
alleen als zoodanig in de H. Schrift wordt genoemd.
Zonder de wet kan intusschen het evangelie niet
worden verstaan en aangenomen, want „door de wet
is de kennis der zonde (Rom. 3 : 20)". Nu kan de
wet niet verder brengen dan tot een gevoel van ge-
mis en hoogstens tot een begeerte naar iets anders^
doch meestal is dit laatste reeds door het evangelie
gewekt, dat immers tegelijk met de wet Gods wordt
verkondigd.
Doch de wet als zoodanig kan nooit brengen tot
leven in vollen^ heerlijken zin, d. i. tot leven, dat
innerlijk vertroost en dat zich openbaart naar buiten.
De wet, die ten leven was voor den mensch in den
staat der rechtheid, is nu door de zonde ten doode
geworden (Rom. 7 : 13 en 8 : 3, 2 Cor. 3 : 6^). De
wet werpt neer. Het is de j^bediening des doods*^
of „de bediening der verdoemenis*\ zooals de apostel
haar noemt (2 Cor. 3:7 en 9). En in dien zin
schrijft hij dan ook: „Indien er eene wet gegeven
ware, die machtig was levend te maken, zoo zou waar-
Digitized by
Google
117
lijk de rechtvaardigheid uit de wet zijn" (Gal 3 : 21).
Dit wil echter niet zeggen; dat in den bekommerde,
die door de wet verslagen is over zijne zonden, nog
geenerlei leven zou zijn, neen, want een waarachtig
treuren kan alleen vrucht zijn van een wederbarend
werk des Geestes in het hart (Matth. 5 : 4). Maar het
wil dit zeggen, dat de ziel dan nog geen leven geniet
in den vollen, eigenlijken zin des woords, omdat zij
wordt neergedrukt en niet opgeheven^ niet vertroost
en omdat alzoo ook het leven niet naar buiten open-
baar kan worden. Dit eigenlijke van het leven, dat
het leven pas tot leven maakt, dat de ziel opbeurt,
vertroost en in de vrijheid der kinderen Gods doet wan-
delen, — dit leven wordt alleen het deel van de ziel,
die gelooft in' het evangelie, d. i. die door de kracht
des H. Geestes op grond van Gods belofte voor den
gansch verlorene in zichzelven (1 Tim. 1 : 15) aan
den Heere Jezus als haren Zaligmaker zich overgeeft
en Hem met al Zijne weldaden aanneemt.
Daarom zeiden we ook, dat het evangelie de voor-
naamste plaats bekleedt bij de levendmaking des zon-
daars, zooals uit tal van Schriftwoorden duidelijk blijkt,
bv. uit dat bekende: „Het evangelie is een kracht
Gods tot zaligheid een iegenlijk die gelooft". (Rom.
1 : 16; vgl. ook Dordtsche Leerregels IH en IV,
§ 5 en 6).
Pas waar het evangelie wordt aanvaard, komt dus
het geloof tot zijne eigenlijke (altijd hier op aarde be-
trekkelijke) volkomenheid, tot zijne normale gestalte.
Het aannemen van het evangelie is dus de daad des
geloofs in zijne eigenlijke volkomenheid. Al wat vooraf-
ging was slechts het beginnend geloof, hier komt
Digitized by
Google
118
het geloof tot zijn eigenlijk einddoel i). Daarom volgt
ook op dit geloof aanstonds de lijdelijke rechtvaardig-
making of rechtvaardigmaking in de vierschaar des
gewetens, waarbij de ziel tot ruimte komt, waarbij men
rust op de aangenomen belofte Gods en, hetzij dan met
meerdere of mindere klaarheid, de stemme Gods in zijn
binnenste verneeoit: „Uwe zonden zijn u vergeven".
1) Treffend zegt Galvgn in het Bchoone hoofdstuk III van
boek III zijner Institutie, waarin hg handelt over de verhouding
van bekeering en geloof, van wet en evangelie (§ 1 5) : „Waarlijk,
de godzaligen gevoelen, hoedanige straffen de beschaamdheid, de
schande, het zuchten, het mishagen aan zichzelven en dé andere
gewaarvrordingen zijn, die uit de ernstige overweging der zonden
geboren vrorden. Laat ons echter gedenken, dat vrij de maat
hebben te houden, opdat de droefheid ons niet verzvrelge; omdat
de ontstelde gewetens nergens meer toe geneigd zijn dan tot
vranhoop. En door dezen vond dompelt de satan al degenen, die
hij door de vrees voor Qod nedergeveld ziet, meer en meer in
dien diepen kolk der droefheid, opdat z{j nimmer zouden opstaan.
De vrees kan wel niet te groot zjjn, die in ootmoed eindigt en
niet vrgkt van de hoop op vergeving. Nochtans moet, volgens
het bevel des Apostels (Hebr. 12: 3) altijd worden verhoed, dat
de zondaar, tervrijl hij zich tot mishagen aanzet, door al te grooto
vrees overstelpt, bezwgke; vrant zoo wordt God ontvloden^ die
ons in den weg van boetvaardigheid tot zich roept. Hiervan
wordt ook eene nuttige vermaning gelezen bij Bernardus: De
droefheid wegens de zonden is noodzakelijk, zoo zjj maar niet
altyd duurt. Mgn raad is dat gij b{j wijlen den voet afwendt
van de kwellende en benauwende herinnering uwer wegen, en
henentreedt tot het vlakke veld van de bigde herdenking van
de weldaden Gods. Laat ons honig mengen onder den alsem,
opdat ons de heilzame bitterheid gezondheid moge aanbrengen,
als zg gedronken zal worden, getemperd met de ingemengde
zoetigheid; en als gg van uzelven gevoelt in nederigheid, zoo
gevoelt ook van den Heere in goedheid.*'
Digitized by
Google
V9
Dit 18 de verzegeling door den Geest, waarvan de
apostel spreekt in Epheze 1 : 13: „in welken gg ook,
nadat gij geloofd hebt, zijt vergezeld geworden met
den H. Geest der belofte", dien H. Geest, die de
getuigenis Gods aangaande onze rechtyaardigmaking
uit den hemel overbrengt in ons hart door middel van
het Woord en die het herhaalt telkens weer, wanneer
wij, met berouw over onze dageljjksche zonden, tot
Christus en Zijn alverzoenend bloed zijn gevlucht. Dit
is hetzelfde, waarvan Paulus elders zegt: „Gods Geest
getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn"
(Rom. 8: 16) en „Gij hebt ontvangen den Geest der aan-
neming tot kinderen, door welken wij roepen: „Abba,
Vader" (Rom. 8 : 15).
Doch al is dit nu het geloof in zijne volkomenheid,
daarom zijn wij toch gehouden het geloof, ook in zijne
nog ongevormde en onvolkomene gestalte, als waar
geloof te erkennen.
Zooals bekend is, is er vroeger in onze Eerk strijd
gevoerd over de vraag, of hongeren en dorsten naar
Christus reeds als geloof mocht worden beschouwd.
Sommigen ontkenden dit, anderen bevestigden het. De
eersten wezen op den Catechismus (Yr. 21), die als
element van het geloof noemt „een zeker vertrouwen,
dat mij al mijne zonden vergeven zijn". Zij waakten
ervoor, dat men de geloofszekerheid niet uit het begrip
van het geloof zou wegnemen. De laatsten wezen echter
op de ervaring, die doet zien, dat ook ware Christenen
ook in de oefening des geloofs toch meermalen bedoeld
vertrouwen missen door aanvechtingen des Satans als
anderszins. Zij waren er dus op bedacht om ook voor
de bekommerden en voor geloovigen, die tijdelijk de
Digitized by
Google
129
bewustheid der geloofszekerheid misten, den naam van
jfgeloovigen*^ te vindiceeren ^).
Mij dunkt, dat beide partijen een gewichtig element
van waarheid vertegenwoordigen, maar dat het niet
onmogelgk is beiden te verzoenen. Indien men maar
goed onderscheidt, gelijk wij straks trachtten aan te
geven, tusschen de dadelijke rechtvaardigmaking in de
in de vierschaar Gods bij de wedergeboorte of inplanting
van het geloofsvermogen en de lijdelijke rechtvaardig-
making in de vierschaar der consciëntie, dan zullen
m. i. vele moeilijkheden in de bepaling van het geloof
vervallen. Elke uiting van het geloofsvermogen. hetzij
dan zich voornamelijk richtende op de wet of op het
evangelie (want geheel gescheiden komen deze twee
nooit voor, daar zij behooren tot het ééne Woord GodSj
dat den zondaar wordt voorgesteld), moet dan geloof
genoemd worden. Doch uit den aard der zaak kan
men dan onderscheiden tusschen het geloof in zijne meer
of zijne minder volkomene gestalte, of ook om eene
voor de praktgk wel bruikbare (hoewel misschien minder
nauwkeurige) spreekwijze over te nemen: tusschen het
wezen en het welwezen des geloofs. Deze laatste
onderscheiding is het eerst gemaakt door Gromarus en
door velen overgenomen, o.a. door k Brakel, die daarover
zeer behartigenswaardige dingen heeft geschreven.
Ook Comrie tracht beide partijen te verzoenen, als hij zegt
in zijn mtnemeniABC des geloofs(hl. 116): „wij merken
1) Dat deze strijd van groot praktisch belang is, springt in
het oog vooral ten opzichte van het gebruik van het H. Avond-
maal, „hetwelk Christus alleen voor Zijne geloovigen verordend
heeft* \ naar luid van het Formulier,
Digitized by
Google
121
op, dat alles wat wij over het hongeren en dorsten
gezegd hebben, niet zoozeer de allerwezenlij kste daad
des geloofs te kennen geeft, welke bestaat in een dade-
lijk aannemen van Jezus en overgeven van zichzelven
aan Hem, dat is meerendeels een reikhalzen daarnaar.
Ondertusschen gelooven wg, dat er geloof in is. Want
wg hebben voor ons zulke goede gedachten van een
verdorven natuur niet, dat wij zouden denken, dat die
zulke kruiden zou voortbrengen als deze aanhoudende
en uit den zielegrond voortkomende, krachtige en ruste-
loozo begeerte naar Jezus". Evenzoo zegt ook Dr. F.
G. Kleyn in zijn Het leven van Christus in den geloovige
(bl. 85) : „Dat neemt niet weg, dat ook de zoogenaamde
bekommerde een geloovige is, naardien hij alle ver-
wachting van eigen kracht heeft laten varen, en geens-
zins het vertrouwen op het verbond der genade maar
wel den troost des geloofs bij hem ontbreekt. Evenwel
staat het te bezien of niet teveel aan deze bekommerd-
heid wordt toegegeven en of men er niet al te lijdelijk
onder blijft. Dan geeft men toch voedsel aan het klein-
geloof, dat van nature in den mensch woont en zooveel
kwaad berokkent Maar gelijk deze ommekeer geruimen
geruimen tijd duren kan, zonder tot een staan in de
ruimte te komen, zoo gebeurt het ook wel dat de ver-
andering in zeer korten tijd tot beslissing komt. Hoe
het zijn moge, van het oogenblik af, dat zich de
eerste sporen daarvan vertoonden^ moet men in
hijhelschen zin van geloof spreken'^\
Ten slotte halen we hier nog de woord.en aan van
iemand, wien het blijkbaar evenzeer te doen is om de
geloofszekerheid (in reformatorischen zin) te handhaven
als om den bekommerde tegemoet te komen, nl. van
Digitized by
Google
122
Dr. Kohlbrugge, die bij de woorden van den Catechis-
mus, „dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving
der zonden geschonken is", dit aanteekent : „Dat neem
ik, arme zondaar, met hartelijk vertrouwen op Gods
belofte aan; een anderen grond heb ik niet en wil
ik ook niet hebben, deze grond alleen houdt in eeuwig-
heid stand .... God zelf is het, die uit loutere barm-
hartigheid door Zijnen H. Geest op grond van Zgn
Woord en Zijne belofte, waarin Hij den in zichzelf
verlorene Christus belooft en voorhoudt, terwijl Hij mij
getrokken heeft en trekt met almachtige liefde en
onwederstandelijke genade en vaderlijke goedheid ; God,
zeg ik, is het, die mij het y^mijn*^ leert uitspreken, zoodat
ik, ofschoon sidderend en bevend, met zielevreugde,
Christus en Zijne heilsverdiensten in mij opneem, ont-
vang en aan mij toegeëigend vind, en Hem belijdende
Hem mijzélven toeëigen" i).
Juist omdat het geloof in zoo velerlei gestalten zich
vertoont, is het zoo moeilijk ééne samenvattende be-
paling er van te geven. Men zegt zoo licht te veel of
te weinig en alleen wanneer men, zooals Kohlbrugge
doet, te kennen g'^eft, dat alleen „sidderend en bevend",
d. i door zieleworstelingen heen, de ware gestalte
des geloofs wordt bereikt èa vastgehouden, dan vat
men zoowel het een als het ander samen -)• Terecht
laat Dr. Kohlbrugge dan daarop nog iets verder volgen
1) F. W. Cuno, Der heidelberger Catechismus erklarf, S. 76, Prag,
J. Otto, 1897.
2) In o vereenb temming hiermede is dan ook de terecht ruime
avondmaalspraktgk bij de volgelingen van Kohlbrugge (evenals by
de hervormers) in tegenstelling met de meer piëtistisoh-gezinden.
Digitized by
Google
123
om te kennen te geven, dat de zaak daarmede voorde
geloovigen niet is afgeloopen : „ De overal bezige werk-
zaamheid des zaligmakenden geloofs is Christus in het
geloof aannemen^ steeds weer opnieuw aannemen en
in 'herbaalde verlegenheid steeds weer opnieuw om-
vatten."
Om nu een en ander praktisch duidelgk te onder-
scbeiden, komt het ook mij het best voor om te onder-
scheiden tusschen het wezen en het welwezen des ge-
loofs. Wat de Catechismus beschrijft in Antw. 21 is
dan het welwezen des geloofs, nl. het zekere [vaste]
vertrouwen, dat Christus mgn Zaligmaker is en dat
mij mgne zonden vergeven zijn. Het wezen des geloofs
bestaat dan in het hongeren en dorsten naar Hem
en het aanvankelijk toevlucht nemen tot Hem op
grond van het evangelie i), waarbij die vertrouwende
toepassing, hoewel reeds eenigszins in die daad gegeven,
toch nog in haar volheid wordt gemist en alleen na
worsteling des gebeds en geloofsoefening verkregen kan
worden. Doch wij voegen er dan aanstonds bij met de
woorden van a Marck, strak reeds aangehaald, dat ,,deze
toepassing is een daad des geloofs in zijn meerdere
volkomenheid, bij manier van plicht dengenen be-
tamende, die Christus terecht aannemen."
Immers in Gods Woord ligt genoegzamen grond
voor deze vertrouwende toepassing voor den bekommerde.
Hg mag niet naast Gods Woord nog een bijzondere
1) Het onderscheid tusschen toevluchtnemend geloof en verzekerd
geloof is het eerst gemaakt door Gomarus en daarna door velen
overgenomen. Yg. Bavinek, Gereformeerde Dogmatiek, III, bl.
456 en 523.
Digitized by
Google
124
openbaring verlangen voor zich persoonlijk ,^Wel wordt
niet de naam persoonlijk genoemd, doch de zondaars
worden geroepen bij hun zondaarsnaam, gelijk ge-
schreyen staat: „Dit is een getrouw woord en alle
aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld ge-
komen is om de zondaren zalig te maken" (1 Tim. 1 : 15).
En dit behoort voor den bekommerde genoeg te zijn.
Daarom moet hij God bidden om krachtiger geloof en
ook zijn ongeloof met schaamte en droefheid voor den
Heere belijden. Hij moet zichzelven gedurig voor oogen
houden : „Die God niet gelooft, heeft Hem tot een leuge-
naar gemaakt" (1 Joh. 5 : 10). Natuurlijk kan alleen
de H. Geest ten slotte den doorslag geven en ons de
waarachtigheid van Gods Woord zóó op de ziel binden,
dat wij tot deze krachtiger geloofsuiting komen, doch
dit is op eiken trap des geloofs zoo. Daarachter mag
dus niemand zich verschuilen en zich houden, alsof
Gods belofte in het evangelie als zoodanig niet volko-
men genoegzaam ware voor den zondaar, die zich als
een verlorene in zichzelven heeft leeren kennen
En nu, M. H., veel en velerlei is daar aan onze
gedachten voorbijgegaan, waar wij zoo spraken over de
natuur des geloofs. Wij hebben het zoo gevoeld, dat
wij over zooveel slechts stamelen kunnen. „Wij kennen
ten deele en wij profeteeren ten deele". Moge de zaak
zelf echter maar door u en mij worden gekend bij
ervaring. Dat is het, waarop het ten slotte aankomt.
Het geloof is en blijft een mysterie, in zijn begin, in
zijn voortgang en zijn voleinding, want „het geloof is
een gave Gods^^ in volstrekten zin. Moge ook onze
poging om iets van deze mysteriën te zeggen, dan
maar daartoe gestrekt hebben om ons onszelven te doen
Digitized by
Google
125
kennen in onze armoede, ook in de armoede zoo menig-
maal van ons ongeloof, maar ook om God te verheer-
lijken in den rijkdom Zijner ontferming in Christus
Jezus juist voor arme zondaren en in Zijn levend en
eeuwigblijvend Woord der genade en der verzoening
en der vertroosting, Zijn evangelie, dat j^een h^acht
Gods is tot zaligheid een iegelijk, die gelooft^\
Rotterdam, P. J. Kromsigt.
Digitized by
Google
BOEKBEOORDEELING.
Van Strijden en Overwinnen^ door Ralph
CoNKOR. Voor Nederland bewerkt door W. van
Nes (vertaler van de Novellistische Werken
van Jan Maclaren) Rotterdam, J. M. Bredée.
Een boek uit den vreemde billijk te beoordeelen, is
zeer moeielgk. Nu eens vergeten wg de spreuk:
„'slands wijs, ^slands eer*'. Dan weer hebben wg een
dwaze voorliefde voor al het uilheemsche, ook voor
het minder goede. Laat ons maat houden in het prg-
zen en misprijzen.
Het bovenstaande boek is bovendien amerikaanseh.
Het verplaatst ons in Canada. Eu in Amerika is alles
groot, ook deugd en ondeugd. De Enakieten wonen
in dat land.
De schrijver is een man. „De stijl is de man". Hij
heeft een kloeke, mannelijke zegswgs. En helder als
glas. Het komt mij voor, dat de vertaling een uiterst
moeielgk, en gelukkig geslaagd werk moet heeten.
Slechts enkele engelsche uitdrukkingen, als half- back
(blz. 2) en buckskin broncho (4), bleven onvertaald.
Moet „tegenstrgdige dwaalleer" (103) niet „antinomi-
aansche dwaalleer" wezen?
Ook om den inhoud mag het een prettig lezend boek
heeten. Ik doorlas het met klimmende belangstelling.
Onwillekeurig krggt men personen en zaken lief.
Het komt mij voor, dat de predikant Graig de hoofd-
persoon is. De heer van Nes noemt hem een strgd-
baar held. Wat ijvert deze leeraar vóór Christus en
het zielenheil, en tegen den drank! Hij is de ver-
persoonlijking van het v^oord uit den Hebreênbrief:
Digitized by
Google
127
„Het Woord Goda moet het eiod zijn van alle tegen-
spreking." Hij vertrouwt op het Woord, en gelooft
aan Christus' zondaarsliefde, onvoorwaardelgk. Een
zeldzaam verschynsel tegenwoordig, zelfs onder recht-
zinnigen. Het Gereformeerde formeele hoofdbeginsel,
„Niets dan naar het Woord".
„Volhouden"! zei Craig. . . ; „Het is een moeielgke
strgd, een lange strijd, een eervolle strijd"! en toen,
het hoofd verheffende, „maar elke man, die vierkant
op Hem vertrouwt, en Hem aanneemt als Heer en
Meester, komt uit dien strijd als overwinnaar"! (128).
Deze strijd is de geheelonthouders-strijd. De titel
van het bo%k, Yan strijden en overwinning, en de titel
van Hoofdstuk III, Waterloo, Onze strijd, Zijn over-
winning, kenmerken geest en strekking van heel het
werk. Een krachtige propaganda voor de geheelont-
houding, in den vorm van een boeiend verbaal.
Als men dit boek zoo leest, vraagt men zich onwil-
lekeurig soms af: Doen de hollandsche predikanten niet
te weinig aan het opruimen van de steenen der ergernis,
vooral van den steen drankzucht? Maar ook: Zien
amerikaansche predikers niet te veel in de drankzucht
den eenigen steen des aanstoots, de eenige zonde P Ook
hier is de deugd het juiste midden tusschen twee
uitersten.
De tweede hoofdpersoon is Mevrouw Mavor, een be-
koorlgke weduwe met heerlijk stemgeluid, de trouwe
bondgenoote van dominee Craig, die ten laatste met hem
huwt. Haar lied bedwingt de drankzucht in mijnwer-
kers en houtbouwers. Ik wil natuurlgk op haar lof en
roem niets afdingen, en nog minder gaarne de vrouwen
mij tot vijandinnen maken. Maar zg wordt zóó geest-
driftig, bijna als een hemelsche verschijning, beschreven,
dat ik zou willen vragen: Zijn er zulke vrouwen?
Zelve is Mevrouw Mavor „Wagner aanbiddend" (66).
„Het was geen wonder, dat de mijnwerkers Mevrouw
Digitized by
Google
128
Mavor aanbaden" (73). Wat een zinnelooze, afgodische
overdrijving, een zonde tegen het eerate gebod.
Aangrijpend door zijn eenvoud is het gebed van den
mijnwerker op blz. 121. Vooral dat slot: „O Jezus
Christus"! en zijn oude, ijzeren gelaat begon te trillen
en twee dikke tranen kwamen langzaam over zijne wan-
gen rollen — „^9 ^ijn een armzalige troep, ik bén
de slechtste van den troep, en wij zijn bezig den vreg
te zoeken. Wijs ons, hoe wij terug kunnen keeren.
Amen."
Zulke „eenvoudigheden" en spannende passages ko-
men er meer in het boek voor.
Het slot bevredigde mij minder, 't Is wat nevelachtig.
Waarom moet Mevrouw Mavor twee jaar in Engeland
vertoeven, en waarom zoo veel geheimzinnigs in haar
huwelijk met dominee Craig?
En — mag ik dit wel verzwijgen? — de godsdienst
van dit boek is bijbelsch getint, en is alles behalve
bijbelsch. Hier en daar een bijbeltekst Altoos een
onvoorwaardelijk voor waar houden van bijbelwoorden.
Een bijbelsche tint. Maar op de alles beheerschende
vraag: Wat moet ik doen om zalig te worden? geeft
het boek geen bijbelsch, maar een modern, roomscb,
heidensch antwoord. Van wedergeboorte uit den H.
Geest, van geloof in Christus uit genade geschonken,
van Gods kracht in ons volbracht, las ik nergens.
Daarentegen van strijd tegen de zonde, juist wat de
oude Heidenen elkander ook aanprezen, is dit boek
vervuld. Alles behalve bijbelsch. Van een doode komen
enkel doode werken voort.
Wat hier dan ook geloof heet, is geenszins het ware
Christelgke geloof, al wordt er ook de naam onzes
Heeren aan verbonden. De lezer oordeele Op blz. 255
spreekt de heer Graeme het geloof van dit boek uit.
„Toen vertelde hij hun de geschiedenis van den ouden
Nelson, van de dagen af, dat de oude man aan de
Digitized by
Google
129
kust geweest was, tot het einde toe. Hg vertelde bet
goed De zware strgd en het overwinnend leven en
de zelfopoffering en de gevoelige beschrgving van den
dood werkten op deze mannen, die den strijd liefhadden
en zelfopoffering wisten te waardeere n.
„Daarom geloof ik in Jezus Christus en daarom
noem ik het een misdaad 'Zijn Naam te misbruiken.""
Hier staat dus met zoo vele woorden, dat het zien
van eens anders strgd tegen de drankzonde het geloof
werkt, en grond des geloofs is. „Daarom geloof ik."
Hooren we nu dezen „geloovige'* 2 bladzijden verder.
„Qraeme aarzelde en zei toen:
„Ik heb eigenlijk geen geloofsbelijdenis, vrienden, en
ik weet werkelijk niet, hoeveel ik geloof. Maar" —
en hij stond nu op — „ik weet, dat goed, goed is en
kwaad is kwaad en goed en kwaad is niet hetzelfde.
En ik weet, dat een mensch dwaas is, wanneer hij het
kwade aanhangt en verstandig, wanneer hij het goede
liefheeft en" — de stem werd zacht — „ik geloof,
dat God ieder helpt, die wenscht te breken met het
kwade. Ik heb elke dwaasheid geproefd" — en zijn
hand bewoog zich heen en weer over glazen en fles-
Bchen — „en al wat er bij behoort, en ik heb er mee
afgedaan" ".
Welke brave Heiden zou deze geloofsbelijdenis niet
beamen? Ieders consciëntie weet deze dingen.
De Christelijke geloofsbelijdenis luidt geheel anders
Wij weten, en niet: Ik weet werkelgk niet, hoeveel ik
geloof. „Wij weten, dat de Zoon van God gekomen
is, en heeft ons het verstand gegeven — let op dit
„gegeven" — dat wg den Waarachtige kennen" (1 Joh.
5 : 2a). Vandaar : „Ik geloof in God den Vader, en in
Jezus Christus, en in den H. Geest'*. Hallelujah! Ik
geloof, krachtens eigen zalige zielservaring, de verge-
ving der zonden. Die zonden vergeving is de kern onzes
geloofs. Niet onze zondenstrgd.
9
Digitized by
Google
130
VaD mijn betrekkelijken lof voor dit boek trek ik
niets in, maar toch moet mijn eindoordeel luiden: Tot
mijn diepe smart is dit Christelijk boek in zgn gods-
dienstigen grondslag misleideod. Het verzwijgt het
wonder der wedergeboorte, en in 't algemeen de boven-
natuurlgke, onbegrijpelijke, zaligmakende werkingen
van Gods Qeest in het gemoed des zondaars, zonder
welke niemand den goeden strijd des geloofs strijdt.
Het noemt het geloof, nog wel het geloof in Jezus
Christus, maar bedoelt dan niet wat ieder Christen met
dat woord bedoelt, het zekere vertrouwen dat hem uit
genade om Christus' wil de zonden van God vergeven
zgn, maar bedoelt met de uitdrukking „geloof" een
erostigen strgd tegen één bepaalde zonde, een aanvan-
kelijke zelfoverwinning, en een zekere vage, voor geen
nadere aanduiding vatbare, betrekking tot Christus. „Ik
heb eigenlijk geen geloofsbelijdenis, vrienden, en ik
weet werkelijk niet, hoeveel ik geloof". Zulk een
„geloof" bezaten de deugdzame Heidenen oudtgds ook.
Alleen het godsdienstig tintje was anders.
Omdat nu eenvoudige lezers deze principiëele wijzi-
ging van het begrip „geloof" niet aanstonds doorzien,
en immers zondenstrijd ieders lof inoogst, acht ik de
strekking van dit goed bedoelde boek misleidend. On-
bekeerde lieden, die ernstig aan zelfverbetering doen,
worden in den waan gebracht en gesterkt, dat zij ge-
loof bezitten. Een zielverdervende dwaling.
Dominee Craig, zeide ik zoo even, buigt onvoorwaar-
delijk voor het Woord van God. Dat is zijne eere.
Maar dat deze leeraar het Woord wel bezigt om de
zonde te bestrgden, maar niet om tot geloof te bewegen,
geloof in den bgbelschen zin, is mij toch niet ontgaan.
Zijn Schrift is een hoogst eenzgdige Schrift. Een ge-
heelonthouders bijbel.
In dit boek komt het Woord van God dan ook niet
voor als het middel ter bekeering — allerlei natuurlijke
Digitized by
Google
131
middelen verrichten diensten — noch als het instru-
ment, waardoor God tot het geloof beweegt. De ervaring
maakt wijs. Daarentegen leert de Schrift: „Het geloof
is uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods"
(Rom. 10 : 17).
Op een los blaadje papier, in mijn exemplaar voor-
komende, liet de vertaler aangaande dit boek drukken :
„Het is de godsdienst van Jan Maclaren." Er kon bg-
gevoegd zijn : „maar niet de godsdienst der H. Schrift."
In het Voorbericht verklaart de heer van Nes vrij
scherp: „Voor hen, die den Verloren Zoon veroor-
deelen, die Maclaren niet durven aanbevelen ter lezing,
is het boek niet geschreven. Dit is- voor hen die milder
denken een reden te meer om zich in de uitgave te
verheugen."
Wij moeten niet „milder" denken dan God in Zijn
Woord. Een boek is publiek eigendom, bekend en ge-
lezen door alle menschen. Het doet mij oprecht leed,
dat ik Maclaren niet durf aanbevelen ter lezing.
Bameveld. Dr. F. J. Los.
J. H. Landweer, L. G. C. Ledeboer^ in zijn
leven en arbeid geschetst^ Leiden, D. Donner.
Door allerlei omstandigheden is evenals enkele andere
ook dit ons ter aankondiging gezonden boek tot ons
leedwezen nog steeds onbesproken gebleven in ons tijd-
schrift. Men wijte dit niet aan den inhoud, maar enkel
aan die omstandigheden. Want het is inderdaad een
goed stuk werk, dat hier voor ons ligt, en wie dit
boek leest, bemerkt aanstonds, dat er veel werk van
deze biographie is gemaakt. Al de geschriften van L.,
die de schrijver ongetwgfeld meermalen niet zonder
moeite kon machtig worden, heeft hij verzameld. Boven-
dien heeft hij gebruik gemaakt van tal van berichten
van personen, die Ledeboer hebben gekend en min of
Digitized by
Google
132
meer intiemen omgang met hem hadden. Verder zijn
kerkelgke bescheiden, die licht konden verschaffen, ijverig
geraadpleegd. Zoodoende hebben wij ten slotte gekregen
eene omvangrijke, degelgke biographie van Ledeboer,
die met de bg lagen 198 blz beslaat.
Hiermede is eene belangrijke leemte in onze kerk-
historische literatuur aangevuld. Totnogtoe bestond er
geen dergelijke wetenschappelijke biographie van Lede-
boer. Het boek, dat voor ons ligt, leert ons den
vromen en in allerlei opzicht merkwaardigen Ledeboer
grondig kennen en geeft ons tevens een belangrgke
bgdrage voor de histoire contemporaine van de Kerk
van Christus in Nederland. Deze biographie, die zich
aangenaam laat lezen, is leerzaam uit meer dan een
oogpunt en is daarom vooral aan predikanten zeer ter
lezing en bestudeering aan te bevelen. Het voornaamste
uit Ledeboer's geschriften wordt gememoreerd, de pak-
kendste gedeelten geciteerd, zoodat we tevens een
duidelijk beeld krijgen van geheel zijne geestesrichting,
hetgeen van beteekenis is voor allen, die ons Gerefor-
meerde volk ook van onze dagen nader begeeren te
leeren kennen.
Na eene „Inleiding", beschrijft Ds. Landwehr in
verschillende hoofdstukken : „jeugd en opvoeding, het
verblgf aan de Academie, de predikant van Bonthuizen,
zgn strgd met de Befturen, Ledeboer en de Afge-
scheidenen, Ledeboer en Budding, Ledeboer en Van
der Linden, Ledeboer en de Ledeboerianen, Ledeboer's
geschriften (proza), Ledeboer's geschriften (poëzie), Lede-
boer's levensavond en dood". Daarop volgen de bijlagen,
bevattende vooral kerkelijke stukken (bl. 177 — 198).
Noode missen wij in deze biographie een eenigszins
uitvoerigen totaalindruk van Ledeboer's persoon. De
elementen daarvoor liggen wel in dit werk verspreid,
maar zij werden niet tot een geheel samengevoegd. De
laatste twee bladzijden toch kunnen daarvoor niet gelden.
Digitized by
Google
133
Ook maken de verspreide opmerkingen van L.'s persoon
op ons een eenigszins onvasten indruk. Het is alsof
de schrijver zelf niet geheel in het reine is met den
persoon van L. en ook zijne vrienden te veel wil ont-
zien. En toch zou het w^zen op L.'s gebreken zgne
vrienden ongetwijfeld minder hinderen, indien die ge-
breken tevens in verband met geheel zgne persoonlgk-
heid werden verklaard.
Ledeboer was in de eerste plaats een man van ge-
moed, niet van verstand. Treffend zegt hg van zich-
zelven: „ik ben geen systematisch mensch, slecht genoeg
voor een predikant, al mijne kennis moet ik onmiddelijk
verkrijgen, of het is anders niets voor mijne ziel"
(bl. 148). Daardoor treedt het „inwendige Woord",
bekend uit de geschiedenis der Wederdoopers, bij hem
meermalen te sterk op den voorgrond en houdt hij het
verband met het „uitwendige Woord" niet altgd vast.
Aan Van der Linde antwoordde hij op diens vraag, of
hg hem tot bedienaar des Woords wilde ordenen, dat
hg „daar niets voor had". Toen van der L. vroeg, of
hg, indien dit zoo bleef, zou weigeren hem te ordenen,
antwoordde L. : „dan zou ik handelen volgens plichf\
waarmede hij schijnt bedoeld te hebbeu, dat hij het
dan zou laten afhangen van het besluit der kerkelijke
vergadering, waaruit dus blgkt, dat L. zijn subjectief
standpunt niet per se zou willen doorvoeren, maar, zich
richtende naar het „uitwendige Woord", het kerkelijke
standpunt zou laten gelden.
Het kerkelijke worstelde in Ledeboer met het sub-
jectivistische. Dat vinden we overal bij L. En daaruit
moet m. i. veel verklaard worden, ook zijne verhouding
tot de Ned. Herv. Kerk en tot de afscheiding. Het
komt mij voor, dat de teekening en vooral de verkla-
ring van L.'s kerkelgk standpunt in deze biographie
is mislukt. Merkwaardig blijft altijd het „ Woord aan
mijne gemeenté*\ dat L. in 1841, eenigen tijd na zgne
Digitized by
Google
134
ontzetting als leeraar der Hervormde Kerk, heeft uit-
gegeven en waarin hij schrijft: „Betreurenswaardig is
de toestand der gemeente. Mijns is de grootste schuld !
Wat ik er van zien mag, ten mynen opzichte wil ik
het eerste openbaren of aan den dag leggen. En dat
is: „vleeschelijk begonnen, vleeschelijk voortgezet, en
de Heere verhoede dat het niet worde: vleeschelijk
geëindigd. Yleeschelijk begonnen, op menschen gesteund.
God uit het oog en hart verloren. Menschelijk ge-
werkt. Alles buiten het Woord, zonder voorafgaand
onderzoek, beproeving, vasten en bidden; zonder God
en zonder Zgn zegen. Het is tevergeefsch op bouwen
ons toegelegd, als de Heere zelf het huis niet bouwt".
Ds. Landwehr legt zich geheel neer (bl. 70) bij de
verklaring van Dr. Kuyper in de Heraut van lö86,
die deze en dergelijke uitlatingen bg Ledeboer, die
nogal eens voorkomen, hieruit verklaart „dat iemand
zich volkomen helder van wat onze ouden noemen zijn
„zaafcsgerechtighoid" bewust kan blijven, ook al kwgnt
men weg onder de ongerechtigheid van zijn persoon
in die zaak". Deze onderscheiding is in dit verband
meer spitsvondig dan juist. Ook de would-be-triomfan-
telijke wijze, waarop Dr. Kuyper met deze „oude" onder-
scheiding Ds. Wildeboer, die de woorden van L. in
den kerkelijken strijd had aangehaald, tegentreedt, kan
dit feit voor den nuchteren en bedaarden lezer geens-
zins verbergen Immers, „ouderlingen aangesteld", „be-
sluiten genomen", dit gold juist de „zaaA:sgerechtigheid",
dit gold ganschelijk niet de wijzey waarop dit alles door
Ledeboer persoonlijk geschied was.
Wil men in de woorden eene volstrekte veroordeeling
lezen van al wat L. vroeger g<^daan had tegenover de
Ned. Herv. Kerk, dan gaat men ongetwijfeld te ver
en blijft het volstrekt onverklaarbaar, dat L. toch met
de stichting van Ledeboeriaansche gemeenten voortging.
Doch wel is eene heel wat ingewikkelder psychologische
Digitized by
Google
135
verklaring noodig dan die, welke Dr. Euyper gaf in
de snelheid van het polemisch debat met Ds Wildeboer.
Dat Ds. Landwehr dit bg rustiger historisch onder-
zoek niet inzag, pleit niet voor zijn psychologisch inzicht
in deze zaak. En dat komt naar mijne bescheiden
meening weer daaruit voort, dat Ds. Landwehr niet
genoeg voelt van den geweldigen strgd, die er voort-
durend in L. valt waar te nemen tusschen zgn gevoel
voor de historische continuïteit der Kerk en zijn door
gemoedsindrukken vaak heen en weer geslingerd sub-
jectivisme, dat terecht reageerde tegen den vervallen
toestand der Eerk. L wist zijne gedragslijn niet goed
te bepalen, door de praktik zag hij zich genoopt tot
inconsequenties, waarover hij zich herhaaldelijk in zgn
geweten beschuldigd gevoelde, maar nooit heeft hij de
abnormale werkelijkheid aanvaard en er een passend
systeem voor gemaakt. Hg bleef zijne kerkjes als
j^noodhulpen^^ beschouwen, vandaar zijn verschil met
van der Linde over het „kerken bouwen", hetgeen hij
blgkbaar niet wilde, (bl. 109, blijkbaar heeft Ds. Land-
wehr merkwaardigerwijze het principe, dat daarachter
school, niet begrepen, toch wordt het door vergelijking
met den brief van van der Linde op bl. 112 en 113
duidelgk genoeg). Nooit heeft hg zich kunnen vinden
vinden in het systeem van y^de vrije kerk in den vrijen
staaV\ maar steeds heeft hg het oude Gereformeerde
ideaal vastgehouden op dit punt. Vandaar dat onder
zgne volgelingen nog de meeste besliste voorstanders te
vinden zijn van art. 36 onzer Geloofsbelijdenis. Van-
daar dat hg zelf reageerde tegen het beginsel van de
„vrije scholen ' en was voor. de Gereformeerde staatsschool
onder kerkelijk toezicht (bl. 107 en 128).
We hebben dus in L. een beslist Gereformeerd karak-
ter van het echte oude type, die het oude Gereformeerde
ideaal van vóór de revolutie hoog hield, hier en daar
sterk doorkruist door een subjectivisme, dat een gevolg
Digitized by
Google
136
was van zijn al te weinig onder de discipline van zijn
verstand staande gemoedsleven. Dit laatste maakte dat
hij niet genoeg gevoel had voor kerkelijke orde. Daar-
door is de tucht en orde in de Ledeboeriaansche ge-
meenten gering. Uit dit gemis aan kerkelijk leven
vloeit voort, dat er geen rechte vrijheid is, dat men
komt onder de heerschappij van personen^ zoowel van
leeraren over gemeenten als van gemeenten over leeraren
en dat men strijdt over nietigheden als oude Psalm-
berijming 1), dragen van mutsen door vrouwen, het
hebben van „teveel wit voor de borst" bg de mannen
enz. Uit dat subjectivisme komt het ook voort, dat
L. vaak tot zonderlingheden (ver gedreven originaliteiten)
verviel, die dikwijls onschuldig doch ook meermalen
kwetsend en afstootend waren. Terecht zegt Ds. L.
op het einde van zijne m. i. uitnemend geslaagde paral-
lel van Ledeboer en Budding: „Ledeboer en Budding
zijn twee eigenaardige figuren geweest, singulier in
allee, maar zijn daarom ook de geestelijke vaders gewor-
den van singuliere gemeenten, waarin zich helaas meer
dan een bevindt, die van meening is dat buitengewoon
en godzalig woorden zijn van ongeveer dezelfde betee-
kenis."
Sympathiek is vooral dit in L., dat hij niettegen-
staande zijne originaliteit en bijzondere persoonlijke
geestelijke gaven toch niet zelf trachtte te heerschen,
maar als van zelf terugtrad bij de majesteit van het
Woord, dat hij bracht. „Het komt ons voor", schrijft
1) L. stelt eerst de berijming, welke men in zijne gemeenten
wilde gebruiken, vrij, later niet meer (bl. 105). M. i. moet hierbij
rekening gehouden worden met invloed van Van der Groe (die
meer dan eens door Ds. L. onder de lievelingsschrljverB van L.
met Smijtegeld wordt genoemd) die immers in een zijner leer-
redenen de voorspelling had uitgesproken, dat met de toekom-
stige reformatie der kerk ook de oude psalmberijming van Datheen
weer binnen hare muren zou weerklinken.
Digitized by
Google
137
Ds L. en deze karakteristiek schynt ook ons juist naar
wat we soms vernamen, dat B. meermalen geheerscht
heeft en niet gediend^ geheerscht namelijk niet door het
Woord, maar door persoonlijken invloed en dat deed
Ledeboer nooit. Ook deze had veel ontzag, maar hij
heerschte nooit. Al zijn invloed had Ledeboer te dan-
ken aan ziJQ heiligen ernst en zijn streng rigorisme.''
De positie van Ledeboer maakt een dergeüjken indruk
op ons als die van Koelman, doch de laatste heeft
strenger gewaakt dan de eerste tegen alle stappen, die
tot afscheiding van de Kerk zouden kunnen leiden.
Leerzaam blijft het leven van Ledeboer in menigerlei
opzicht voor Hervormden (Gereformeerden) en „Gere-
formeerden" (vg bl. 90) samen en wg blijven daarom
Dr. L. dankbaar voor zijne uitnemende, met zooveel
zorg bewerkte biographie, waarin de feiten zoo volledig
en objectief worden weergegeven, al verschillen wy in
de verklaring van sommige feiten van den geachten
schrijver. Mogen nu in onze dagen Ledeboer's volge-
lingen maar steeds meer behartigen wat L. tot verscheidene
catechisanten, blijkens verschillende getuigenissen, zeide :
^de groote kerk is onze „kerk", als de waarheid daar
weer verkondigd wordt, moet gij daarheen" (bl. 71).
Dit getuigenis, waarvan wij de juistheid niet betwijfelen,
past geheel in L.'s geheelen gedachtengang. Immers,
bij het begin der moeilijkheden zeide hij reeds van de
Ned. Herv. Kerk: „Het [dit huis] is het onze en God
zal het ons weergeven op Zijnen tijd en de vganden
verdrijven" (bl. 66).
Waarlijk, Ledeboer is een kloek strgder geweest voor
het oude, Gereformeerde ideaal. Al moge hij meermalen
inconsequent zijn geweest, hij hield toch onder alles
vast aan het ideaal van de eenheid der Kerk, de een-
heid ook van de uitwendige openbaring van het lichaam
van Christus, „De echte moeder'\ zoo riep hij uit in
1843 en hij karakteriseerde daarmede feitelijk zijn ge-
Digitized by
Google
138
heele kerkelijke positie, y,wilde het kind niet hebben
gedeeld'' (bl. 88) i).
R. P. J. Kromsigt.
Vereenigdj door Enka. Rotterdam, P. A.
Daamea 1901 -^).
Het doel eener boekbeoordeeling mag niet zijn, een
Bcbrgver honing om den mond te smeren, het publiek
te misleiden, en een geschrift ruim debiet te verzekeren.
De taak des beoordeelaars is, den auteur door afbrekende
en opbouwende critiek te sterken, den lezer licht en
schaduw te toonen, en een boekwerk onpartijdig te
toetsen aan eigen eerlijk aangehangen beginselen. Ook
de criticus worde getrouw bevonden.
Ik acht het mijn plicht, Enka's voorliggenden arbeid
veelzins. te misprijzen Niet des heeren Daamen arbeid.
Want het boek ziet er aantrekkelijk uit. Maar wel wat
Enka leverde.
Zij schrijft een frisschen, vrij gespierden en duidelijken
stijl. Maar wat mg gedurig hinderde, was het gedurig
aaneen koppelen van 2, 3, 4, van 5 of 6 woorden. „Licht
leven, pijn-gedachten, heide-eenzaamheid" (blz. 32 en
33), maar vooral „weduw-rouw-zwart" (103), „troost-
gelooven" (65), zijn „veel zeggen met- wéinig-woorden"
(93), „met haar oog van liefde-door-jaren lang- kennen"
(90). Misschien moet ik mij met een ongekuischten
smaak behelpen 't Kan dus aan mij liggen. Maar ik vind
zoo iets hoogst onfraai. En „blank-witte menschenkracht"
(122) kan ik mij niet voorstellen. Heeft kracht kleuren?
1) Hoe treffend herinnert dit woori ons aan eene brochure
van Prof. Gunning vóór enkele jaren.
2) Wegens de vele boeken, die wij ter recensie hadden ont-
vangen en waarvan sommige van wetenschappeiyken aard moesten
voorgaan, bleef dit boek tot ons leedwezen al te lang onge-
reoenseerd liggen. Kbd.
Digitized by
Google
139
Spreekt een Engelechman soms van in de piit zitten,
een Duitscher van heen en weer bewegen ? Indien neen,
laat ons dan het engelsche down (122, aldaar misdrukt
als domn) en het duiteche schwankeu bin und ber (151)
niet in een leesboek in den mond nemen of leggen.
Het gedarig gebruik van 't woord „mooi" vind ik
niet mooi. „Terwijl je stil binnenkomt, met die liefde
ineens boven in je" (87), maakt een grappigen indruk.
Zit de liefde zoo hoog in 't lijfP Zijn de bladen 130 en
131 zeer begrijpelijk? Zijn „zoemde" (201) en „ruzieden"
(202) zuiver hollandsche woorden?
Ernstiger bezwaren dan tegen den vorm heb ik tegen
den inhoud van „Vereenigd".
„Het Allerhoogste" (64) bestaat niet. Christenen
belijden den Allerhoogste. God is een Persoon, geen ding.
„Ook van de liefde, die menschenzieleu vereent, geldt
het: „Gij hoort hare stem en gij ziet hare macht, maar
gij weet niet van waar zij komt, noch waar zij henen-
p:aat". (85). Het moet profanatie, ontwijding van het
heilige, worden geacht, van wat door Christus (Joh. 3)
van den H. Geest en Zijn werk gezegd wordt, een
toespeling te maken op de menschenliefde.
„Hij spreekt als machthebbende en niet als de schrift-
geleerden" (93). 't Is op zijn minst bespotting van
Christus, Zijn almachtig woord in een schepsel weer ta
vinden.
„Haar afgod" (173). Houdt Margo, die als Christin
voorkomt, er een afgod op na? Zóó denken Heidinnen
over haar verloofden. Heid. Catech., Zondag 34.
„Er was binnen in Margo iets verschrompeld, ver-
dord. Niet haar verstand-geloof, maar haar persoonlijk
geloof, dat was sinds dien tijd niet meer, haar overtui-
ging, dat ze een kind van God, een verloste door Jezus
Christus was, die was weggevloeid met haar liefde voor
Paul" (178). Arme, of liever zwakke liefde Gods, die
tegen schepselliefde het afleggen moet Hoe zwak is
Digitized by
Google
140
ook het geloof. Zij, Margo, had „zich daarna ook te
nauwer aan den Heer verbonden" (165). Dus Margo,
een volbloed geloovige, wordt een afvallige, en ze was
„er tevreden mee" (178). In dat opzicht is zij geheel
eenig in haar soort Er viel nog nooit een ware ge-
lüovige af. Het vijfde Hoofdstuk der Dordsche Leer-
regelen voert den bgbelschen titel: Van de volharding
der heiligen.
„o God, was dat Arnold" (185). Ook onze „helden"
mogen niet vloeken.
„De dames van Reeven waren Protestantscb, trouw
Protestant . . . . , maar juffrouw Anoa, sinds ze thuis
was en iederen middag het (Roomsche) klokje hoorde,
vouwde dan vaak even de handen saam en bad" (189).
Wat men maar „trouw Protestant in den mooien, den
ruimen zin van *t woord" noemen wil.
Jezus „mensch-jaren" (205). Is Jezus dan nu geen
mensch meer? De bedoeling zal wel zijn „de jaren
van Jezus' omwandeling op aarde."
„Omdat daar de groote liefde was, waarnaast God
en menschen klein werden" (209). Al weer profanatie.
Als de schrijfster haar niet wil, waarom zegt ze dan
niet, dat de verdwaasde Anna er zoo over dacht. Nu,
zoo zonder protest, schijnt de auteur zelve te beweren,
dat God klein en vrouwenliefde groot is. Dat protest
was op Christelijk standpunt hier onmisbaar, want
velen denken waarlgk, dat God klein is en dat zij
groot zijn.
„Zij hadden haar gansche leven van godsdienst ge-
hoord. Maar altijd zoo hoog en zoo ver. üit haar
bitter leed had de tijd de dorens weggenomen, maar
nimmer had Vrede haar zielen vervuld, omdat zij niet
volbrachten den goeden en volmaakten wil Gods, die
wel eerst gelooven, maar daarna levensovergave vraagt.
Zij hadden geloofd en aangebeden, maar toen zg haar
eeuwig leven in Jezus Christus' licht zagen, toen had-
Digitized by
Google
141
den zij gedaan, wat de meeste Christenen doen: ze
waren haar jaren op aarde in halfdonker doorgegaan"
(214). Wie waren in geestelijk opzicht die dames van
Beeven dus^ Menschen, die levenslang 't fijne Tan den
godsdienst niet geweten eo genoten hadden. De gods-
dienst was „altijd zoo hoog en zoo ver". Als ik zoo
iets van beschaafden lees, dan bekruipt mij altijd het
somber vermoeden, dat het de Protestantsche leer „De
rechtvaardige zal uit het geloof leven" is, die „hoog
en ver'' moet heeten, terwijl straks de Roomsche leer
„Doe dat en gij zult leven", maar dan „trouw Prote-
stant in den mooien, den ruimen zin van 't woord"
vernoemd, als o zoo begrijpelijk, ja a's de ware zal
worden begroet. Ik vrees, dat biz. 220 mijn vermoe-
den rechtvaardigt. „Nimmer had Vrede haar zielen
vervuld .... Zij hadden geloofd en aangebeden." Wat
een onvruchtbaar geloof, zelfs terwijl het in zijn hoog-
ste uiting, de aanbidding, het loven Gods, zich open-
baart. Al weder, zulk een geloof bestaat niet. „Het
is onmogelijk, dat wie Christus door een waarachtig
geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der
dankbaarheid" (Heid. Catech., Zondag 24). Geloof
zonder vrede is ondenkbaar. „Wij dan, gerechtvaardigd
zijnde uit het geloof, hebben vrede bg God, door onzen
Heere Jezus Christus" (Rom. 5:1). Ook verbindt
Paulus den vrede niet aan het volbrengen van den
goeden en volmaakten wil Gods, maar aan het geloof;
niet aan levensovergave, maar aan onzen Heere Jezus
Christus Uit hoofde van de doode rechtzinnigheid
onzer dagen moet Enka ons niet tot de goede werken
allereerst, maar tot het geloof terug roepen. „Maakt
den boom goed, en zijne vrucht is goed" (Matth 12 :
33). Hoe de dames van R. haar eeuwig leven — haar
gemeenschapsleven met God in Christus (Joh. 17:3) —
in Jezus Christus' licht konden zien, en toen haar
jaren in halfdonker konden doorgaan, is mg een raadsel.
Digitized by
Google
142
^Ik ben het licht der wereld; die Mij volgt, zal in de
duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens
hebben" (Joh. 8 : 12).
„Zij, aan Gods hand, werden steeds dieper iogewgd
in wat der menschen levens mysterie is : alleen in zelf-
overgave ligt 't heil, dat ieder zoekt; alleen wie niet
meer naar zichzelf vraagt, maar den wil van anderen,
van Qod en menschen doet, die vindt den eeuwigen
vrede" (220). Ziedaar vruchten die in de lucht hangen.
De wortelen, Christus en het geloof in Hem, ontbreken.
Puur Boomsch. Beslist modern. De Schrift spreekt niet
van liefde, door en van zichzelve werkende; maar van
geloof, door de liefde werkende (Gal 5 : 6). Niet van
goede werken, die uit den mensch, uit zijn zelfovergave
als van zelve voortkomen; maar van vruchten der ge-
rechtigheid, die door Jezus Christus zgn tot heerlijk-
heid en prijs van Qod (Fil. 1: 11). Het opstel „Stille
levens" moet Modernen wel bevestigen in den waan,
dat men met ieder geloof wel kan zalig worden, dat
het in den godsdienst op 't leven, niet op 't geloof aan-
komt, en dat de Meester zich slag op slag vergiste,
met zijn eentoonig: Uw geloof heeft u behouden".
Nog een enkel woord over 't geheel
Het boek heet Yereenigd, niet naar het langste, maar
naar het eerste der vier stukjes Een andere naam was
misschien beter.
Vereenigd" en „Gescheiden" zijn pendanten. In beiden
treedt de liefde tusschen een Christen en een niet-
Christen op den voorgrond. In Vereenigd wordt de niet-
Christen ten laatste Christen, maar dan sterft de Christin,
vóór de huwelijkssluiting. In Gescheiden breekt het
engagement voor goed af, de niet-Cbristin wordt steeds
meer roode socialiste. Beide opstellen zgn sterk pessi-
mistisch. Beider strekking is, het huwelijk van een
Christen met een ongeloovige te ontraden. Uitnemend.
Beslist bijbelsch. „Alleenlijk in den Heere" (1 Cor. 7 : 39)
Digitized by
Google
143
zegt Paulus yan de vrijheid om te trouwen. Maar ik
yraag mij af: Zouden wij Christenen den donkeren blik
op personen en zaken niet aan de kinderen der duisternis
overlaten? En had het tweede verhaal niet liever een
schildering en dus aanprijzing moeten zijn van het
huwelijksgeluk van twee Christenen?
„DriemaaF' is even pessimistisch. Het bevat een
levensschets eener vrouw, die door 't verlies van haar
eerste liefde, haar eenig kind, en haar huwelijksgeluk
zich steeds meer ongelukkig gevoelt. Ze is eerst ver-
liefd. Yerliefdheid is echter heel iets anders dan liefde.
Margo is zelfs nooit „gevraagd" door haar „verliefd-
heids-voorwerp". Waarom haar toch voorgesteld als
levenslang gebroken van hart door teleurgestelde „liefde"?
Is dat wel naar het leven geteekend?
„Stille levens is weer pessimistisch. Twee oude dames,
de haar ontvallen liefde harer jeugd betreurende, en ten
laatste troost vindende in werken der barmhartigheid.
Dit verhaal is het best geslaagd.
Ik kan het niet verhelpen, maar ik vond de verhalen
onbeduidend, en de personen opgeschroefd. Ik zou ze
gedurig willen toevoegen: „Mensch! bedaar toch wat.
En laat ons nuchter zijn". Mijn belangstelling werd
gewekt noch geboeid.
'k Houd veel van zout door de spijs, van Christendom
met het leven gemengd. Maar in de levens van „Ver-
eenigd" had ik liever het Christendom gemist, dan het
op deze wijze te zien aangebracht. Nu denkt de lezer
onverdacht Christendom te krijgen, en ontvangt een
stel elkander tegensprekende dwalingen.
„Vereenigd" kan ik onmogelijk tot de Christelijke
lectuur rekenen. Zeer tot mijn spijt.
Bameveld. F. J. Los.
Digitized by
Google
BLADVULLING.
WARE VRIJHEID.
Ick aie, dat in de vrygewaende Nederlanden
Die vry sijn inderdaet seer weynich sijn voorhaaden:
Den eenen ïs een slaef van den gemeenen man
Den ander van het geit, de derde van de kan,
En raenich, die wel geern een vryheer heten soude,
Oesloten leyt te hoof met ketenen van goude.
O Nederlant! 'ten is den rechten vrydom niet.
Dat ghy ontlastet zijt van 't Casteljaens gebiet,
En ondertusschen draeght het sware jock der sonden ; —
Dient God, so sijdy vry, al waerdy ooek gebonden.
ZONDB-SCHÜLD
't En srjn de Joden niet, Heer Jesu! die u cruysten,
Noch die verradelijck u togen voor 't gericht,
Noch die versmadelijck u spogen in 't gesicht.
Noch die u knevelden en stieten u vol puysten;
't En sijn de crijchsluy niet die, met hun felle vuysten,
Den rietstock hebben of den hamer opgelicht,
Of het vervloeckte hout op Golgotha gesticht.
Of over uwen rock tsaem dobbelden en tuyschten; —
Ick ben 't, o Heer! ick ben 't, die u dit heb gedaen,
Ick ben de sware boom, die u had overlaên,
Ick ben de taeye strengh daermeê ghy waert gebonden.
De nagel en de speer, de geesel die u sloegh,
De bloetbedropen croon, die uwe schedel droegh; —
Want dit is aKgeschiet, helaes! om mijne sonden! —
Ds. Jac. Revius. (t 1658).
Digitized by
Google
BELIJDENDE KERK OF REGLEMENTAIR
GENOOTSCHAP.
L
De Algem. Synode der Ned. Hery. Kerk is in hare
zittingen yan 1902 op de yoorstellen tot reorganisatie
der Hery. Kerk niet ingegaan, i) De meerderheid der
Synode achtte dit blijkbaar niet noodig en schijnt den
toestand yan onze Kerk nog yan dien aard te yinden,
dat zij zelfs het benoemen yan eene Commissie yoor
grondig onderzoek in deze zaak, oyerbodig heeft geacht.
Uit de Handelingen der Synode oyer 1902 blijkt, dat
er wel stemmen in de Synode zijn opgegaan yoor een
reorganisatie, althans yóór het benoemen yan bedoelde
Commissie, maar de meerderheid meende, dat men in
geen geyal deze yoorstellen moest steunen. Men achtte
den aandrang uit de Kerk niet zoo heel groot en wees
ook op het yerschil tusschen beide yoorstellen. Yrees
yoor de dingen, die Akn zouden komen, schijnt bij de
Synode, zoowel als bij de Commissie yan rapport in
deze zaak, zoozeer op den yoorgrond te hebben gestaan.
1) Twee voorstellen waren o. a. ter Synodale tafel gebracht,
n.1. één namens de verg. v. ambtsdragers, in het voorjaar v.
1902 te Utrecht gehouden, en één namens de Olass. Terg. v.
Amsterdam.
10
Digitized by
Google
146
dat de nood der Eerk en de eisch der H. Schrift geheel
op den achtergrond geraakten.
Ik wensch die argumenten thans niet te beoordeelen.
In de „Stemmen 7oor Waarheid en Yrede" heeft echter
Dr. Bronsveld er zijn blijdschap over uilgesproken, dat
de Synode aldus heeft gehandeld en zóó ver gaat deze
zelfs in zijn veroordeeling van deze voorstellen tot reor-
ganisatie, dat de yoorstellers er van, althans van het
eerstgenoemde, door hem betiteld worden ^s „onrust-
stokers en verbreiders van onwaarachtige voorstellen",
terwijl hg bovendien meent, dat de Ned. Hery. Eerk
niet onder de heerschappg van Christus, maar onder
die van menschen en onder Farizeïsme zou zgn gebracht,
zoo men dien weg van de voorstellen opging. ^)
Zoo bemerkt men derhalve, dat het oordeel omtrent
den toestand der Herv. Eerk, onder haar eigen Leeraars
zeer uiteenloopend is. Wat de een acht het behoud
der Eerk te zgn, acht de ander haar ondergang; wat
de een als hoogst noodzakelijk beschouwt, dat is in de
oogen yan den ander niets anders, dan een onnoodige
onruststokerij.
Maar daarom is het zeker niet overbodig, om in dit
tgdschrift nog eens op deze zaak der reorganisatie terug
te komen, om te doen zien, hoe inderdaad het streven
naar zulk een reorganisatie niet als een soort liefheb-
berij van sommigen mag worden beschouwd en nog
veel minder mag betiteld worden met den naam van
„opzettelijke beroering".
Dit laatste klemt m. i. te meer, waar één dier voor-
stellers niemand minder is dan de oud-Hoogleeraar
1) „Stemmen voor Waarheid en Yrede", afl. September 1902.
Digitized by VjOOQIC
147
J. H. Qunning, om yan andere achtenswaardige mannen
nu maar niet te spreken. ^)
Teyens moge, naar ik hoop, door dit opstel dan open-
baar worden, dat het ook yoor de Algem. Synode niet
de eerste vraag is, of de aandrang yan de zgde der
Kerk al of niet sterk is, maar of zulk een reorganisa-
tie gewensebt, ja noodig is. 't Spreekt toch wel yan
zelf, dat de yoorstanders yan een reorganisatie in de
blijdschap yan Dr. Bronsveld niet kunnen deelen.
Welnu, het blijkt m. i. hoe langer hoe meer, dat het
in deze zaak om deze tegenstelling gaat, of de Ned.
Hery. Kerk een belijdende Kerk, dan wel een regle-
mentair Genootschap zal wezen. Vandaar dat ik die
tegenstelling boven dit opstel plaatste ^). Ik wensch
dan ook de aandacht der ambtsdragers en leden der
Herv. Eerk op deze tegenstelling te vestigen.
Het gaat bg de vraag naar reorganisatie ook niet
hierom, of de Synode ook de geestelijke belangen der
Eerk behartigt^ gelijk Dr. B. in genoemd tgdschrift
wil aantoonen, en wat niemand onikent, maar hierom
of de Ned. Hery. Eerk haar plaats in het volksleven
zal behouden; of die Eerk niet al haar invloed zal
inboeten door haar onderlinge verdeeldheid in partgen;
en met name gaat het hierom, of de Hery. Eerk zich
als Kerk van Christus zal kunnen blij yen handhaven
tegenover die Eerken in ons land, die haar dit recht
1) Prof. Gunning had o. a. in zijn brochure: „De Heerschappij
van Jezus Christus in de Ned. Herv. Eerk", zoo ernstig en
waardig de noodzakelgkheid eener reorganisatie in 't licht gesteld.
2) In zgn oorspronkelijken vorm werd dit referaat onder dien
titel gehotiden te Rotterdam in Febr. 1902 voor de kerkelgke
kiesvereeniging j^Oalvyn".
Digitized by
Google
i4d
betwisten. Zal de Hery. Kerk, als Kerk, werkelijk haar
plaats blij yen behouden, dan dient zij als belijdende
Kerk zich te laten gelden, doch er bestaat alle kans,
dat zg meer en meer gedeformeerd wordt tot een bloot
reglementair genootschap.
Om echter een goed begrip te hebben yan wat eene
Eerk moet zijn, dienen wij de zaak een weinig dieper
op te halen. In de 12 art. des Geloofs, de zoogen.
„Apostolische Belijdenis", belgden wg: „Ik geloof in
eene heilige, algemeene Christelijke Eerk".
Het behoeft zeker nauwelijks gezegd te worden, dat
wij daaronder niet een bepaalde zichtbare Eerk yer-
staan, maar daarbij denken aan alle ware „Christ-
gelooyigen" aan alle plaatsen der aarde. Zij, die
Christus door een oprecht geloof zgn ingeplant, maken
te zamen de Algem. Christelijke Eerk uit, waar ter
wereld zg zich dan ook beyinden. Wg yerstaan dus
onder de heilige, algemeene Christelijke Eerk de gansche
schare yan uityerkorenen, welke Christus door Zgn
Woord en Geest zich tot eene gemeente yergadert uit
alle geslacht en natie en taal en yolk dezer aarde. ^)
Wij noemen deze Eerk of Gemeente yan gelooyigen
ook wel de onzichtbare Eerk, omdat God de Heere
alléén de leden onfeilbaar kent en omdat ook het gees-
telijk leven een inwendig yerborgen leyen is. 2) Van
deze Eerk of Gemeente is Christus zelf het yerheerlijkte
Hoofd ^) en alle leden dezer Gemeente zijn dan ook
leden yan Christus. ^}. Alle loden zijn door den gees-
1) H. Catechismus, Zond. 21.
2) 2 Tim. 2 : 19; Ooloss. 3 : 3.
3) Efez. 5 : 23.
4) 1 Cor. 12 : 27.
Digitized by
Google
149
telijken, onzichtbaren band des geloofs met Christus
verbonden, terwijl zij ook onderling met elkander door
geestelijke banden zgn verbonden. De Apostel zegt er
van: ,,Eén Heer, één geloof, één Doop." i) Maar
juist om deze gemeenschapsband met Christus èn onder-
ling wordt deze Gemeente of Eerk ook genoemd : „het
lichaam vêin Christus." 2)
Wel gebruikt de Apostel Paulus ook het beeld van
een gebouw en spreekt hij van een geestelijken tempel,
die opwast in den Heere, ^) waarvan de geloovigen
dan ook de levende steenen zijn, maar toch de uit-
drukking: ,,het lichaam van Christus", doet ons het
duidelijkst zien, welk een innige, teedere yerhouding
er is tusschen Christus en zgne Eerk en hoe Christus
ook alléén het besturende en regeerende Hoofd der
Eerk is. Van deze heilige, algemeene Christelgke Eerk,
het lichaam yan Christus, belijden wij yoorts, dat zg er
geweest is van het begin der wereld af aan en er ook
zijn zal ten einde toe, dewijl Christus niet zonder onder-
danen kan zijn. ^)
Evenwel in deze aardsche bedeeling treedt de Eerk
des Heeren ook in een zichtbaren vorm op. Wij spreken
met het oog hierop van de zichtbare Eerk of de open-
baring van het lichaam van Christus. Nu onderscheide
men echter wèl, want op dit punt heerscht er veelal
verwarring. Sprekende van zichtbare en onzichtbare
Eerk, denke men niet aan twee onderscheidene Eerken,
die naast elkander in de wereld zgn, onderscheiden van
1) Efez. 4 ; 5.
2) Efez. 4:2.
3) Efez. 2 : 21.
4) Neaerl, Qe}. art. 27.
Digitized by
Google
150
elkander. Neen! daarmede worden alléén twee vormen
van dezelfde Gemeenschap bedoeld, i)
De onzichtbare Kerk of het „lichaam yan Christus"
bestaat hier op aarde dus in den vorm van een zicht-
bare gemeenschap, waaronder verstaan moet worden de
zichtbare openbaring in de wereld van de schare der
geloovigen, als ééne gemeenschap. Nn is het wel
mogelgk, dat in deze zichtbare gemeenschap zich be-
vinden, die niet waarlijk tot Christus' lichaam behooren.
De Nedl. Gel. spreekt van Hypocriten, die naar het
lichaam bij de Eerk zijn, zich daar bij voegen, maar
die in waarheid er niet toe behooren. ^) Naarmate de
Eerk in haar openbaring zai verder optreedt, zullen zich
zulke, er niet waarlijk bij behoorenden, minder bg de
Eerk voegen, ^) doch naarmate ze meer en meer ver-
bastert, van de zuivere waarheid afwijkt, Christus' in-
stellingen minder zuiver houdt en de tucht slapper
is, zullen ook meerderen onbeschroomd zich bij haar
voegen.
Dat tot deze zichtbare vorm ook de gedoopte kinde-
ren behooren gerekend te worden, is duidelijk, want
zg zijn het zaad der gemeente en ontvangen krachtens
het verbond der genade ook het teeken en zegel van
dat verbond in hun Doop, dewgl zg als mede erfgenamen
der belofte in Christus geheiligd zijn, en daarom als
lidmaten van Christus behooren gedoopt te wezen. 4)
1) Zie op dit punt: W. h Brakel: „Redelijke Godsdienst" Dl. I,
hoo£dst. 24 en 25; ook Dr. Elejn: „Alg. Kerk en Piaatsl. Gem."
blz. 12.
2) Ned. Gel. art. 27. Zie hierover ook k Brakel t. a. p.
3) Hand. 5 : 13.
4) Formulier vopr 4en Kinderdoop.
Digitized by
Google
151
Wij kunnen met het oog op een en ander, dan ook
reeds onder de Oude-bedeeling spreken van een zicht-
baren vorm, waarin de Eerk des Heeren in de wereld
optreedt ea zich openbaart ook al was toen nog alles
in wording en voorbereiding. Om zoo te zeggen, was
de Eerk toen nog in windselen gehuld, om eerst ónder
de Nieuwe- bedeeling meer luisterrijk te Yoorschgn te
treden. Immers, het yolk Israël was, als het zaad
Abrahams, krachtens het yerbond der genade, yan de
heidenen afgezonderd voor den dienst van God.
Israël had dan ook zgn tabernakel- en tempeldienst
met Besnijdenis en Pascha. Ja, heel Israëls ceremonieele
schaduwdienst, doet het ons zien, hoe wij reeds onder
het Oude-yerbond eene zichtbare openbaring hebben yan
Gods Eerk op aarde, i)
Maar yolgens de belofte des verbonds zouden alle
yolken der aarde in Abrahams zaad gezegend worden. 2)
Welnu, het Pinksterfeest doet ons zien, hoe inderdaad !
oyereenkomstig Gods belofte ook de heidenen in Abrahams
zaad worden gezegend.
In de yolheid des tijds, de komst yan Christus in
het yleesch; in de yolheid des tgds ook de vervanging
yan het Oude-verbond door het Nieuwe. De schaduwen
verdwijnen; wat in wording, in yoorbereiding, in hope
is wordt werkelgkheid, wordt wezen. Nu Christus, de
ware Hoogepriester, alle dingen, die er bij God te doen
waren, heeft yolbracht, kan ook de belofte in veryulling
treden: ,,Ik zal uitstorten van Mgnen Geest op alle
vleesch; ^) nu kan Mozes bede: „Och! of al het volk
1) Nedl. Gel. art. 27.
2) Gen. 22 : 18.
3) Jo5l 8 ; 20.
Digitized by
Google
152
des Heeren profeten waren" i) verwezenlgkt worden.
Op het Pinksterfeest en daarna zien wij derhalve
ook, hoe de Christelijke Eerk der Nieuwe hedeeling
niet alléén uit Joden, maar bovenal uit Heidenen bestaat.
De profetie wordt vervuld: ,,Als zijne ziel zich tot een
scholdoffer zal gesteld hebben, zoo zal Hij zaad zien
en het welbehagen des Heeren zal door zijne hand ge-
lukkiglgk voortgaan". 2)
Doch de Kerk des N. Verbonds treedt ook weer in
een zichtbaren vorm, als zichtbare Kerk in de wereld
op. Zg treedt op als instituut, gebonden aan Christus'
instellingen, met haar Sacramenten, de H. Doop en het
H. Avondmaal, die de Besnijdenis en het Pascha des
O. Verbonds hebben vervangen.
Letten wij nu op de eerste Christelgke gemeente,
welke ons als ideaal voorbeeld aangewezen staat ^) van
van wat Christus' Kerk op aarde moet zijn en wat die
Kerk ook eens wezen zaZ, dan ^en wij, dat onder die
eerste Christenen een band der eenheid, der gemeen-
schap was, zooals Christus het Hoofd der gemeente het
heeft gewild, gelgk hij dit in het Hoogepriesterlgk gebed
aldus uitspreekt: opdat zij allen één zijn; gelijkerwijs
Qg, Vader! in mij, en ik in U, dat ook zij in ons
één zijn ; opdat de wereld geloove, dat Gg mij gezonden
hebt". 4) Bg die eerste Christelgke gemeente, zien wij
echter ook, dat de grens van de onzichtbare en de
zichtbare Kerk nagenoeg één is.
1) Nam. 11 : 29.
2) Jes. 53 : 10.
3) Hand. 2 : 42.
4) Joh. 17 : 21.
Digitized by
Google
158
Omyat de zichtbare Eerk steeds de onzichtbare;
beyinden de ware leden van Christus' lichaam zich in
de uitwendige openbaring yan dat lichaam, yan de eerste
gemeente lezen wij : ,,En van de anderen durfde niemand
zich bij hen yoegen". Dat wij daarbij toch ook hebben
te doen met den uitwendigen vorm, waarin deze Gemeente
of Eerk van Christus optreedt in de wereld, blijkt wel
hieruit, dat ook de eerste gemeente berustte op Christus'
instellingen. Wg lezen toch : „En zij waren yolhardende
in de leer der Apostelen, en in de gemeenschap, en in
de breking des broods, en in de gebeden."
Naarmate de Christelgke Eerk zich uitbreidde, en
het aantal gemeenten toenam, ontstonden er ook dwa-
lingen en afwijkingen yan de leer der Apostelen. Dit
had noodwendig ten geyolge, dat ook de onderlinge
gemeenschap werd verbroken, dat de gemeenschappelijke
Avondmaalsviering werd verstoord en dat het gemeen-
schappelijk gebed werd yerbioderd.
De kerkgeschiedenis leert ons, dat hier een onaf-
scheidelgk yerband der dingen is en dat de dwalingen
en ketterijen altijd scheuring en tweedracht hebben
gebaard.
Bleef des ondanks de Eerk tijdens de yervolgingen
in de eerste eeuwen, na yeel bange, inwendige strijd
en uitwerping der dwalingen, vrgwel zuiver, later werd
dit geheel anders.
Toen Constantijn de Groote, de Eeizer van het
Romeinsche Rijk, ^) zelf tot de Christelijke Eerk oyer-
ging, nam het bederf toe. Heidensche en Joodsche
elementen drongen nu gretig in de grenzen der Eerk
1) 323-337 n. Obr,
Digitized by
Google
154
binneD, zonder dat de Eerk zelf Aete toetredenden als
nieuwe kinderen door Woord en Geest had geteeld.
Wij kunnen aangaande deze dingen hier niet verder
uitweiden,* daar dit ons te ver van 't spoor zou leiden,
maar zoozeer verbasterde de Eerk in den loop der eeuwen,
dat in de 16^« eeuw niet alléén eene hervorming der
Eerk dringend noodig was, maar ook werkelijk kwarn^
onder de leidingen Gods.
Deze Eerkhervorming bracht echter ook scheuring
mee, wel niet alsof dat in de Hervorming zelf lag
opgesloten^ maar door dat een groot deel der Christe-
lijke Eerk den zegen, dien deze beweging meebracht,
niet heeft willen aanvaarden. Zoo ontstonden dan ook
tijdens de Eerkhervorming, ondanks deze gezegende
opwekking, verschillende particuliere Eerken of zichtbare
vormen, waarin het lichaam van Christus optrad in de
wereld.
Deze particuliere Eerken zijn echter als verschillende
openbaringen van Christus' lichaam te beschouwen, voor
zooverre zij de kenmerken der ware Eerk vertoonen. i)
De vraag zou hier kunnen worden gedaan of die ge-
deeldheid der Christelijke Eerk niet is af te keuren,
niet in str^d is met de H. Schrift en den wil van
Christus, het Hoofd der Eerk. M. i. moet hierop be-
vestigend worden geantwoord, want wij gelooven, dat
de Christelijke Eerk over de gansche aarde één be-
hoorde te zgn d. w. z. wèl verdeeld in zusterkerken,
met het oog op de verschillende landen en talen, maar
die toch één in belijdenis waren.
1) Zie hierover o. a. Calvijn „Institutie^' Boek lY, Oap. I § 9;
»l0QQk; Piotet ^De Chr. Oodgeleerah. Dl II, H* Boek.
Digitized by
Google
155
Toen in de 16^^ eeuw de gezegende Hervonning
kwam, had ook de geheele Christelijke Eerk tot de
beginselen der Apostolische Eerk moeten terug keeren.
Ware dat geschied, dan had ook de Eerk, als open-
baring yan Christus' lichaam één kunnen blijven, ofschoon
dan ook in yerschillende landen in eenigszins gewijzigden
Yorm optredende. De zonde waaruit dwalingen en
scheuringen Voortkomen, is dan ook de algemeene
oorzaak van de gedeeldheid der Eerk. i)
Deze scheuringen, deze gedeeldheid, zijn er bij Gods
toelating, ofschoon Paulus reeds ernstig de gedeeldheid
in de gemeente van Corinthe bestrafte. 2)
Tengevolge van de zonde en opdat waarheid en leugen
zouden openbaar worden ^) is er in deze zondige aardsche
bedeeling niet die éénheid, die er wèl naar 's Heeren
bevel moet wezen en die er eens ook zijn zal. ^)
Wg hebben dus wèl te onderscheiden. Belgden wij
te gelooven, dat er ééne, algemeene Ghristelgke Eerk
is, welke is het „lichaam van Christus" en waartoe alle
ware geloovigen behooren, wij houden ook de particuliere
kerken voor openbaringen van het lichaam, voor zoo-
verre zij de kenmerken der ware Eerk nog blijven
vertoonen. En om den uitwendigen, zichtbaren vorm,
waarin Christus' Eerk aldus optreedt in de wereld,
wordt dat de zichtbare Eerk genoemd.
Maar alzoo zijn deze dan ook aan Christus' instellin-
1) Gravemeyer: „Leesboek over de Gereformeerde Geloofsleer'^
19» Stuk § 12.
2) 1 Cor. 1 : 10 t.t.
3) Gravemeyer t. a. p., die hier verwijst naar Calvijns verkla-
ring omtrent die scheuringen te Corinthe,
4) Joh. 10 : ia.
Digitized by
Google
156
gen gebonden , ja daarop rustende. Zoo was het in de
eerste Christelijke gemeenten; zoo bedoelde het ook de
Kerkhervorming en zoo kwam het ook, dank zij die
Hervorming in Nederland tot een terugkeer tot het
eerste Apostolische Christendom. Zoo ontstond dan ook
in ons land onder de leidingen Qods de Ned. Herv. of
Geref. Kerk, d. i. de van dwalingen gezuiverde Kerk.
Met Oods hulp kwam in ons land alzoo ook de Kerk
tot reformatie en waar hier 'slands historie in hoofd-
zaak met die van de Kerk sa&mvalt, zoo kan men
zeggen, dat door en ten gevolge van de Hervorming
Nederland een zelfstandig en onafhankelijk Rijk is ge-
worden en de Nederlandsche natie een protestantsche
natie, i) In Duitschland, in Engeland en andere lan-
den ging het weer anders, terwijl een groot deel der
Christelijke Kerk in haar desolaten toestand bleef. De
Roomsche Kerk, die er aanspraak op maakt deAlgen^
Christelijke Kerk, de Katholieke Kerk te zgn, aanvaarde
des Heeren werk niet, maar stond het werk des Oeestes
tegen en eindigde met allen te vervolgen en uit te
werpen als ketters, die God overeenkomstig zijn Woord
wenschten te dienen en aan dat Woord ook het hoog-
ste gezag wilden toekennen in de Kerk des Heeren.
In Nederland is alzoo de Ned. Herv. of Gereformeerde
Kerk te houden voor de openbaring van het lichaam
van Christus. Zij is de zichtbare vorm waarin de
heilige, algemeene Christelijke Kerk in dit land tot
openbaring is gekomen, dank zij de reformatie der
16® eeuw.
1) Zie ook: Groen van Prinsterer „G^Boh. v. b. Vaderland**,
Tweede gedeelte, Algem. Aanmerkingen.
Digitized by
Google
157
In yerband met de leidingea Gods in de geschiedenis
yan land en Eerk, hebben wij derhalve de Ned. Herv.
Eerk als zoodanig te beschouwen. Met het oog op
veel en velerlei, dat op kerkelgk gebied woelt en werkt,
is bet nu de groote vraag, of de Herv. Eerk een be-
Igdende Eerk zal blijven of in een reglementair Ge-
nootschap zal worden omgezet, m. a. w. of de Ned. Herv.
Eerk in haar zichtbaren vorm de kenmerken van de
ware Eerk zal blijven dragen of deze zoozeer zal ver-
loochenen, dat zij niet meer kan geteld worden onder
die particuliere Eerken, die voor openbaringen van
Christus lichaam zijn te houden.
Als de Herv. Eerk echter zal kunnen genoemd worden
de openbaring van het lichaam van Christus in Neder-
land, dan komt ook de vraag aan de orde of de Eerk,
als deel van het groote geheel, een goeden grondslag
heeft en zich houdt aan Christus' instellingen. Uit
beide toch moet blijken, of eene Eerk nog als een ware
Eerk kan worden aangemerkt.
Het wezen eener Eerk moet met haar welwezen
niet worden verward, ofschoon dit maar al te vaak
geschiedt. Tot dat wezen behoort de Belgdenis der
Eerk, alsook de instellingen, welke Christus aan zgn
Eerk, die zijn lichaam is, heeft gegeven. Terecht
merkt ook Groen van Prinsterer op : ,,Eene Eerk moet
beoordeeld worden volgens haar leer; niet naar het
gedrag der belgders, dan in zoover dit met de leer
overeenstemt", i)
De Belijdenis, als gemeenschappelgke uitdrukking des
1) Oroen t. Prinsterer: „Geschiedenis van het Vaderland",
blz. 52, § 82.
Digitized by
Google
158
geloofs eener particuliere Eerk moet met Gods Woord
overeenkomen. Daarbij komt, dat Gods Woord recht
gepredikt moet worden en de Sacramenten naar Chris-
tus' instelling bediend moeten worden, terwijl ook de
Eerk, de ambten door Christus ingesteld, in eere. be-
hoort te houden. ^) Dat daarenboven de Eerk ook
geregeld de tucht moet uitoefenen, ligt mede in den
aard der zaak, ofschoon somtijds allerlei dwalingen
tijdelgk zoozeer de Eerk kunnen oyerstroomen, dat in
zulke tijden de geregelde uitoefening der tucht groote
schade zou kunnen uitrichten. De meeste Gereformeerde
schrijvers zijn het er dan ook over eens, dat een tijde-
lijke verslapping der tucht wegens menigvuldige dwa-
lingen, de Eerk nog niet stempelen tot een valsche
Eerk, zoodat men daarom de Eerk ook nog niet mag
verlaten. 2)
Wat nu den grondslag der Ned. Herv. Eerk betreft,
waaraan zij als openbaring van Christus' lichaam is te
onderkennen, zoo behoeven wg daarna niet ver te zoeken.
De „Formulieren van eenigheid", n.1. de Nedl. Geloofs-
belijdenis, de H. Catechismus en de Leerregels van
Dordt tegen de Remonstranten, maken nog steeds dien
grondslag uit. Yoor het laatst op de Synode van Dor-
drecht in 1618/19 als kerkelijke belijdenisschriften aan-
genomen, worden de drie genoemde geschriften geacht
de gemeenschappelgke uitdrukkking des geloofs te be-
vatten. Aan deze belijdenisschriften is dan ook de
1) „Kort begrip d. Chr. Religie" vr. en antw. 41.
2) CalTgn: „Institutie", Boek lY, Cap. I en II. Yoetius:
„Godtgeleerde Vragen en Antwoorden Wegens de sohey dingen
en afwgckingen van de Eereken", Amst. 1669. Brakel: „Bedel.
Godsdienst", Dl. I, Cap. 24, e. m a.
Digitized by
Google
15d
Ned. Hery. Eerk nog te kennen. En hoeveel abnor-
maals er in de Herv. Eerk ook moge gevonden worden,
deze grondslag of Belijdenis bleef tot nog toe onveran-
derd en werd nog nimmer kerkelijk afgeschaft. Men
doet het in onze dagen wel dikwgls voorkomen, alsof
men de Belgdenis der Herv. Eerk ergens anders moet
zoeken bgv. in de belijdenisvragen of in de proponents-
formule, maar dat is eenvoudig een fictie. Het wezen
der Herv. Eerk vindt men tot hiertoe in bedoelde
belijdenisschriften. Ook doet men het niet zelden voor-
komen, alsof er werkelijk leer vrijheid in de Herv. Eerk
bestaat en in de praktgk handelen velen, alsof het zoo
ware, maar ook dat is geheel bezijden de waarheid en
in de theorie is de Herv. Eerk nog wel degelijk een
belijdende Eerk. De historie onzer Herv. Eerk beves-
tigt dit. 1)
Ten opzichte van haren grondslag, haar wezen, mag
dus geconstateerd worden, dat de Ned. Herv. Eerk nog
is te beschouwen als een planting Gods in deze landen.
Erachtens de leidingen Gods; krachtens haar wording
'en geschiedenis, alsmede krachtens haar Belijdenis moet
zij alzoo beschouwd worden. Zg kan dus nog gelden
als openbaring van het lichaam van Christus in Nederland.
Toch neemt dit niet weg, dat die Eerk in 1816 in
een nieuw kleed is gestoken, wat haar uitwendigen vorm
betreft, ook al bleef haar grondslag onveranderd. Na
de woelingen der Fransche revolutie was de toestand
der Herv. Eerk allertreurigst en vandaar, dat Eoning
Willem I aan de Eerk een geheel nieuwe organisatie
>) In de „Geref. Eerk", Jaargang 1901/*02, is dit in eenige
artikelen: ,,Geen Eerk zonder Belgdenis" nader aangetoond.
Digitized by
Google
idö
of Bestuursiorichting gaf. i) Met de invoering hiervan
verdwenen de breede kerkelijke vergaderingen en werden
vervangen door vaste opklimmende Besturen. Deze
Bestuursinrichting, waarbg de Eerk zich, nk bet protest
van de classis Amsterdam en enkele gemeenten, heeft
neergelegd, bestaat tot op heden. Evenwel ook door
de oplegging van deze organisatie bleef het belijdend
karakter der Herv. Kerk in theorie onaangetast. 2) Nog
ten huidigen dage vindt men dan ook in het Algem.
Regl. der Ned. Herv. Kerk, art. 11, de bepaling, dat
allen, die in eenige Bestuursinrichting zitting nemen,
geroepen zgn „de leer der Kerk te handhaven". ^)
De Kerk van Christus is echter in haar uitwendigen
vorm^ waar ze als instituut in de wereld optreedt, ook
aan Christus' instellingen gebonden, welke zijn met
name: de verkondiging des Woords en de bediening
der H. Sacramenten en waartoe men ook heeft te rekenen:
de vervulling der ambten, door Christus itagesteld en
de uitoefening der tucht. Is de Kerk in het algemeen
hieraan gebonden, dit geldt ook van de plaatselijke
Kerk in eenig land. Zal zulk een Kerk waarlijk ge-
houden kunnen worden voor de openbaring van Christus'
lichaam, dan moet zg de kenmerken eener ware Kerk
1) Omtrent de invoering dezer Bestuur sinriohting, raadplege men
de bestaande handboeken voor het Nedl. Herv. Kerkrecht en voor
de Gesch. der Yadl. Eerk. Wat het wezen en karakter dezer
organisatie betreft o. a. Dr. Hoedemaker: „De congresbeweging
beoordeeld**, blz. 26 v.v.; Dr. Eleyn: „Algem. Eerk en Plaatsl.
öem.*», blz. 131 § 35.
2) Zie ook mijn referaat: „Het belijdend karakter der Ned.
Herv. Eerk gehandhaafd".
3) Ik kom hier later nog op terug.
Digitized by
Google
vertoonen in haar grondslag en aan haar vasthouden
aan de instellingen van haar Hoofd en Heer. Die in-
stellingen toch zijn de organen, waardoor het geestelgk
leven van het Hoofd toevloeit in de leden door de
werking des H. Oeestes, welke zich van die organen
bedient.
Welnu, hoe staat het hiermee in de Ned. Herv. Eerk ?
Hoe met de Bediening des Woords in de eerste plaats P
De Eerk zelf legt hier, evenmin als de Besturen, in
theorie iets in den weg. Op lederen kansel in de
Ned. Herv. Eerk, prijkt nog altgd, voor zoover ons
bekend is, Gods Heilig Woord. En geen enkele Leeraar
wordt in de verkondiging van dat Woord ook maar
eenigszins belemmerd, d. w. z. de Eerk belet of ver^
hindert de zuivere verkondiging des \7 oords in theorie
niet en geen enkele Leeraar wordt direct, om die
zuivere prediking belemmerd. Li de dagen van de
Hervorming was dit geheel anders. ^)
En hoe staat het met de bediening der Heilige Sa-
cramenten P De reglementen onzer Eerk schrgven
dienaangaande op meer dan eene plaats voor, dat de
bediening daarvan zoo plechtig mogelijk moet geschie-
den, terwijl ook de Eerk van de veronderstelling uit-
gaat, dat de H. Doop en het H. Avondmaal naar
Christus' instelling wordt bediend. 2) Ook in dit op-
1) Alles wat wg hier en verder aangaande Christas* instellin-
gen aan wg zen, neemt daarom niet weg, dat er in de prakiyk van
ons kerkelgk leven ontzachelgke misstanden zijn, waarop wg dan
ook later terugkomen.
2) Men zie o. a. nB^gh voor de Eerkeraden", art. 14. Dat de
meerderheid der Synode enkele jaren geleden het gebraik der
bekende Doopsformule in de reglementen niet heeft willen voor-
U
Digitized by
Google
162
zicht is er in de Herv. Kerk ip theorie geene belem-
mering voor eenig Leeraar. Geheel anders is het, dan
in de dagen der Hervorming.
En nu in de derde plaats de ambten, door Christus
ingesteld? Handhaaft de Herv. Kerk ze? Zeker! want
het ambt van Herder en Leeraar, 'dat van Ouderlingen
en Diakenen is in onze Kerk in theorie nog in eere
niet alléén, maar juist die genoemde ambten worden,
als de wettige, van Christus wege ingestelde, ambten
erkend en gehandhaafd. De bevestigings-formulieren
voor deze ambten in de Kerk in gebruik, en de be-
paalde reglementen, op deze ambten betrekking heb-
bende, doen ons zien, dat ook in dit opzicht de Kerk
haar karakter als Kerk van Christus niet loochent.
Maar de uitoefening der tucht dan? De tucht! dat
schibboleth van allen, die de Kerk meenden te moeten
verlaten. Met die tucht is het dan toch zeker vreeselijk
gesteld ? Immers daarom meenden zoo velen de Kerk
te moeten verlaten, er niet in te mogen blijven. Ook
al was de belgdenis ongerept ; ook al wordt Gods Woord
nog in tal van gemeenten recht verkondigd; ook al
worden de Sacramenten nog naar Christus' instelling
bediend, ja ook al blijft de Kerk in theorie de predi-
king en de bediening der Sacramenten en de ambten
handhaven, dan is het nalaten van de tuchtuitoefening
zulk een grove zonde, dat men niet langer met zoo'n
Kerk mag te doen hebben, meenen velen. Zelfs mag
schrgTen, ligt dan ook wel eenigszins in den aard der zaak,
omdat de Chr. Kerk geen andere Doop kent, dan die bediend
wordt in den Drieëenigen Naam Gods. Was het voor de prak-
tik wellicht zeer wenschelijk geweest het wèl te doen, toch gaat
theoretisch onze Kerk ook hier niet tegen Christus' instellingen in.
Digitized by
Google
I6é
men daarom het- lichaam van Christus verscheuren eü
naast de bestaande Kerk andere oprichten, zegt men.
Dus moet het met die tucht dan wel vreeselgk gesteld
zijn in de Ned. Herv. Kerk. Zien wij ook hier, hoe
de Ned. Her?. Eerk zich in deze uitlaat. Een geheel
hoofdstuk is in de kerkelijke reglementen aan kerkelijk
opzictit en tucht gewgd. Leden, die belijdenis des
geloofd doen, moeten beloven zich aan de kerkelgke
tucht te zullen onderwerpen.
Predikanten, Ouderlingen en Diakenen eveneens, als
zg althans met de bekende formulieren bevestigd worden.
„Maar dat ziet op de^ levenswandel en niet op de leer^
tuchV\ zegt men. 't Mag zoo zijn, maar er blgkt dan
toch uit, dat ook de Herv. Eerk de tucht niet tegen-
staat. Wij lezen ook: „Aan de tucht des Eerkeraads
zijn onderworpen alle lidmaten zijner gemeente, Gods-
dienstonderwijzers en onderwijzeressen mede daaronder
begrepen", i) En wat de leertucht betreft, zoo lezen
wij toch ook, dat de kerkvisitatie zich uitstrekt o. a. tot
de belijdenis^ de ambtsvervulling en de levenswandel
van de Eerkeraadsleden. ^) En l^ de persoonlijke kerk-
visitatie moeten de visitatoren o. a. ook een onderzoek
instellen bg den kerkeraad naar de belijdenis hunner
medeleden. Uit dit weinige big kt ten minste, dat de
Herv. Eerk ook inzake de tucht zich niet onverschillig
betoont. Omtrent de Ambtsdragers is zg ook ten opzichte
van de belijdenis niet onverschillig. Dat er in dit
opzicht in de praktgk niets of niet veel gedaan wordt,
omdat het, zooals men zegt, „toch niets geeft", is een
1) »Begl. Yoor opzicht en taoht*', art. 1.
2) ^Regl. op de kerkvisitatie", art. 2.
Digitized by
Google
164
andere zaak, maar neemt niet weg, dat er voorschriften
omtrent de tucht zgn. Zoo maar klakkeloos te zeggen,
gelijk men dikwijls zegt : „er is in de Herv. Eerk geen
tucht" of nog sterker: „de tucht mag in de Herv.
Eerk niet worden uitgeoefend", getuigt voor 't mindt
van groote oppervlakkigheid. ^)
Ondanks de vele gebreken en ellenden in de Herv.
Eerk, welke wij volstrekt niet willen bemantelen, blijven
wij toch van de Ned. Herv. Eerk belijden, dat zij de
openbaring van het lichaam van Christus is In Nederland;
in theorie nog steeds een belijdende Eerk; in theorie
ook Christus' instellingen in eere houdende en derhalve
geen schijnkerk, noch valsche Kerk 2). De organisatie
van 1816 en de vele ellenden der praktgk hebben haar
van haar beladend karakter tot nog toe niet kunnen
berooven. Zij heeft daarom ook nog immer de schoone
en gewichtvolle roeping, om een „pilaar en vastigheid
der waarheid" te zijn.
Evenwel dit laatste is nü juist zoo moeilijk. Theorie
en praktgk liggen vaak zoo ver van elkander en dit
1) Men vergeet daarbij, dat er ook tucht des Woords is en let
er heel niet op, dat er omtrent het niet uitoefenen der leertucht
geheel andere bezwaren zgn, dan men gewoonlgk aanvoert, n.1.
dat er, dank zg de tegenwoordige organisatie, geen beroep op
Gods "Woord is.
2) Men heeft dit laatste vrel vaak bevreerd en elkander na-
gesproken, maar vooreerst is dat maar een persoonlgk oordeel,
dooh bovendien is men nog in gebreke gebleven, om te bewijzen^
dat de kenmerken yan de valsche Eerk, in art. 29 Nedl. Gel.
genoemd, op de Ned. Herv. Eerk van toepassing zijn en dat zy
duB ten eenenmale de kenmerken der ware Eerk, eveneens daar
genoemd, mist.
Digitized by
Google
165
geldt in onzen tgd wel met name op het terrein der
Ned. Herv. Kerk.
De in theorie belijdende Kerk dreigt in de praktgk
te ontaarden en steeds meer over te gaan in een reg^
lementair genootschap, in eene vergadering van „elk
wat wils". En in plaats van een „pilaar en vastigheid
der waarheid" te zijn, dreigt deze Eerk te worden een
bolwerk voor allerlei ongeloofs-theorieên ; een genoot-
schap, dat allerlei stroomingen en partgên in haar schoot
moet dragen^ dulden en voeden^ maar juist daardoor
zelf met ondergang wordt bedreigd. De Kerk moest
een zeer voorname plaats in het volksleven innemen
en invloed uitoefenen op de verschillende rangen en
standen. De Kerk moest haar gezegende invloed kun-
nen laten gelden bij de brandende kwesties van den
dag, opdat haar invloed aan Staat en Maatschappij ten
goede mocht komen en helaas! alles wat er gist en
kookt in de maatschappij, dat gist en kookt ook in de
schoot der Kerk een alzoo blgft zij zonder invloed, ja,
wordt meer en meer uit het volksleven terug gedrongen.
Wie vraagt nog naar de Kerk en hare belangen en
welke kracht ten goede gaat er nog van de Kerk uit
op het volksleven P 1)
Maar de Kerk draagt hiervan in hoofdzaak zelf de
schuld. Zy heeft geweigerd te zijn, wat zij moest wezen:
1) Niet alsof er niets goeds gesoliiedde, maar dat is er ondanks
de gebrekkige vorm, waarin de Eerk optreedt. Hoeveel meer
invloed zon de Eerk hebben kannen uitoefenen, ook met het
oog op de jammerlijke stakingsbeweging, indien zg niet de ge-
minachte, de zwakke, de bouwyallige vertoonde te zgn, maar een
beladende Kerk; of liever hoeveel had dan de Eerk, door haar
invloed op alle rangen en standen, kannen voorkomen.
Digitized by
Google
166
„een pilaar en vastigheid der waarheid" ; een beljjdende
Eerk. Daarentegen schijnt zij liever een reglementair
genootschap te willen zijn, om naarmate zij dit meer
wordt, ook daarmee evenredig meer invloed als Eerk
te verliezen.
Wij willen er op wijzen in de tweede plaats wat
hier?an de oorzaak is en hoe dit dreigend gevaar o. i«
nog zou kunnen worden afgewend.
II.
In het voorafgaande hebben wg reeds gewezen op de
Organisatie of Bestuursinrichting van 1816.
Voor het uitwendige heeft de Herv. Eerk daardoor
een belangrgke verandering ondergaan. De Herv. Eerk
is toen wel niet in een genootschap veranderd, want
haar grondslag bleef, maar toch heeft deze uitwendige
verandering verreikende gevolgen gehad. De Herv.
Eerk vertoont, om het met een beeld uit te drukken,
de gedaante van David in Sauls wapenrusting. Zij heeft
de roeping, om een „pilaar en vastigheid der waarheid"
te zijn; de roeping om tegen den geest des tijds, tegen
het ongeloof onzer dagen, de waarheid te handhaven,
te verdedigen en te verbreiden. .
Daartoe moet de Eerk dan ook, dit spreekt van zelf,
hare belijdenis kunnen handhaven tegenover bestrijders
en afwijkers van die belijdenis. Zij moet ook haar
eigen belijdenis kunnen wijzigen^ aanvullen en uit-
breiden^ zoo dit noodig mocht blijken. En dit laatste
kan noodig zijn, als tengevolge van de theologische
ontwikkeling en het voortgezette onderzoek, werkelijk
uit Gods Woord kan worden aangetoond, dat de belij-
denis op sommige punten verouderd, onvolledig en niet
Digitized by
Google
167
duidelijk genoeg is. Nooit toch mag een protestantsche
Kerk haar belijdenis boven Gods Woord stellen, alsof
bij die belijdenis het hoogste gezag ware en alsof die
belijdenis een onfeilbaar stuk ware. Door feilbare
menschen opgesteld, moeten ook de belijdenisschriften
aan Gods Woord getoetst worden, dewijl dat Woord
het hoogste en het alles beslissende gezag moet hebben,
ook voor de Kerk. i)
Het zou een roomsch denkbeeld zijn, om de belij-
denis boven het Woord te stellen en de gewetens der
menschen aan eene belijdenis te binden. Is echter op
grond der H. Schrift niet werkelijk aangetoond, dat de
belijdenisschriften onvolledig of onjuist zijn, dè,n mag
de Kerk veronderstellen, dat zij geheel conform Gods
Woord zijn. Tot zóó lang mag de Kerk ook van
haar Leeraars en leden eischen, dat zij zich aan die
belijdenis houden, 't Is daif ook niet aan de Kerk,
om het bewijs te leveren, dat haar belijdenisschriften,
die éénmaal kerkelijk zijn aangenomen en goedgekeurd,
met de H. Schrift in overeenstemming zijn, maar het
is de plicht van allen, die afwijken of bezwaren heb-
ben tegen de belijdenis der Kerk, om aan te toonen,
dat zij met hun opvattingen meer conform met Gods
Woord zijn, dan de belgdenis. Wordt dit niet gedaan,
dan ligt er niets ongerijmds in, dat de Kerk van allen,
die tot haar behooren, vraagt instemming met wat de
belijdenisschriften op grond der H. Schrift bevatten.
Daarmee legt de Kerk volstrekt geen beslag op de ge-
1) Zoo spreekt ook zelfs de Nedl. Gel. art. 7. Onze vaderen
wilden dan ook om de drie jaren een Nationale Synode houden,
gelgk reeds in 1578 op de Synode te Dordrecht werd bepaald.
Digitized by
Google
168
wetens der menschen, maar zij handhaaft eenvoudig
haar recht, om alle willekeur tegen te staan ; zij hand-
haaft haar recht^ als protestantsche Eerk, om eene
belijdenis te hebben en te handhaven. Zij handhaaft
haar recht op deze wgze dus ook, om zelf te bepalen,
wie tot haar kunnen gerekend worden en wie feitelijk
niet tot haar kunnen behooren. ^)
Maar indien dan eens werkelijk sommige leeraars of
leden der Eerk, bezwaren hebben tegen eenig punt in
de belijdenis en zich in hun conscientie gebonden ach-
ten, om met een beroep op Gods Woord te stellen
tegenover eenige uitdrukking of opvatting der belgde-
nis, hoe dan ? Moet de Eerk dan dezulken onverbid-
delijk afsngden en uitwerpen, zonder onderzoek te doen
of die personen soms ook gelijk hebben P Integendeel !
want dat zou juist op den lijn der Roomscbe Eerk
liggen. Dat is inderdaad T de fout, de zonde van de
Roomsche Eerk geweest in de 16« eeuw. De Room-
sche Eerk sneed, als ketters, onverbiddelijk af allen,
die zich stelden tegenover het Pauselijk gezag, de be-
sluiten der concilies en de bepalingen der Eerk. Zg
1) Wg spreken hier yan de Eerk, zooals zij zich in haar zicht-
baren Yorm heeft geopenbaard. Ten opzichte van de onzichtbare
Eerk, d. i. het lichaam van Christus, afgedacht van haar uit-
wendigen vorm, is het natuarlgk aan ieders geweten overgelaten,
om te oordeelen of hg al of niet een „levend lidmaat*' van
Christus' Eerk is. De Eerk, als openbaring van Christus' lichaam
gedacht, oordeelt niet over de harten^ maar doet wel onderzoek of
iemand met haar belgdenis instemt ja, dan neen. 't Zou een
grove verzaking van haar roeping zgn, indien een belgdende
Eerk zich onyersohiUig betoonde omtrent het standpunt, dat haar
leeraars en leden ten opzichte van haar eigen belgdenis innamen.
Digitized by
Google
169
heeft zelfs ten vure gedoemd allen, die zich in hun
geweten aan Gods Woord gebonden achtten, ook tegen-
over het gezag der Kerk. En dat deed Rome, zonder
zich zelf door het Woord te willen laten voorlichten.
Alzoo stelde Rome dan ook steeds het gezag der Eerk
boven dat der H. Schrift, d. i. menschelijk gezag boven
het goddelijk gezag. In plaats van een „pilaar en
vastigheid der vraarheid" te zgn, is de Roomsche Eerk
geworden: een yervolgster yan allen, die den Heere
wenschten te dienen, overeenkomstig de uitspraken van
Zgn Woord.
Doch dit zou ook in de Ned. Herv. Eerk het gevolg
geworden zijn, indien de Besturen hadden gedaan, wat
hun in art. 11 v. h. Alg. Regl. is voorgeschreven. Dat
artikel eischt „handhaving der leer". Allen, die van
de leer der Herv. Eerk afwgken, zouden derhalve zon-
der vorm van proces, onverbiddelijk gecensureerd moe-
ten worden. „Maar toch niet, voordat de zaak onder-
zocht is en de beschuldigden zich hebben verantwoord P"
Zoo behoorde het te zijn, maar dan zou er dus een
kerkelijk onderzoek moeten ingesteld worden bij eenige
afwijking van de belijdenis. De mogelijkheid bestaat
toch, dat hg die afwijkt en eenig bezwaar tegen de
belgdenis heeft, uit Gods Woord kan aantoonen, dat hg
gelijk heeft. In dit laatste geval zou niet hij moeten
afgesneden of gecensureerd moeten worden, maar dan
zou de Eerk haar belgdenis moeten wijzigen of uit-
breiden. Zeker! maar dan moeten er ook kerkelijke
vergaderingen zijn, die 1* kunnen onderzoeken, of de
afwijker gelijk heeft, dan wèl of deze dwaalt, volgens
de H. Schrift en 2® moeten diezelfde vergaderingen ook
de belgdenis kunnen wgzigen of handhaven, al naar
Digitized by
Google
170
gelang dat noodig is. Het spreekt toch wel van zelf,
dat men in zulke zaken geheel den kerkelijken weg
moet bewandelen, i)
In de Ned. Herv. Kerk ontbreekt het echter juist
aan die kerkelijke vergaderingen, welke in deze zouden
moeten oordeelen over zulke geschillen, om die langs
kerkelijken weg ook te beslechten. Zulke breede kerke-
lijke vergaderingen bestonden vroeger wel, maar ze zgn
door de Besturen van 1816 vervangen. Onze Kerk
heeft thans vaste, opklimmende Besturen, die zich met
leergeschillen niet inlaten, maar alléén geroepen zijn,
om de Kerk administatief te besturen en de „leer"
zonder meer te handhaven. Er zijn in onze Kerk thans
geen kerkelijke vergaderingen, die zulke kwesties kunnen
onderzoeken, bespreken en naar Gods Woord Kunnen
uitmaken. -)
Welnu, dat is iets ongehoords in een protestantsche
Kerk; iets ongehoords in eene Gereformeerde d. i. van
dwalingen, zooveel mogelijk, gezuiverde Kerk. Art. 11
V. h. Alg. Regl. is dan ook eene dwaasheid, waar het
van de Besturen eischt „handhaving der leer", terwgl
de Kerk zelfy in zake harer leer, zich niet kan uit-
1) Dat een particuliere op matting in de Kerk .maar niet mag
worden gepropageerd, zoo ze in strgd is met de belgdenis, aleer
de Kerk een uitspraak heeft gedaan, spreekt wel yan zelf, omdat
dan de een, zoowel als de ander, zijn persoonlijk gevoelen in de
Kerk zou kunnen indragen. Toch geschiedt dit sedert jaren in
de „Geref. Eerken" ten opzichte van art. 36.
2) Dat hier de groote fout ligt, waarom de tucht in de Herv.
Kerk zoo weinig tot haar recht kan komen zien velen voorby.
Daarom moet men, in plaats van de Kerk te verlaten, pogingen
in 't werk stellen, om tot reorganisatie te komen, opdat de Kerk
ook weer, als Kerk belijde en zich in zake haar belgdenis uitspreke.
Digitized by
Google
171
spreken, ja geen mond heeft om te belijden. Heel die
Bestuursinrichting met dat art. 11 past dan ook niet
bij de Ned. Herv. Kerk. Bij een Roomsche Kerk zou
ze beter passen, want deze vraagt niet zoozeer ge-
hoorzaamheid aan het Woord, maar wèl aan de Kerk.
Bij de Engelsche Episcopale Kerk óf bij de Luthersche
Kerk met haar Superintendenten zou ze wellicht nog
kunnen bestaan, maar voor de Ned. Herv. Kerk zijn
deze vaste Besturen met hun autocratisch gezag werkelgk
als de wapenrusting Sauls voor David. Wij zeggen
dit niet met het oog op de personen, die in die Besturen
zitting hebben, maar met het oog op heel dit Synodale
systeem.
Om nu aan de moeilgkheid van het voorgeschreven
„handhaven der leer" te ontkomen, heeft men in allerlei
ondergeschikte reglementen en formules voorgeschreven,
dat Leeraars en Leden der Kerk „den geest en de
hoofdzaak" der leer moeten toegedaan zijn, ja ook de
„beginselen" der Belijdenis van de Herv. Kerk moeten
beamen.
Maar daarmee hebben de Besturen, die deze bepalingen
maakten, zich op een verboden terrein begeven, dewijl
zij in zake de belijdenis dergelijke toegevendheid niet
mochten betoonen. Zij waren geroepen om de Kerk
te besturen. Om wijzigingen aangaande de belijdenis
te maken, dat kwam alléén aan de Kerk als geheel
toe. Doch in de tweede plaats hebben de Besturen
door genoemde bepalingen de deur opengezet voor de
grootst mogelijke willekeur. Elk moet nu in de Ned.
Herv. Kerk voor zich zelf beoordeelen, wat hij voor
geest en hoofdzaak houdt; elk moet persoonlijk, individueel
uitmaken, wat zijns erachtens de beginselen der belijdenis
Digitized by
Google
172
zijn. De Besturen moesten d^zen weg wel inslaan, opdat
zij niet voor leergeschillen kwamen te staan, waarin zg
toch geen beslissing konden nemen, omdat de meerdere
kerkelgke vergaderingen ontbreken, i)
Trouwens niet de Besturen, maar de Kerk zelf moet
kunnen oordeelen èn onderzoeken en zich eindelijk kun-
nen uitspreken in zake haar belijdenis, in zake leer-
geschillen. Doch dewijl de Herv. Eerk de organen
mist, waardoor zij dit zou moeten doen, zoo moesten
de Besturen wel zorgen, dat het niet tot zulke conflicten
kwam. M. a. w. er moest aan elke persoonlijke meening
en opvatting ruimte worden gegeven, opdat men niet
in botsing kwam.
Wij hebben dus nu in de Herv. Eerk dit zonderlinge
verschijnsel: In theorie is de Eerk een belijdende
Eerk, krachtens haar wettig aangenomen belijdenis, maar
in de praktijk kan de Eerk niet belijden, want haar
ontbreekt den mond, om zich uit te spreken en zij laat
het in de praktgk aan ieders geweten over om te be-
palen, wat geest en hoofdzaak der leer is.
In theorie schrijft art. II v. h. Alg. Regl de „hand-
having der leer" voor aan allen, die in eenig Bestuur
zitting hebben en in de praktijk kan er geen sprake
van zijn, om dit te doen, dewijl een kerkelijk onder-
zoek met beroep op Gods Woord uitgesloten is. In
theorie steunt de Eerk als instituut ook op Christus
instellingen. Zij staat in theorie de verkondiging des
1) Er was voor de Besturen geen andere uitweg. Wilden ze
niet elke afwgker van de leer der Eerk zonder omwegen buiten
de Eerk zetten, dan moesten ze wel op deze wgze een uitweg
zoeken.
Digitized by
Google
Woords voor, maar in de praktijk maakt ieder Leeraar
van die verkondiging weer wat hij wil. In theorie
wordt de bediening der Sacramenten naar de instelling
van Christus gehandhaafd, maar in de praktijk kan
men individueel allerlei afwgkingen hierin maken, zon-
der lastig gevallen te worden.
In theorie worden de ambten door Christus ingesteld
in eere gehouden en bezet, maar in de praktijk kun-
nen de ambtsdragers niet doen, wat hun roeping is,
dewijl hun macht in de Class. Verg. terstond wordt
afgekort. In theorie wordt de tuchtoefening voorge-
schreven en tot de bevoegdheid der Kerk gerekend,
maar in de praktijk bepaalt die tucht zich weer alléén
tot den uitwendigen levenswandel, dewijl in zake de
belijdenis niet de Kerk, maar ieder individueel rechter
en beoordeelaar is.
En zoo komen wij dan ook tot de conclusie dat in
dezen weg de belgdende Kerk ten slotte opgelost wordt
in een reglementair genootschap. Dat er strijd was
tusschen theorie en praktijk heeft men begrepen; dat
de praktgk werkelijk strgdt met het theoretisch belij-
dend karakter der Eerk heeft men gevoeld en daarom
heeft men meer dan eens pogingen aangewend, om de
woorden , handhaving der leer" uit art. 11 te schrappen,
6f heeft men het willen doen voorkomen, dat feitelijk
de belgden isschriften niet meer van kracht zijn.
En ter anderer zgde heeft men heil gezocht in de
omzetting der Besturen in rechtzinnigen geest, opdat
deze dan toch eens art. 11 in toepassing mochten
brengen. Tegen de eerste pogingen heeft de Eerk zich
steeds verzet door in theorie haar belijdend karakter
te handhaven • En wat de tweede poging betreft zg is
Digitized by
Google
174
thans gelukt, maar ook de rechtzinnigen kunnen art. 1 1
niet in toepassing brengen, tenzij op averrechtsche, puur
Roomsche wijze, door af te snijden, zonder hooger beroep
op Gods Woord toe te laten.
Wat is derhalve het geval P Wat de Ned. Uerv.
Kerk in theorie wil zijn^ n.1. „een pilaar en vastigheid
der waarheid", dat kan zijy in de huidige omstandig-
heden, in de praktijk niet wezen^ ja wat erger is,
dat wordt haar steeds meer belemmerd door de Bestuurs-
inrichting der Eerk; De vaste opklimmende besturen
staan aan de Eerk in den weg, om zich in de praktijk
als belijdende kerk te openbaren en te laten gelden. ^)
Het leven der Eerk, alszoodanig wordt dus gaandeweg
meer bedreigd.
Let wel! — wg willen daarmee niet zeggen, dat er
geen geestelijk leven meer in de Herv. Eerk is. Inte-
gendeel wij mogen ons over veel verblijden, dat ook
ondanks afscheiding en doleantie, ondanks zooveel ellende
der kerkelijke praktijk, nog door de zorg onzes Gods
in de Herv. Eerk wordt gezien.
Door tal van eminente, ijverige Dienaren des Woords
wordt er zeer veel en zeer ijverig gearbeid. Velen
verteren, vooral in de groote stadsgemé)9nten, hun gaven
en krachten, ja hun leven ten bate der Kerk, in hun
veelzij digen arbeid. Bovendien hebben tal van vereeni-
gingen veel bijgedragen tot de ontwikkeling van het
geestelijke leven.
Rekent men 30 k 40 jaren terug, dan moet met
1) Natuurlgk niet opzettelgk, maar krachtens de positie, waarin
de Synodale organisatie de Besturen plaatst.
Digitized by
Google
175
dank aan God worden erkend, dat er ook zeer veel
ten goede in de Herv. Kerk is veranderd. ^)
En toch .... ondanks dat alles en nog zooveel meer,
dat zou kunnen genoemd worden, vervloeit het geeste-
lijke leven in allerlei onkerkelijke stroomingeo. Het
ontbreekt n.1. aan de gezonde kerkelgke bedding, waarin
dat leven geleid moest worden, om heel de Eerk en
heel het volk ten goede te kunnen komen.
Ja, niettegenstaande vele verblijdende verschijnselen,
bestaat er vrees, dat de belijdende Kerk meer en meer
vervormd wordt in een reglementair genootschap, in een
bloote vereeniging van „elk wat wils".
Indien bgv. eens art. 11 v. h. alg. regl. zóó werd
gewijzigd, dat de woorden „de handhaving der leer"
werden geschrapt of indien op andere wijze door regle-
1) Dr. BronsTeld heeft hierop ook gewezen, in de „Stemmen
voor Waarheid en Vrede*', Sept. afl. 1902, en o. a. ook aange-
toond, hoe de Synode ook de geestelgke belangen van eenige
honderden Nederlandsche arbeiders in Duitschland behartigde.
Welnu, niemand ontkent dat of maakt de Synode er een verwijt
van, dat zy zulks doet. Weet men echter wel, dat er by?. in de
proY. Groningen, dank zy het modernisme, duizenden arbeiders
zyn, wier geestelijke belangen totaal verwaarloosd zijn en dat er
in zeer groote dorpsgemeenten onder hoog en laag talloos velen
zijn, die nooit meer eenige kerk of catechisatie bezoeken? Weet
men wel, dat hier duizenden arbeiders zijn, die geen ander Evan-
gelie meer hooren, dan dat der Socialisten? Ondanks de zorg
der Synode voor de geesteljjke belangen der arbeiders in Duitsch-
land, blijven zulke toestanden m. i. een bittere aanklacht, ik zeg
niet tegen de Synode, maar toch tegen de Herv. Eerk, als zoo-
danig en tegen heel de Bestuurinrichting, die mede oorzaak is,
dat alles zoo geworden is, en dat er niets tegen te doen is door
de Eerk zelf.
Digitized by
Google
176
mentsbepalingea aan alle mogelijke richtiiigen wettelijk
eene plaats in de Hery. Eerk wordt toegekend, dan is
het met de Eerk als Kerk gedaan. In zoo'n geval toch
zou het belgdend karakter der Eerk te loor gaan.
Daarvoor te waken is dan ook de roeping van allen,
die waarlijk het goede voor de Herv. Eerk zoeken;
die om haar belijdend karakter niet willen en niet
mogen prijs geven, en die deernis hebben met Sions
gruis. Ziet! indien de Eerk ook in de praktijk niet
als belijdende Eerk kan optreden, dan is de Eerk niet
bij machte zich staande te houden; niet bij machte,
leiding te geven aan het geestelijke leven, dat nog in
haar wordt gevonden; niet bg machte om invloed uit
te oefenen tegenover den geest des tijds.
Als de Eerk, de kranke Moeder, niet herstelt, maar
door allerlei invloeden in haar zwakke, gebondene positie
blijft, dan kan zij hare kinderen niet overeenkomstig
haar roeping voeden en opleiden, doch ook niet onder
de tucht houden.
Welnu! zoo is ongeveer de toestand van de Herv.
Eerk. Zij is als een zwakke, gebondene Moeder, die
in de praktgk niet kan doen, wat zij wel in theorie
wil en wat zij met het oog op de woelingen des tijds
ook zoo noodig moest doen, n.1. zich laten gelden op
elk terrein des levens.
„Maar als het dan in de praktijk zóó staat, hebben
dan de Broeders, die in 1834 en '86 de Eerk een
scheidsbrief gaven, geen gelgk gehad? Was het dan
maar niet beter, dat alle Gereformeerden heengingen
en naar het oude model een nieuw gebouw optrokken ?"
O. i. volstrekt niet. Verre zij het van ons de erve
der Vaderen te verlaten!
Digitized by
Google
17?
Hoezeer men ook heeft geleden en gestreden, hoezeer
men ook een be wonderene waardigen ijver aan den dag
heeft gelegd bij beide scheidingen, ja hoeveel opoflFeringen
men zich ook heeft getroost, toch kunnen wij dat heen-
gaan nooit goedkeuren en nog veel minder navolgen.
Met alle respect voor veler goede bedoeling, met alle
achting voor veler toewijding, met alle waardeering voor
de vele gebrachte offers, blijven wij die Broeders toe-
roepen: „Gg hadt de kranke Kerk niet moeten verlaten.
Gij hebt het welwezen der Kerk met haar wezen ver-
ward; haar Bestuursinrichting met haar grondslag
en instellingen. Gij hebt door haar bouwvalligen staat
hiertoe verleid, naast het oude gebouw een nieuw ge-
bouwtje opgetrokken, maar gij hebt niet genoeg acht
gegeven op den goeden, stevigen grondslag van het
oude gebouw, waarop dit ook met uwe hulp onder Gods
zegen, had kunnen gerestaureerd worden."
En bovendien is dit ook het droevig gevolg van de
scheiding, dat broeders van éénzelfde huis gescheiden
leven ; dat er een heillooze concurrentie is ontstaan tus-
schen de oude theoretisch belijdende Kerk en de nieuwe,
door menschen opgerichte, kerken. Ja, dit is wel de
droevigste vrucht van de scheiding, dat het aantal plaat-
selijke kerken in één zelfde land is vermeerderd; dat
die onderscheidene kerken er nu aanspraak op maken
openbaringen van het lichaam van Christus te zijn en
dat derhalve het goede, dat de Heere nog in Herv.
Kerk schenkt moet miskend worden, door ben, die
heengingen, dewijl deze geheel individueel, de Herv.
Kerk als een opgeschrevene ten doode, als een valsche-
of schijnkerk hebben prijsgegeven. Te erkennen, dat
die Kerk nog leven vertoont, ja ook de kenmerken der
12
Digitized by
Google
178
ware kerk nog vertoont, is dus reeds eene veroordeeling
yan eigen heengaan. Dus moet men zoo veel mogelijk
Gods werk in de Herv. Kerk loochenen of verkleinen,
daar anders eigen ontrouw aan het licht komt, terwgl
men zich zelf toch een brevet van getrouwheid heeft
uitgereikt.
Maar bovendien k&n er ook van het handhaven van
de tucht niet veel terecht komen, als men zoo gemak-
kelijk van de ééne Kerk tot de andere kan overgaan. Heel
het systeem van vrije kerken naast elkander in één
land, heel dat voor velen zoo aanlokkelijke denkbeeld
van de pluriformiteit der Kerken, moeten wij verwerpen,
als in strgd met de H. Schrift en de belijdenis onzer Kerk.
In Nederland is nu eenmaal door de leidingen Gods
de Gods, de Ned. Herv. Kerk ontstaan en die Kerk
is nog te houden voor de openbaring van het lichaam
van Christus. „Deze kerk verbindt de geslachten van
eeuwen her met het tegenwoordige en het toekomende",
heeft iemand terecht gezegd. Juist dat is dan ook een
groot voorrecht voor onze Kerk.
Doch juist daarom is het nu ook zoo noodig met het
oog op o, zooveel! dat anders moet zgn, dat het tot
reorganisatie komt.
Niet de Kerk deformeeren in een reglementair ge-
nootschap, maar reformeeren, opdat zij ook in de praktijk
meer moge optreden als belijdende Kerk, dat zij de
leuze van allen, die de Ned. Herv. Kerk waarlijk
liefhebben.
De Kerk moet weer haar meerdere vergaderingen
terug hebben.
In een zekeren zin zijn bijv. de Kerkeraden nog vrg
wel wat zij ook vroeger waren. Zij hebben het toezicht
Digitized by
Google
179
over de gemeenten en hebben ook de roeping over alle
leden tucht uit te oefenen. En toch indien deze ambts-
dragers in zake de belijdenis van eenig Leeraar of
lidmaat hun ambtsroeping willen yervullen, komen zij
met het Class. Bestuur in conflict. Die Eerkeraden
vormen toch ook weer de onderste sport in de opklim-
mende besturenreeks en alzoo zijn zij weer ondergeschikt
aan de Class. Besturen. Let wel! — niet aan de ge-
heele Classis, maar aan een vast Bestuur, dat er altijd
voor zorgen moet, dat leergeschillen nooit aan de orde
komen. Maar alzoo is hier in de Ned. Herv. Eerk
een zonderlinge gaping ; er missen schalmen in de keten.
De Eerkeraden moesten als ambtsdragers onder de be-
heermacht van een geheele Classis staan. Een zaak,
die in de Eerkeraad aan de orde kwam en daar niet
afgedaan kon worden, moest daarna in een breede Class.
vergadering , bestaande uit ambtsdragers , behandeld
worden. Als in de tegenwoordigen toestand, éénmaal
's jaars, de Clasp. vergaderingen gehouden worden, waar
de ambtsdragers uit de geheele Classis saamkomen,
predikanten en ouderlingen uit iedere gemeente der
Classis, dan is bet al dadelijk een van de eerste werk-
zaamheden, dat deze ambtsdragers hun ambtelijke roe-
ping verloochenen, door een vast Bestuur te kiezen en
dat Bestuur de macht in handen te geven, die op hun
schouders rustte. Zij verklaren zich zelf dus voor on-
mondigen en dragen aan weinige mannen op, wat tot
de roeping der geheele Classis behoort. Want immers
al die ambtsdragers uit de verschillende gemeenten ter
vergadering afgevaardigd, zijn geroepen, om de geza^
mentlijke gemeenten te besturen en te regeeren. Wie
geeft aan die Opzieners, die hun ambt van Christus
Digitized by
Google
180
Wege ontvingen, het recht om dit ambt aan enkele per*
sonen over te dragen? En wie geeft het recbt aan
die enkele personen, om dat ambt over te nemen van
die gezamentlgke ambtsdragers? Dat Class. Bestuur
moge tot de ingevoerde Bestuursinrichting behooren,
ambtsdragers van Christus wege kunnen zij in hun
Bestuurskwaliteit niet genoemd worden. ^) Eigendun-
kelijk droegen de andere ambtsdragers hun die macht
op; eigendunkelijk ook hebben zg die macht overgeno-
men. Het gevolg hiervan is dan ook weder, dat zulke
Class. Besturen, zonder eenige verantwoording aan hun
Classis, vrij onbeperkt heerschappij voeren. Aan hun
Classis zijn zij althans geen verantwoording schuldig,
ook al staan zij onder het Prov. Kerkbestuur. Dit is
wel zóó sterk, dat op de Class. Vergadering in Juni
wel een kort verslag wordt gegeven van wat het Be-
stuur in het afgeloopen jaar deed, maar daarop mag
geen critiek uitgeoefend worden. De Class. Yerg. heeft
het eenvoudig aan te hooren en inderdaad als onmon-
digen hebben de leden zich er bij neer te leggen. Maar
zoo komt het ook dat de verschillende gemeenten van
éénzelfde Classis vrij los naast elkander staan. Wat
weet de eene gemeente van de zaken van een andere
gemeente in de Classis af? Het Class. Bestuur behan-
delt in besloten vergadering de zaken. Yoor de Classis
in haar geheel blijft alles officieel geheel verborgen, wat
er in deze of geene gemeente van haar ressort voorvalt.
De Juni-vergadering moge eenig licht brengen, edoch ! dan
heeft ook de Classis als zoodanig geen stem in 't kapittel.
1) Onder de in het N. Testament genoemde ambten komt het
Bestuursambt in dezen zin niet voor. Zie 1 Cor. 12 : 28 en
Efez. 4:11.
Digitized by
Google
181
Maar ieder gevoelt, dat er op deze wgze heel geen
band der gemeenschap is tusschen de zustergemeenten
in één zelfde Classis. Hoe geheel anders zou dit zijn,
indien bijy. meermalen in het jaar de geheele Classis
in hare vertegenwoordigers bijeen kwam, opdat dan door
allen beraadslaagd werd over de zaken, de afzonderlijke
gemeenten der Classis betreffende, en ook door de ge-
heele Classis besluiten werden genomen, ook al werd de
uitvoering van een en ander aan het moderamen 6f aan
bepaalde Commissies der zake kundig opgedragen. Op
deze wijze zou er althans een meeleven van de eene
gemeente met de andere zijn. Ook zouden zoo de ambts-
dragers meer op de hoogte komen met de kerkelgke
zaken. Nu zijn in dit opzicht alléén zij de bevoorrechten,
die in eenig Bestuur zitting hebben, althans wat de
Ouderlingen aangaat. ^)
Nog erger is het ten opzichte van de Prov. Kerk-
besturen. Hier hebben wij een overdracht van de ambts-
roeping van een geheele Classis aan een paar personen,
die de Classis in het Kerkbestuur vertegenwoordigen.
Zonder lastbrief, zonder verantwoordelijk aan de Classes
zitten in zoo'n Kerkbestuur maar weinige personen die
een geheele provincie in kerkelyke zaken besturen en
1) Misschien is men geneigd hiertegen in te brengen, dat in
Classes met een groote stad tot middelpunt, toch wel altjjd de
predikanten uit die plaats een overwegenden invloed op den gang
van zaken zullen houden. Zoo moet dan ook vroeger bgv. in
de Classis Amsterdam, feitelgk Amsterdam zoowat alles bedisseld
hebben. Dit neemt m. i. echter niet weg, dat men een goed be-
ginsel, dat misschien verkeerd werd toegepast of nog toegepast
kan worden, nooit mag prgs geven. Men trachte dan ook tot
een goede toepassing te komen.
Digitized by
Google
182
regeeren. Zij vergaderen weder in besloten kring en
geen ander lid der Classes heeft er ook toegang. De
afvaardiging naar eea Kerkbestuur is dan ook geheel
een zaak van persoonlijk vertrouwen. En van wat het
Kerkbestuur verricht komen de Classes der provincie
dan ook weinig of niets te weten. Zoo bestaat er dan
ook „geen persoonlijk verband, geen levende communi-
catie, tusschen de eene Classis en de andere, tusschen
de eene Provincie en de andere".
Zou het niet veel gewenschter zijn, zoo men Provin-
ciale Synoden had, waarin veel meer ambtsdragers uit
de onderscheidene Classes zitting hadden, dan nu het
geval is met een Prov. Kerkbestuur? Wat dan in de
breede Class.-Yerg. niet behandeld of afgedaan kon
worden, dat moest voor de Prov. Synode gebracht worden.
Zoo zou zeer zeker ook Provinciaalhet kerkelijk leven
meer tot zijn recht komen en meer ontwikkeld worden.
En dan zouden wij ook weer terug moeten hebben
de driejaarlijksche Synoden, waarop de geheele Kerk
in eene breede vergadering werd vertegenwoordigd.
Wat op een Prov. Synode niet kon afgehandeld worden,
dat moest op de driejaarlijksche Nationale Synode ge-
bracht worden. Nu draagt onze Synode wel dien ver-
heven naam, maar heel de Kerk wordt er lang niet
voldoende vertegenwoordigd. Er zgn maar weinige
personen die hier beslissend optreden. Soms hangt het
lot van heel de Kerk aan één persoon, die invloed heeft
en in kerkelijke zaken geroutineerd is geworden. Ook
leeft de Kerk niet met de Synode mee, terwgl weder-
keerig de Synode alléén datgene ter kennis van de
Kerk brengt, wat zij in hare gedrukte handelingen
belieft uit te geven.
Digitized by
Google
183
ladien dus de Eerk haar breede kerkelgke vergade-
ringen van voorheen terugkreeg, zou het kerkelijke
leven zich veel meer ontwikkelen, gelijk dat ook elders
en met name in Schotland het geval is. ^)
Maar niet alléén daarom moeten wij trachten tot een
reorganisatie der Eerk te komen, maar vooral hierom,
dewijl bij een belijdende Eerk, deze bedoelde vergade-
ringen behooren^ zal de Eerk werkelijk in de praktijk
ook belijdend optreden.
Thans is de belijdenis een petrefact, een versteend iets,
hetwelk men als een relequie moet vereeren en dat de
Besturen moeten handhaven. Evenwel die belijdenis moet
leven in de Eerk. Ook moet de Eerk haar belijdenis
kunnen herzien, kunnen aanvullen en uitbreiden, in
aanmerking nemende de theologische ontwikkeling, de
verschijnselen des tgds, de opgekomen dwalingen enz.
In één woord de Eerk moet blijven belijden; moet
in de praktijk belgdend optreden. Nu heeft de Eerk
geen mond om te belijden, geene vergaderingen om
belijdeniskwesties te behandelen, geene organen waar-
door zij kan openbaren, hoe zij over dit of dat punt
in zake harer belijdenis denkt.
In theorie blijft, zooals het nu is, alles stationair,
ongerept, maar in de praktijk van het kerkelijke leven
vervloeit alles en heerscht er persoonlijke willekeur.
Zoo is 'dan ook de tegenwoordige episcopale-collegiale
Bestuursinrichting in strijd met het wezen der belijdende
Eerk. 2) Bij de belgdende Eerk past en behoort de
1) Dr. Eromsigt wees hier op in zyn artikel: „De kerkelgke
organisatie en de praktijk*', „Troffel en Zwaard", 1901, afl. 1.
2) 2ie ook: Dr. Hoedemaker „Machtsvertoon of Wettig Gezag?'*
Dezelfde: „De Congresbeweging beoordeeld."
Digitized by
Google
184
presbyteriale kerk vorm. Eerst met zoo'n kerk vorm kan
het kerkelgk leven zich ontwikkelen; kan bet geeste-
lijk Teven in een gezonde kerkelijke bedding geleid
worden en kan de Kerk ook in de praktijk als belij-
dende Kerk optreden.
Derhalve is het zoo hoog noodig, dat het tot zulk
eene reorganisatie komt, waarbij de Kerk die meerdere
vergaderingen terug erlangt en zij alzoo bewaard wordt,
om in een reglementair genootschap omgezet te worden.
Hoe komen wij daar toeP Menigeen zegt: „zoo ver
komt het nooit", i) Ons antwoord is evenwel: men
heeft het tot nog toe weinig beproefd, want men ver-
wachtte tot hiertoe alles van de omzetting der Besturen
in orthodoxen geest. Daarbij zien velen nog niet, dat
er juist voor de Kerk zooveel kwaads voortvloeit uit
het Synodale systeem, ondanks eminente mannen, die
in de Besturen zitting hebben. Evenwel, men begint
meer en meer voor eene reorganisatie te gevoelen, adres
aan de poging, thans uitgaande van Amsterdam en de
eensdeels welwillende beoordeeling daarvan in de „Nedl.
Kerkbode". 2)
1) Merkwaai'dig is het, hoe in het weekblaadje ^Pniêl*' een
predikant der Herv. Kerk toestemt, dat het zeer wenschelijk zou
zgn, indien het met de Herv. Eerk nog eens kon komen tot
datgene, wat Prof. Gunning in zijn brochure „Verlagen wij ons
zelven niet" toekende, terwgl dezelfde beoordeelaar er dadelgk
moedeloos aan toevoegt, dat dit toch onbereikbaar is. Zoo verlamt
men zich zelf reeds bg voorbaat, terwjjl men erkent: „zoomoest
het wel zijn.*' Maar wat is dat roor een houding van een Be-
dienaar des Woords, die aan de kracht der waarheid gelooft en
aan de zegepraal der beginselen, die op Gods Woord gegrond zyn ?
2) Gedoeld wordt op het vroeger genoemde adres aan de Synode
en de beoordeeling hiervan in genoemd blad.
Digitized by
Google
185
Deze zaak geschiedt echter ook niet zoo maar in
eens. Wat reeds een 80 jaar heeft bestaan, wordt
niet in eens en kan ook niet in eens op zij worden
gezet. Yan Confess. zijde is vooral bij monde en bg
geschrifte op zoo'n reorganisatie aangedrongen en het
ligt vooral op den weg dezer vereeniging, om op het
ingeslagen pad met bezadigdheid voort te gaan.
De „Confessioneele Vereeniging", ook de afzonderlijke
afdeelingen moeten o. i. trachten de voordeden van
zoo'n reorganisatie in 't licht te stellen. Zij kunnen
dit ook doen door geschriften, welke hierover handelen,
te verspreiden ; door voorstellen, als er verleden jaar bij
de Synode gedaan zijn, te steunen en door sympathie
met reorganisatie plannen te betuigen.
„Maar hoe zal zulks ooit buiten de tegenwoordige
Besturen tot stand komen", vraagt wellicht iemand.
Wij moeten o. i. niet buiten de Besturen om werken,
maar deze reorganisatie moet door de bestaande organi-
satie tot stand komen en wel op aandrang van de
Kerk zelf.
Noodig is het dus om niet de personen, die in de
Besturen zitting hebben aan te vallen, maar om op
de kwalen van het Synodale systeem te wijzen. Een
groot bezwaar is echter, dat velen dan uit de Kerk
zouden raken. Laat dat ons doel niet zgn. Al stem-
men wij van harte in met Prof. Gunning's brochure
„Onze zonde", ^) zoo kannen wij op dit oogenblik niet
eischen, dat alle Leeraars en leden, die in de Kerk
zjjn, de Belijdenis der Eerk beamen. Wel komen wij
voor het recht dier Belijdenis op, maar wij erkennen,
1) „Onze zoDde*\ door Prof. GunniDg.
Digitized by VjOOQIC
186
dat omstandigheden juist de bestaande willekeur hebben
mogelijk gemaakt, ja in de hand gewerkt. M. a. w. velen,
die zich in een belijdende Kerk niet op hun plaats
zouden bevinden, zijn op reglementair standpunt toch
wettig Leeraar of lid der Herv. Kerk. Daarom nog
eens, het moet ons 'doel niet zgn dezulken af te snijden.
Neen! doel zij en blijve het, om de Kerk als geheel
te redden; om de belijdende Eerk te bewaren voor
omzetting in een reglementair genootschap. Mocht dat
dan ten gevolge hebben, dat een groep of partij, het
in de belgdende Eerk niet meer kon uithouden, het
zij zoo. ^} Nimmer toch mag het belang der geheele
Eerk aan dat van een enkele partij worden opgeofferd.
Maar bovendien, moeten zoo mogelgk, langs kerkelijken
weg, de afgedwaalden teruggebracht worden. Ook de
tuchtoefening moet ten doel hebben om te behouden.
Bg eene reorganisatie moet o. i. ook zelfs rekening
gehouden worden met de belangen ?an hen, die zich
eigenlijk in een belijdende kerk toch niet kunnen vin-
den, n.1. voorzooverre dit kan, zonder schade voor de
Kerk. ^) Liever kome het tot een uiteengaan, dan dat
men met geweld, door allerlei reglementsbepalingen,
twee heterogene stroomingen in één kerkverband wil
vereenigen en wil dwingen met elkander in kerkelijke
gemeenschap te leven.
Dit laatste is toch eene onmogelijkheid en moet op
den ondergang der Eerk uitloopen. — En of dan met
1) Met smart zouden wij dezulken zien heengaan, doch hun
eigen kerkeljjke positie zouden zg misschien er door verbeteren.
2) Vooral ook hun finantieele belangen zouden behartigd moeten
worden, opdat zg zich zelfstandig zouden kunnen organiseeren.
Digitized by
Google
187
zulk een reorganisatie alles in orde zou zijnP Wie die
zulks beweerde en zou durven beweren? Wij weten,
ja belijden, dat alléén de H. Geest leven wekt. En
dat ons arbeiden, ons planten en natmaken, ons predi-
ken en profeteeren niet baat, zoo God de Heere door
Zgnen Geest niet den wasdom schenkt.
Maar de H. Geest bedient zich van Woord en Sacra-
ment, terwijl juist dddr Christus zijne Kerk vergadert,
waar men Gods Woord recht predikt on de Sacramen-
ten bedient naar Christus' instelling. Welnu, de be-
diening van Woord en Sacrament is aan de Kerk, de
openbaring van Christus' lichaam, toevertrouwd. Zoo
is het dus lang geen oaverschillige zaak, hoe die Kerk
hare roeping vervult. Zal de Kerk invloed hebben,
invloed uitoefenen, haar invloed vermeerderen, ja een
voedende, koesterende en opvoedende Moeder zijn; ook
een „pilaar en vastigheid der waarheid" te midden van
ons volksleven, dan moet zij bij machte zgn het gees-
telijke leven in een gezonde, kerkelyke bedding te
leiden, opdat het heel de Kerk en heel het volk ten
goede kome. i)
En als wij dus voorstanders van Eerkreorganisatie
ziJD, dan gaat het juist om dat geestelijke leven en niet
om den uitwendigen vorm. Dat geestelijke leven, dat
God ook nog bij voortduring wekt en versterkt in de
Herv. Kerk, vervloeit thans in verschillende beekjes,
het wordt geleid in verschillende kerkelijke en onker-
kelijke beddingen. Maar juist dat verdeelt ons volk in
1) Hoe jammer bijv. dat de Kerk, met het oog op de troebelen
van den laatsten tijd, niet meer invloed heeft op de versohillende
standen der maatschappij; op werkgevers en werknemers.
Digitized by
Google
188
partijen en groepen; dat splitst het lichaam des Heeren
in verschillende stukken; dat kweekt een onzaligen
partijstrgd tusschen broeders van één zelfde huis en ... .
het komt in vele opzichten de vijanden en de bestrij-
ders der waarheid ten goede. Wordt echter het gees-
telgke leven in een gezonde, kerkelgke bedding geleid,
zoodat ook alle ware belgders van Christus zich in ééne
Eerk, als de openbaring van het lichaam van Christus,
kunnen vereenigen, dan zal dit onder Gods Zegen,
onder den invloed des H. Qeestes, heel de Eerk en
heel het volk van Nederland ten goede komen.
De Heere geve, dat het er toe kome, door een ge-
wenschte reorganisatie, dat de Ned. Herv. Eerk, die
planting des Heeren in Nederland, weer worde, een
in de praktijk belijdende Kerk; een „pilaar en vas-
tigheid" der waarheid, tot eer en verheerlijking van den
Naam des Heeren!
Workum. Jac. Eringa.
Digitized by
Google
VARIA UIT MIJNE AANTEEKENINGEN.
De Fransche geest en Fransche zeden staan bij de
Gereformeerden nu juist niet hoog aangeschreven. Geen
wonder, want de revolutie in staat en kerk en maat-
schappg, die ook ons vaderland doormaakte, en aan
wier ontzettende gevolgen, wij nog in zoo menig opzicht
onderworpen zijn, is zoo al niet geheel, dan toch voor
het grootste deel aan Franschen invloed te danken. En
nog vormen Fransche mode en Fransche zeden in menig
opzicht eene bedreiging van ons volksleven.
Onder den indruk van het vele verderfelijke, dat
onder ons geïmporteerd werd, zgn mannen, in wier ziel
de stroom van het onvervalschte nationale leven ruischte,
er op uit geweest, ons met een zekere antipathie en
argwaan te vervallen tegen al dat Fransche, dat zoo
gretig navolging vindt. Men behoeft slechts Da Costa
op te slaan om van het bestaan dier antipathie over-
tuigd te worden. Zgne dichterlijke ziel spande bare
kracht saam om den bliksem van zgn vloek te slingeren
naar het moderne Babyion, dat nog verderf zaait over
de kinderen van ons volk. De fiolen van zgnen pro-
fetischen toorn heeft hij uitgegoten over de god verza-
king, die van daaruit nog steeds haar gif druppelt in
de wateren ook van ons volksleven. En bg allen, die onder
ons nog voelen voor de belijdenis, van de vaderen ons
overgeleverd, vindt zijn woord instemming. Voor geen
Digitized by
Google
190
klein deel is het verval der natie te wijten aan dien
invloed. Het is zeker niet toevallig, dat het klimmen
van dien invloed gepaard gaat met verachtering op elk
ander gebied. En ten laatste was het hoogtepunt dier
geestelijke suprematie tevens de ondergang van geheel ons
nationale bestaan. Fransche invloed bracht de heerlijk-
heid van ons volksleven ten grave.
Maar dit is zeker merkwaardig, aan den invloed van
datzelfde Frankrgk hebben wy ook tevens te danken
gehad, hetgeen onze natie tot grootheid heeft gebracht.
Onder de inspiratie der Calvinistische religie is de repu-
bliek groot geworden op elk gebied. Politiek was zg
machtiger dan ooit. Haar kunstleven bloeide ongekend.
Maatschappelijk schitterde zg door haren rijkdom. En
onder dat alles was de Gereformeerde kerk haar glorie.
Dat het reformatorisch streven der vaderen onder Cal-
vinistische heerschappij kwam, is voor geen klein deel
gevolg van den machtigen iovloed, door de Fransche
kerken geoefend op de Zuidelijke Nederlanden, wier
godsdienstige beweging op hare beurt van groot gewicht
was voor de Noordelijke gewesten.
Hoe zelfbewust de vaderen tot in kleine onderdeelen
dien invloed ondergingen, daarvan kan het volgende
getuigenis afleggen, dat ons tegelijkertijd een blik geeft
op de formatie van ons gereformeerd kerkrecht betref-
fende de electie van ouderlingen en diakenen en den
toestand van wording, waarin de gemeente nog ver-
keerde.
Wg worden in deze aanteekening verplaatst in de
Delft^che kerk in het jaar onzes Heeren 1573; dus
kort nadat de reformatie in die stad tot publieke eere
was gekomen.
Digitized by
Google
191
„Is besloten, ^) dat men SoncTach naestoomende,
welck 18 den 15 Noyembris de broeders derOhemeynte
bij een roepen sal voor de Consistorie, om haer voor
te bonden van de Yerkiesinghe der Onderlinghen ende
Diaconen te doen. Ten eerste sal men yerdaeren boe
dat de Dienaers die dus langhe bij provisie ghedient
hebben wel over langh begheert hebben van hunnen
last ontslaghen te sijn, ende andere in haere plaetse
ghecoren te worden, maer dat men tot noch toe tot
hunne verkiesinghe om ettelicker oorsaecken wille heeft
connen comen. 2)
Ten ahderen sal men cortelicken verclaeren wat het
Officie des Ouderlinghs ende Diakenschaps in beeft.
Ten derden sal men voorhouden wat forme van electie
dat mèn houden sal. Dat naemelicken de broeders der
consistorie 16 personen benaemen sullen wt weicken de
broeders der Ohemeynte t'halfdeel, te weten 4 Ouder-
linghen ende 4 Diaconen verkiesen, die naemen der-
selven oordentlick op een briefken teyckenen, haer
eighen naem onder aen setten (op dat men te beeter
reeckenschap van de stemmen gheven mach) ende de
Consistorie t'sanderdaechs dat is den 16 Novembris
overgheven sullen. Al waer de broeders der Consis-
torie de stemmen ghetrouwelick vergaeren, ende der
Ohemeynte voorlesen sullen. Oock dewijle t'ghetal der
Ouderlinghen ende Diaconen, die nu vercoren worden,
clein is, soo sal men de broederen voorhouden, als dat
men noch een verkiesinghe van 2 ofte drie doen sal,
nae dat men 'tNachtmael des Heeren noch eens ghe-
1) Archief Ned. Herv. Gem. te Delft, Afd. I, L» B, No. 1.
Handelingen van den Kerker aad 1573 — 1581.
2} Bedoeld is: niet en heeft oonnen comen.
Digitized by
Google
m
houden 6nde wat *meer verschots van broederen door
Oodts ghenaeden hebben sal. Hierbg verstaende dat
de Dienaers die nu vercoren sullen worden, een iaer
langh dienen sullen.
Ten laetsten soo protesteeren de broeders der Con-
sistorie dat, hoewel men nu dese forme van verkiesin-
ghe ghebruijckt dat een ieghelick onder der Ghemeynte
sgne stemme gheeft, t'welck nu, omdatter niet veele
broeders en sga bequaemlick geschien mach, nochtans
wij de yrijheijt behouden, als: de Ghemegnte door de
gbenaede Godts seer ghewassen sal wesen, dit ghebrujjck
onder weghen te laeten, ende eené andere forme te
ghebrugcken, die in den kercken van Vranckrijck ende
elders ghebruijckelijck is, Als dat de Consistorie seec-
kere mannen wt het midden der Ghemegnte kiest, die
haer de bequaemste duncken te wesen tot Ouderlinghen
ende Diaconen, ende die der Ghemejjnte voorstelt op
dat se met approbatie derselve Ghemeynte aengheno-
men worden, soo daer gheen oppositie en valt in 14
daghen tijdts."
De gemeente nam toe in aantal en kracht, zoodat
het Consistorie de „forme van electie", die hier in het
uitzicht werd gesteld, ook invoerde. Die invoering had
echter niet plaats onder algemeene toejuiching. Yeeleer
wordt de indruk gewekt, dat een sterke fractie onder
de gemeenteleden zich tegen deze inbreuk op de vrij-
heid der verkiezing verzette, en alles behalve content
was met de simpele approbatie van de keuze door den
kerkeraad gedaan. Dat blijkt bijzonderlijk uit hetgeen
ons de handelingen van dien zelfden kerkeraad mee-
deelen op den 15*^ Juli van het jaar 1579, waar ge-
tuigenis gegeven wordt van de ontevredenheid niet
Digitized by
Google
m
alleen onder gemeenteleden^ maar zelfs onder leden vaü
den kerkeraad, die de wettigheid hunner eigene ver-
kiezing betwyfelden. Wij lezen aldaar: ,,Alsoo Qherrit
Jansz inde aenghesproken zijnde dat hg in zgn
Ampt dit tweede iaer behoort te volherden ende con-
tinueeren, aenghenomen heeft Tselfde te doen, doch op
die conditie dat hij het doe niet als Diacon, maer als
een knecht die sulck een werck wt liefde op hem
neemt) te verstaen ghevende dat hg de forme yan de
yerkiesinghe der Diaconen in deser kercke aengheno-
men niet voor goedt houdt, overmidts deselvighe van
den gantschen volcke int generael niet ghedaen wordt,
willende alsoo voorstaen de popularem electionem,
Soo is goet ghevonden dat men hem nu ^tilswgghende
int Ampt sal laten yoortgaen, ende ter gbeleghenthegt
hem de dwalinghe daer inne hij steecltt, soec^n te
benemen, voornamelick hem voor te houden, dat hij
sulcke sijne opinie niet voort onder anderen verspregde." ^)
Waarschijnlgk stond deze broeder in zgne meening
niet alleen en heeft de ontevredenheid over de wijze van
verkiezing zich nog anders geopenbaard. En dat wel
op tweeërlei wijze.
Een groot deel der gemeente bleef eenvoudig weg bij de
verkiezing. Zoo vinden wij op dienzelfden 15^ Juli 1579
vermeld, dat er geklaagd werd over de opkomst en daarom
de dienaren des Woords de gemeente zullen vermanen :
„Is goet ghevonden, alsoo daer een sonderlinghe slappicheijt
nu menichmael in den lidtmaten der Ghemegnte bevonden
is int inbrenghen harer vogsen ende billetten over de
dienaers der kerck. Dat niet alleen de Dienaers des
1) t. a. p. fol. 121.
13
Digitized by
Google
194
Woordts de Ghemegnte int generael ernstlick vermanen
sullen tot hare officie in desen deele, maer dat men
oock de broeders int bgsonder daervan sal aenspreken,
op dat se haer bij de Nominatie laten vinden, ende
oook niet faeliëeren hare voijsen in te brenghen." i)
Een tweede wgze van oppositie lag in het vormen
van complotten. Want het Consistorie vond goed „om
alle completen ende andere inconvenienten te vermijden
ende voor te comen, dat men de broeders vermanen sal
met eerste, dat elck sijn egghen billet inbrenghen, oock
mede een ijegelick zijn eijghen billet met zijn naem
onderschrijven ofte doen onderschrgven."
In aansluiting bg het bovenstaande is het niet on-
aardig te zien,
Hoe men handelde met iemand, die na verkoren te
zijn tot eenb kerkelijke bediening, bedankte?
Den 14«^ Juli 1576 werd te Delft tot diaken ver-
koren Mattheus Govertsz, „die ghewegghert heeft het
ampt aen te nemen." Ondanks zgne weigering las men
hem toch van den preekstoel voor, in de hoop, dat hg
zich nog zou bedenken, terwijl de gemeente vermaand
werd, dat zij voor hem zou bidden. „Maer na vele
ende menigherleg vermanen ende straffen van verscheg -
den broederen en heeft hij nochtans niet willen lugs-
teren, maer is onwillich ghebleven, voorwendende dat
zgn conscientie beswaert was om suicken Dienst aen
te nemen, ende nochtans gheene wichtighe oorsaecken
van zijne bezwaernisse seggende."
1) t. a. p. foL 120.
Digitized by VjOOQIC
m
Een nieuwe stemming was dus vrij wel afgesneden,
doordat het Consistorie tot het uiterste was voortge-
gaan. Den 25®° Juli daarop volgend werd dus besloten,
dat in de plaats van Mattheus Qovertsz een van de
afgaande diakenen zijn plaats zou big ven innemen^ totdat
een nieuwe verkiezing kon plaats hebben. Den 28*^ Juli,
„nadat Mattheus Govertsz even onwillioh ghebleven*'
was, had uit de vier aftredenden de keuze plaats.
„Pieter Heindrixz cruijenier" werd met 13 stemmen aan-
gewezen en besloten, dat „al waer het bg aldien dat
Mattheus Govertsz hem binnen den tijdt van een iaer
mocht bedenken om het ampt aen te veerden, soo en
sal men hem doch niet aennemen. Maer de Diaken
voorsz. sal het iaer wtdienen. Ende sal hem gheoor-
looft wesen 3 iaeren daeraen stille te sitten".
Den volgenden dag kwamen de broeders, die waar-
schgnlgk voor het eerst stonden voor zulk een perti-
nente weigering, tot de conclusie, dat het beter was,
„om dierghelgcke inconvenienten ende verstooringhen
der Ghemegnte voort aen te schuwen, dat men voortaen
de ghenomioeerde personen tot den Dienste eerst be-
willighen aen spreken ende na haer consent ende bewil-
linghe vernemen sal, eer men haer namen der Ghemegnte
voordraecht." i)
Dat was dan ook verstandig. Later ging men nog
verder en stelde zelfs boete op de weigering van het ambt.
Dat de Kerken zich van hare vrijheid bewust waren.
De kerken waren zich, toen de reformatie pas publiek
recht verkregen had, van hare vrijheid tegenover de
1) t. a. p. fol. 40, 41.
Digitized by VjOOQIC
dtaatsmacht wël bewust. En de wereldlijke macht besefte,
dat hare roeping was de gemeente niet te hinderen in
de volbrenging harer taak. Zg liet der gemeente dus over,
hare organisatie naar eigen inzicht te regelen. Het vol-
gende bewyst, dat die gezonde opvatting in den aanvang
heerschte. In October 1573 had er in den Delftschen
kerkeraad het volgende plaats: ,,18 besloten onder de
broeders dat men met den eersten een verkiesinghe van
Ouderlingen en Diaconen houden sal. Oock hebben goet
gevonden dat Amholdus ^) ende Huich Jacobszen den
burghemeesteren dit besluyt der broederen aendienen
sullen, niet om de vrijheyt ende 't recht der kercken
der Overicheyt te onderwerpen^ maer alleen tot
waerschouwinge ende vermaeninghe dat se haer aen
dese verkiesinghe als aen een niew ende onghesien dingh
niet eenichsias en stoeten ende oock andere naespreeckers
den mondt stoppen "
Hieruit blgkt lo. dat er voor dezen aan den Magistraat
zelfis van de benoemingen geen kennis werd gegeven,
2^. dat de kennisgeving geschiedt om met de overheid
goede correspondentie te houden.
Laat ons nu zien, hoe de overheid dezen stap der
kerk opneemt. Dit wordt ons meegedeeld in het ant-
woord van H.H. Burgemeesteren, dat 9 November
1573 in den kerkeraad werd voorgedragen in dezer
maniere : „ Alsoo de Dienaers der ghereformeerde kercke
in deser stede mgn heeren den burghemeesteren aen-
gedient hebben, dat het van nooden is uyt der Qhe-
meynte vercoren te worden Ouderlinghen ende Diaco-
nen tot toesicht der manieren ende uytdeelinghe der
1) Deze Arnholdas is de bekende Amoldus Oornelii.
Digitized by VjOOQIC
197
aelmissen volghende d'insettinghe der Apostelen ende
t'ghebrayck der oude Christelicke kercke, Soo ist dat
burghermeesters by advijs van Schepenen in conformite
vande voorgeschreven Apostolische insettinghe toeghe-
laeten ende gheconsen teert hebben, dat de Ghemeynte
vande Qhereformeerde religie sal meughen verkiesen
ende stellen Ouderlinghen ende Diaconen ten fine als
boven, mits dat dieselve Ouderlinghen ende Diaconen
niet en sullen treden noch heur onderwinden in eenighe
politicque saecken, maer laeten die wereltlicke handt
in haer gheheel, haer alleyn moeyende met het kerc-
kelicke regiment. Twelck die Dienaers der Qhemeynte
voorschreven beloven voortaen te doen, ghelijck als sij
oock tot noch toe anders niet ghedaen en hebben." ^)
Yoor kerk en staat beide is het te betreuren, dat
zij zich aan deze gezonde regelen niet steeds zgn blij-
ven houden.
Een merkwaardige huisdoop.
Yaria staat er boven deze aanteekeningen. Daaraan
ontleen ik dan ook het recht om nu van ouderlingen
en diakenen af te stappen en mgne lezers te bepalen
bij een merkwaardig voorbeeld van een huisdoop, waar-
uit blgkt dat voor de vaderen de kerkorde inferieur
was aan de pruiken tie der plaatselgke kerk, indien de
omstandigheden zulks vorderden.
Het was den 17«^ Juli 1651, toen de Delftsche ker-
keraad werd saamgeroepen voor een bijzonder geval.
De acta ^) zeggen dienaangaande het volgende: ,Is
1) t. a. p. Ao 1573.
2) Archief Ned. Htrv. Gem. ie Delft, Afd. I, L» B, No. 1.
fol. 97 a.
Digitized by
Google
198
mede in de Vergadering bekent gemaekt, hoe dat sekere
Indiaensche vrouwe, geboren van de Cust van Coro-
mandel en overgekomen als minne van een kind van
d'Heer Commandeur Arnoldus Heussen, alhier in 't
Vaderland gevallen was in een seer gevaerlyke siekte,
en nae 't oordeel der medicgmeesters genoegsaem dode-
lijk en derhalven seer ernstig hadde laten versoecken
dat sjj voor haer dood, het sacrament des doopsels tot
een segel van de vergiffenisse haerder sonden, mocht
ontfangen. WiEierop de predikanten Tegularius en Doo-
reslaer doe ter tijdt alleen in der stadt sijnde, hadden
goedgevonden de Ouderlingen in der stadt present
sijnde te doen vergaderen, en nevens haer de voorsz.
Indiaensche voor haer siekbedde te besoeken, van de-
welcke sij ontfangen hebben soo Christelijke en wel
onderwesen belijdenisse en met een gemerkt sodanig
een vierige lust en begeerte tot dit sacrament, dat sij
ende de bijwesende ouderlingen hadden geoordeelt, dat
sulk een extraordinair geval onder het ordinair gebruik
van onse kercken Ordening niet en konde begrepen
worden, en bijsonderlgk dat een heidensche buiten 't
verbont geboren anders moet aengemerkt werden als
kinderen der Christenen, die van moeders lichaem vol-
gens het verbont Gods heilig sijn: ende dat dienvolgens
de versegelinge van Gods genaden bond in dese pre-
sente nood, daer de gelegenheit niet toeliet om hetselve
in een openbaringe Vergadering' te doen, op het siek-
bedde aen dese dochter Abrahams niet en behoorde
geweigert te worden. Nae welcke resolutie volgens
het formulier der bejaerde personen en nae vuirige
aenroepinge van den name Gods, de doop aen de
▼oorsz. vrouwe bedient en sij met haren name Eatha-
Digitized by
Google
199
rine genoemt is. AIsoo geschiet op den XI Juig lest-
leden."
Zoo was das deze Indiaansche gedoopt ten huize
haars meesters in de veronderstelling, dat zg van haar
krankbed niet weder zou worden opgericht. Maar deze
yeroDderstelIing werd niet tot waarheid. Een maand
later was zij geheel hersteld. En nu hield de kerke-
raad niet op baar te vermanen, dat zg gedoopt zgnde
ook tot het Heilig Avondmaal des Heeren komen zou.
Die vermaningen hadden het gewenschte gevolg, zoo-
dat er ten slotte nog van haar kon vermeld worden:
„En heeft sg daer op met ons gecommuniceert op den
3 Septemb. 1651."
Eene aanvulling der Delftsche predikantenlijst,
WAARUIT tevens HET VROEGTIJDIG VERVAL
DER GEMEENTE OPENBAAR WORDT.
Als eerste predikant, die de Delftsche gemeente onder
het kruis gediend heeft, wordt op de officiêele lijst der
Delftsche predikanten, die in de Consistoriekamer der
Nieuwe kerk is opgehangen, genoemd de bekende Joban-
nes Gerobulus. Toch is deze waarschgnlgk niet de
eerste. Althans de Acta van den kerkeraad, op den
25 April 1575, vermelden nog een ander dienaar des
Woprds onder het kruis. Zij deelen het volgende mede :
„Is besloten, dat Arnholdus, Heindrick ende Willem
Jaoobsz een Sondach toecomende tot de kerckmeesters
gaen sullen, ende haer aengheven als dat het niet
voecht dat de weduwe van Arien Lambrechtsz^ weleer
Dienaer des Woords onder het Cruis in deser
Stede wt der armen bugdel ghevoet wordt, alleens
of het wt gratie haer ghegheven wordt ende niet wt
Digitized by
Google
200
schuldt ende plicbt van weghen liaers afghestorvenen
mans/' i)
Behalve het feit, dat hier dus Arien Lambrechtsz
genoemd wordt als dienaar des Woords onder het kruis
in de stad Delft, blijkt er ook nog uit, dat reeds zoo
kort na de reformatie in de gemeente des Heeren open-
baar wordt, boe gemakkelijk zij hen vergeet, die haar
uitnemende diensten bewezen hebben. Ook in dit
opzicht big kt dus de waarheid van Salomo's woord:
Daar is niets nieuws onder de zon.
Yoor ditmaal zal ik het hierbg laten, om bij een
volgende gelegenheid bouwstoffen te geven ten bate
van hem, die zich aan een studie over Jacob Verschoor
en zijn secte wil wijden.
Dr. H. VisscHER.
1) t. a. p. fol. 20.
Digitized by
Google
DE LABADIE EN DE LABADISTEN.
( Vervolg.)
De Labadistische herders waren bg hunne geestver-
wanten zeer hoog in aanzien, en dat niet het minst bij
Mejuffr. A. M. yan Schnrman. Zg noemt ze uitnemende
getuigen der Waarheid, getrouwe herders, wier leer en
prediking geheel overeenkomstig de H. Schrift is, en
wier leerstukken, uitgedrukt in „ Veritas sui Vindex^^^
of yfSolemnis fidei declaratio,'^ rechtzinnig zijn. Ten
aanzien van dat boek zegt zij, „dat zij haar gemoed,
hare genegenheid en hare pen niet heeft kunnen in«
houden, om van dat licht openlijk te getuigen, vermits
het hare geheele toestemming heeft/'
De herders zijn een voorbeeld in goede werken, zoo-
dat niet één der menschen met zulke gaven en christe-
Igke deugden is toegerust, als zij, en die tevens den
geest en de manier der eerste Eerk, of der eerste
Christenen zoo juist naar den aard en naar het leven
uitdrukte. Zg dankt de goedertierenheid en de getrouw-
heid van Jezus Christus, dat Hij haar verwaardigd heeft
met Zgn navolgers en met hen, die Hem vast aankleven,
te tellen en met dezelve heeft willen bevestigen. Dat
getuigenis van de liefde van Jezus tot Hen, acht zg
Digitized by
Google
202
zoo groot, en zoo bijzonder, dat zij zich onmachtig be-
vindt hetzelve met genoegzame dankbaarheid te erkennen.
Vooral was zij ingenomen met de leer en de prediking
van de Labadie. Daarvan kreeg zij voor het eerst kennis
door middel van haar broeder Jan Godschalk, die uit
zucht naar wetenschap Duitschland en Zwitserland be-
zocht. Te Bazel zijnde, om daar in de godgeleerdheid
te studeeren, hoorde hij met groeten lof spreken over
de Labadie en diens prediking, waarvan het gevolg
was, dat hij naar Genève ging, waar de Labadie werk-
zaam was. Daar had hij met groot genoegen de predi-
king van de Labadie gehoord. Nadat hg daarvan kennis
gegeven had aan zgne zuster, ontstond daaruit eene brief-
wisseling tusschen haar en de Labadie. Intusschen werd
de Labadie beroepen naar de Waalsche Gemeente, te
Middelburg, welke beroeping door hem werd opgevolgd.
Tot die aanneming was hij van vele zijden aangemoedigd,
en niet het minst door Mejuffr. A. M. van Schurman,
alsmede door Yoetius en vele andere predikanten te
Utrecht.
Op zijne reis van Genève naar Middelburg heeft de
Labadie te Utrecht tien dagen vertoefd. Daar kwam
hij met zijn ambtgenooten en heeft daar meer dan eens
gepredikt onder een groeten toeloop van degenen, die
hem hoorden. Met groot genot heeft zij hem gehoord,
zoodat zij verklaart, dat de prediking van zuivere waar-
heid overvloeide, en als een krachtige en natuurlijke
vloeiing van eenige hemelsche olie op de harten der
toehoorders nederdaalde.
Toen de Labadie te Middelburg werkzaam was, als-
mede zijn ambtgenooten Yvon en du Lignon, door haar
genoemd leiders en leeraars, van God geleerd en geleid.
Digitized by
Google
203
giDg zy ook naar die stad en bleef daar twee maanden,
doch keerde toen naar Utrecht terug, door omstandig-
heden daartoe gedrongen, om van daar in den zomer
van het volgend jaar terug te keeren. Zij verhaalt, dat
zij de Labadie over de nederdaling van den H. Geest
on Ier de teekenen van vuur en wind hoorde prediken
en dat die prediking zoo geestelgk, zoo krachtig en
zoo goddelgk van de goddelijke Personen en Hunne
werkingen handelde, dat bijna allen, die daarbg tegen-
woordig waren, Derzelver levendige tegenwoordigheid
en kracht in hunne harten gewaar werden, als ware
het eene levendige verhandeling van de woorden van
Christus. (Hooglied 5 : 2, Rom. 14:17.)
Niet alleen op de Labadie, maar ook op zgne ambt-
genooten past zij dit versje van een Enge'sch ge-
leerde toe:
Deze leeraar is naar wensch, en wordt van mij geëerd,
Die meer 'tgeleerde doet, als 'tgeen te doen is, leert.
Uit het een en ander is duidelijk af te leiden, dat
ook mejuffr. A. M. van Schurman overging tot deze opko-
mende Kerk. Zij zelf getuigt, openlijk te moeten betuigen
aan hare vrienden, wat haar genoopt heeft, (en dit door
een bijzonder en wgdloopiger geschrift, door haar tot
dien einde gemaakt), om over te gaan tot de Labadisti-
sche Kerk. De hoofdzaak, welke haar drong, was, dat
het Christendom van zijn' eersten oorsprong afgevallen
was. Zg zegt, dat God de Almachtige haar niet alleen
in dat gevoelen heeft bewaard, maar ook de liefde tot
dit Zijn heilig werk, in het oprichten en herstellen
van Zijne Kerk, naar het voorbeeld der eerste Kerk
te Jeruzalem, die zonder tegenspreken de beste is
Digitized by
Google
204
geweest, dagelijks meer en meer in haar bevestigde.
Geen hoop op een toekomstig herstel was er door
dien weg, dien de kerkelijken van die eeuw meeren-
deels betraden, en van welke de meesten zelve een
herstel op het noodigst behoefden, te verwachten; en
daarom zocht zg, en heeft met een verheugd gemoed
gereformeerde herders gevonden, die tot herstelling van
de wanstaltige christenen goddelijk waren toegerust,
noemende de Labadie, een bijzonder geoefenden dienst-
knecht van Ood. Zoo besloot zg dan, daartoe mede
opgewekt door het gezelschap van vele geloóvigen, tot
de Labadistische Eerk over te gaan. i).
Dat de Labadie, die ongetwijfeld eene groote gave
van spreken, en eene bijzondere vurigheid van geest
bezat, spoedig een aanhang kreeg, nadat hij uit zgne
bediening was ontzet, is duidelijk gebleken, èn te Mid<
delburg, en ook daarna, ofschoon die aanhang nooit
zeer groot geweest is. Het getal van zijne volgelingen
was niet geëvenredigd aan den ophef, welken men in die
dagen van zijn optreden maakte. Dat hij echter een
man van geestdrift was, is zeker. Oarissales, professor
en prediker te Montauban, voor wien hij belijdeDis had
afgelegd bij zijn' overgang tot de Gereformeerde Kerk,
zegt van hem, dat hij niet geloofde, dat sedert Calvgn
en de eerste reformatoren zulk een man tot de ge-
1) Vgl. Eucfria, I dl. bladz. 2—9, 223—230, 255, 233, 234.
Publyk en solemneel getuigenis van A. M. Sobuurman, achter de
„Verklaring des geloofs" door Jean de Labadie, Pierre Tvon
en Pierre du Lignon. II dl. of „Yeritas sui Yindez" bladz.
182—186. Herford 1672.
Chaufepié. NouTeau dictionnaire historique et antique 1.1.
Digitized by
Google
è05
meeDBchap zgner Eerk was toegetreden als de Labadie,
en noemt hem „innerlieh voll Geist und Leben, und
ein Beherracher der Geister." ^)
In zijne ,f Grondregels^^ heeft de Labadie zijne leer
uiteengezet, doch niet zoo, dat het overbodig zou zijn,
de geschriften van zijne geestverwanten te raadplegen,
en hiermee heb ik het oog op de geschriften van Yvon
en du Lignon. Dit is zeker, dat in die dagen aan het
bovengenoemd werk van de Labadie een hoog gewicht
gehecht werd. Dit blijkt uit hetgeen ik aan het werk
van J. Koelman, getiteld: „Labadisten dwalingen gron-
dig ontdekt en wederlegd", ontleend heb. Daarin zegt
hij, dat het lezen van het Woord van God privatelgk
en dagelijks bg hen (Labadisten) gerekend werd als
joodsch en letterlijk, dat men het niet aanbeval, ja het
aan sommigen ontried en verbood. Tot bewgs haalt
hij aan, dat eene vrouw, die van de Labadisten afgegaan,
doch weleer hoog bg hen in aanzien was, aan de Labadie
vroeg, of ze niet liever den Bijbel mocht lezen, dan
zijne boeken, dat hij daarover zeer vertoornd werd. Dat een
jongeling, die krank te bed lag, doch later ook van hen
is weg gegaan, den Bgbel onder een deken verborg,
omdat hg dien niet durfde vertoonen, en wien men daarom
de „Grondregels" in de plaats van den Bgbel liet lezen.
Het is hem zelven gebeurd, dat hem van de Labadie
gevraagd werd, of hg de „Grondregels" gelezen had, en
toen hij daarop ontkennend antwoordde, nam de Labadie
het hem zeer kwalijk, en bestrafte hem. ^
1) M. Goebel. Beal. Enoy. für prot. theol. Eirohe, Herzog,
Plitt en Hauck 8"»« band. bladz. 357.
2) bladz. 397, 398.
Digitized by
Google
206
Yvon ^) beklaagt zich, dat de Labadisten gelasterd
worden uit oorzake, dat zij hen, die het eerst tot hen
komen, verhinderen de H. Schrift te lezen. Hierop
antwoordt Brakel hem: „Yvon weet wel, dat hg het
lezen van de H. Schrift aan sommigen onder hen ver-
biedt en sommigen het afraadt. 2)
Dat ik dit vooraf laat gaan, heeft geen ander doel,
dan om te doen zien, dat het labadistisoh verschijnsel
op kerkelijk gebied door sommigen als iets bgzonders
werd aangemerkt, en dat dit bijzondere door hen werd
erkend en hoog geroemd.
Om nu dit bijzondere, hetwelk de labadistische
leer van de bestaande kerkleer onderscheidt, te ont-
wikkelen, moet ik TÓór alle dingen het oog ves-
tigen op de leer der verbonden. Dit doe ik yooral
daarom, omdat Mejuffr. A. M. van Schurman zegt:
„De leer der verbonden is de grondslag van de
ware kennis der kerk^ ja van den geheelen gods-
dienst.^^ 3)
De verbonden. De Labadisten hebben 8 verbonden;
nl. 4 particuliere en 4 algemeene verbonden.
De 4 particuliere zgn: het verbond met Noach;
dat met Abraham; dat met Levi; en dat met David.
De 4 algemeene óf generale zijn: het verbond met
Adam; het algemeen verbond der Genade, doorgaande
alle huishoudingen des O. V. ; het verbond met Israël^
1) TTon. Generale aanmerkingen over het boek Tan Koelman,
achter de leer van de Doop, bladz. 122.
2) Yvon, aanmerkingen over de brieven van Brakel, achter
de leer van de Doop, bladz. 227.
3) End. dl 1, bladz. 166.
Digitized by
Google
207
6f het Israëlietisch Oude Verbond; het N. Verbond
öf Testament, i)
Het verbond, door God met Adam opgericht, is het
verbond der werken Het eischt geloof, liefde en ge-
hoorzaamheid, en kenmerkt zich door den geest der
vrgheid. Het verbond der Genade, op eene goddelijke
wijze geopenbaard en ingesteld, is opgericht in het
paradijs, nadat de eerste mensch Adam ongehoorzaam
aan God geworden is, en het gebod van God overtre-
den heeft, tengevolge waarvan de eerste mensch zondig
en rampzalig geworden is, en in en met hem de gan-
sche menschheid. God nu heeft in en door Jezus
Christus het verbond der Genade opgericht, en allen,
die in dat verbond worden opgenomen, en dat zgn alleen
de uitverkorenen, worden behouden, gezaligd, gered.
Zoo was het met Noach, met Abraham, met allen 6f
zij vóór 6f met hen geleefd hebben, 6f na hen zullen
leven, met allen die uitverkoren zgn.
Ofschoon de Wet op Sinaï gegeven is, zoo is zij in
het Israëlietisch verbond niets meer dan eene vertooning,
met een grof penseel beschreven, zoodat het Verbond
met Israël, inderdaad en wezenlijk van het verbond der
genade onderscheiden is, omdat het grootste deel van
het volk tot het verbond der Genade niet behoorde, en
zoo had derhalve de wet geene betrekking op de uit-
1) YvoN «over de yerbonden*', 6f ^essdiitia religionis Ghris-
tianae patefacta", bladz. 23 y.v. èn J. Koelman ^^Hist. ver-
haal der Labadisten II druk 1770 door Hillebrandus Janssonius
Pred. te Teendam, bladz. 195.
YvoK. W. Brakels „Onbillijke en verkeerde handeling geopen-
baard", bladz. 95, èn W. Brakbls „Trouwhertige Waarschouwing"
bladz. 112.
Digitized by
Google
2Ö8
verkorenen, vermits zij door den Cfeest van Christus
geleid en geregeerd werden. Daarenboven was het volk
van Israël verkoren om bet beste gedeelte der kerk in
zich te besluiten, en om dezelve in het geheel te ver-
beelden^ onder hetwelk God een bgzondere vorm van
zegening en koninkrgk opgericht had. Yele onderdanen
van dit koniDkrijk behoorden waarlijk God toe door
Jezus Christus. Maar zoo was het niet met de anderen
en het grootste gedeelte der Israëlieten, die het gros
en als het ware het lichaam van dit volk uitmaakten.
Dat waren wereldsche, vleeschelgke en aardsche men-
schen Zoo bevatte het verbond, d. i. de wet op
Sinaï gegeven, voor de uitverkorenen niets geestelijks.
Alles was uitwendig, ceremonieel en voorbeeldig.
Het was een vleeschelijk verbond, en bestond slechts
uit vleeschelgke geboden en beloften, zoodat het niet
de minste betrekking op den geest had. Dat God
met Israël het had opgericht, vond alleen zgn oorzaak
in de rechtvaardigheid van God, en in Zgn haat
tegen de zonde. De ceremoniëele wet deelde oók'niets
, geestelgks mede.
De besnijdenis van God aan Abraham bevolen, had
betrekking op gansch Israël, en besloot in zich tgde-
lijke beloften. Het Pascha was ook al uiterlijk, betrof
ook voor het uiterlgke het gansche volk, doch bevatte
in zich geen geestelyken zegen.
Besnijdenis en Pascha waren wel sacramenten, maar
dat waren zg alleen voor de uitverkorenen. Voor hen
waren zij teekenen van de Genade van God.
Ik zal enkele en wel de voornaamste citaten uit
Yvons' boek „over de verbonden", aanhalen.
„Het verbond met Israël", het O. V. is inderdaad
Digitized by
Google
ööd
en wezenlijk van het verbond der Genade onderscheiden,
vermits het grootste deel niet behoorde tot het ver-
bond der Genade, hetwelk Christus verwerven zou.
Men moet blinder zijn dan de mollen, als men het
wezenlgk onderscheid, dat er bestaat tusschen die twee
verbonden, niet ziet. Het O. V. is inderdaad afgeschaft.
De ceremoniëele wet is slechts schaduw, meer niet,
wel het verbond der Genade afbeeldende, maar niets
hoegenaamd mededeelend. Alles is slechts uiterlijk, typisch.
Het Sinaïtisch verbond is wel geschikt om zonden te
ontdekken en te bestraffen, maar niet om God als een
verzoend Vader voor te stellen, wel als Rechter. Daarom
is het O. Y. krachteloos en onnut ten opzichte van het
verbond der Genade. Het was niet in staat de gunst
en de gemeenschap met God teweeg te brengen, omdat
het niet de minste Genade mededeelde noch mededeelen
kon aan de bondgenooten, aan de uitverkorenen. Daartoe
was verordend het verbond der Genade, dat door alle
de huishoudingen van het O. V. gaat.
De conclusie, waartoe Yvon noodzakelgk moest komen,
was dan ook, gelgk hij zelf zegt, dat het N. V. van
het O. V. reëel en ook essentieel onderscheiden is.
Aldus drukt hg zich uit met deze woorden: „Tertio
clarum est, illud (scilicet N. T.) a Veteri realiter et
essentialiter esse distinctum." ^)
De hoofddwaling van Yvon in het stuk der verbon-
den is deze, dat hij het verbond der Genade door de
verschillende huishoudingen van het O. V. laat gaan,
1) Yvon. a. w. bladz. 125, 129, t.t., 148, 170, en Yvon „De
weg ten HemeP' 6f „tractaat van het gebed", uit het fransch ver-
taald. 1683, bladz. 249.
14
Digitized by
Google
210
doch zóó, dat zij met het verbond der Genade niet in
aanraking komen en beide niet in de minste verhou-
ding tot elkaar staan. Daarom is het ook, dat alle
uiterlijke verbonden niets van het verbond der Genade
bezitten, noch mededeelen kunnen aan de bondgenooten.
Wat Yvon leert, leert de H. Schrift niet. Immers
wijzen :
1^. De verbonden, volgens de H. Schrift, op het
verbond der Genade, en wel zóó, dat het N. V. van
het O. V. noch wezenlijk^ noch zakelijk onderschei-
den is.
2^. Het verbond der Genade gaat door de verschil-
lende huishoudingen heen en heeft betrekking op de
verbonden zelve, zoodat het wezen der verbonden niet
in het uiterlgke blijft hangen, maar met het verbond
der Genade in het nauwste verband staat
30. De verbonden onder de huishouding des O. V.
zijn wel onderscheiden in wijze van ontstaan, open-
baring en bediening, maar niet verschillend en afge-
scheiden van het verbond der Genade.
40. De verbonden zijn gegrond in het verbond der
Genade, en verschillen alleen in de bepaling van de
wgze van bedeeling en van de voorwerpen van het
Verbond
50. De nadruk moet niet gelegd worden, gelijk
Yvon doet, op de schaduw alleen, maar ook overge-
bracht worden op het verbond der Genade, opdat alzoo
verhinderd worde, dat de verbonden {niet enkel scha-
duwen zgn, maar tevens ook aan het verbond der Ge-
nade hare beteekenis ontleenen. (Vgl vr. en antw. 19
V. d. Catechismus èn art. 25 van de belijdenis des ge-
loofs).
Digitized by
Google
211
Duidelgk blgkt uit hetgeen Tvon leert omtrent de
verbonden, nl. dat de verbonden niet in de minste
betrekking tot het verbond der Genade staan, dat hij
voorkomen wil, dat de niet bondgenooten ook maar den
minsten schgn zouden hebben, dat zg in het verbond der
Genade deelen, óf daartoe behooren. Zoo is het ook
wat betreft de besngdenis en het Pascha. Het zgn
slechts teekenen; ofschoon zij toch voor de leden van
het verbond der Genade meer dan teekenen zgn, aan-
gezien zg, hoewel onder het N. Y. afgeschaft, wgzen
op de wedergeborenen als van de niet wedergeborenen
typisch onderscheiden. Om nu niet te breedvoerig te
worden laat ik het hierbg, verzoekende den lezer, zoo
noodig, de navolgende verzen na te gaan:
Ex. 34:7; 33:19; Lev. 26:12; Hand. 10:43;
Coloss. 2:17; Rom 4:11; 1 Cor. 5 : 7& ; Hebr. 4 : 8, 9 ;
1 Petr. 1 : 10—12, 19 en 20; 1 Petr. 2 : 9, 10; Matth.
5: 17, 18; Gal. 3 : 8, 9 enz.
H. Heppe zegt: „Nun stellt aber Yvon neben
den Gnadenbund der unmittelbare nach dem Sün»
denfall aufgerichtet ward, oder in denselben hinein
das Foedus Israeliticum. oder das Alte Testament,
das nicht jenem gar keinem inneren Zusammenhang
hatte. Den Gnadenbund hatte Gott nur mit den
Erwahlten, das Alte Testament dagegen für alle
Angehörige des Volkes Israël angerichtet. Aber Heil
konnte des Alte Testament nicht sponden. Die From-
men in Israël sind nicht durch ihre Werken sondern
durch ihren Glauben an den Messias gerecht, und
salig geworden " i)
1) M. a. w., bladz. 353, 354.
y Google
Digitized by '
212
Met de leer der verbonden staat hun kerkbegrip in
een zeer nauw verband.
De Kerk, Zij verstaan onder „Kerk" hunne Kerk-
stichting zelve, niet slechts naast^ maar ook afge-
scheiden van, ja, tegenover de Gereformeerde Kerk
staande. Reeds vóór de grondlegging der wereld lag
die kerkstichting in het goddelgk denkbeeld opgesloten.
Het ontstaan van die Kerk vond haren oorsprong in
het besluit van God van eeuwigheid, hetwelk God in
den tijd zou uitwerken en heeft uitgewerkt. Zie, dat
is de oorsprong en de oorzaak van de historische ver-
schijning der Kerk. Men leze slechts de „Eucleria" van
Mejuffr. A. M. van Schurman. Daarin laat zg zich
woordelgk aldus uit: ,De Evangelische Kerk heeft echter
al voor de grondlegging in het goddelijk denkbeeld
door het besluit van God van alle eeuwigheid als een
voorwerp van Zgne goedwilligheid bestaan, en is in
den tgd door uitverkorenen samengesteld. Zg verkrggt
en geniet inderdaad de beloften van God, Die zelve
deze heilige en heilzame scheuring uitgewerkt heeft
volgens Zgn besluit en voornemen." i) Dat God die
Kerk heeft doen ontstaan, vindt zijn oorzaak in de
verdorvenheid van de bestaande Kerk. Op die Kerk
hebben zg hun aanval gericht. Zg is zoo bedorven in
zeden, dat een waar Christen daarin niet big ven kan.
Daarenboven heeft zij de leeraars, die haar trachtten te
herstellen, uitgeworpen. Daaruit kan en moet ontstaan,
dat God dat Sodom, dat Babel, die Synagoge' des Satans
(namen wcutrmede de Kerk genoemd werd door hen),
Zgn oordeel moest doen ondervinden. Aldus drukt
1) Ëuol dl I, bladz. 151, 152, 162, 163, 317-319.
Digitized by
Google
218
Hejuffr. A. M. yao Schurman zich uit: ^De Eerk is
ten uiterste bedorven in zeden, een Sodom, een Babel,
daar men uit moet gaan, eene synagoge des Satans.
De boden heeft zg uitgejaagd. Babel wilde niet genezen
zgn. Wat kan er anders verwacht worden, dan eene
uitgieting van de fiool van den toorn van God, en de
laatste perioden van Zgne slagen en oordeelen." i) Van
zulk eene Eerk te scheiden is een plicht voor eiken
oprechten Christen, ja, hg moet het doen. Dat zegt ook de
belgdenis der Eerken van Nederland (Art. 28 en 29).
Wg scheiden, zeggen zij, niet van de gereformeerde
Eerken, maar wg betuigen, dat wg ons scheiden van
de wereld, van alle diegenen, die niet van de Eerk
zijn, en die zich door ware christen-kenteekens zoodanig
aan de Eerk en aan de geloovigen niet dadelijk be-
toonen. Indien dan de vergaderingen, die den naam
van gereformeerden dragen, geen Eerken, maar de
wereld zgn, zoo bekennen wg, dat wg met haar niet
meer vereenigd, als met de wereld zelf zijn, uit welker
gezelschap en gemeenschap Jezus, onze Heere en Eoning,
door Zijne almachtige hand ons heeft verlost.
Indien de lidmaten, die de Gereformeerde Eerk samen-
stellen, niet van de Kerk zijn, zoo is het geen wonder,
dat wg met de ware gereformeerden goed vinden, ons
van haar af te scheiden. Dat is niet alleen geoor-
loofd, maar geboden en diensvolgens noodzakelijk^
wanneer wg naar de welgemelde belgdenis willen hoe-
ren. Zij willen wel met hen gemeenschap houden, die
ware leden der Eerk zijn, maar dan moet het christelgk
leven vrij zijn van de zonden en de verkeerde gewoon-
1) Euol. dl I, bladz, 327, 329.
y Google
Digitized by '
214
ten der onwedergeborenen, en yersierd zijn met de
deugden, die de H. Geest in alle heiligen voortbrengt,
wat hun een bewgs en kenteeken yan een waar chris-
tendom is, zoodat, indien iemand, en uiterlgk en inner-
lijk gemeenschap met hen wil hebben, door hen hem
gaarne gegeven wordt, wanneer hij maar toont, dat hij
zijn leven naar den regel van Jezus Christus, door de
kracht en werking van Zgn Geest aanstelt, i) Zij
ontkennen wel niet, dat er niet eenige christenen zgn
in de bestaande kerken, doch de grootste menigte be-
staat uit wereldlingen, zoodat zij den naam van Kerk,
noch voor God, noch voor de menschen kunnen dragen.
„Even zoo goed, zegt du Lignon, zou men een hoop
zand, waarin eenige korreltjes graan zgn, een hoop koorn
mogen noemen. Zoo doende kan men Babel even zoo
goed voor eene ware Eerk houden, omdat er eenigen
van het volk van God onder zijn." ^) De ware leden
der Kerk, hetzij de zichtbare óf de onzichtbare, zijn
de ware geloovigen en maken de heilige vergadering
uit. Zg zijn de schapen van Jezus Christus, die Zijne
stem hooren, Hem volgen, en van Hem het eeuwige
leven ontvangen, om in eeuwigheid niet te sterven,
verwachtende al hunne zaligheid in Jezus Christus, en
zijn daartoe gewasschen door Zijn bloed en door den
H. Geest geheiligd en verzegeld. Daartoe zgn zg uit-
1) Ygl. Deel II „Verklaring des geloofs" der Eyangelische
en Gereformeerde Eerk door Jean de Labadie, Pierre Yvon, en
Pierre du Lignon. Herfort 1672, bladz. 22, 23, 10, 13.
„Yeritas sui Yindex" enz, bladz. 117, 118. De fransche uitgave,
die meer uitgebreid is, heet „Declaration ohretienne".
2) Catechismus, bladz. 473, 474.
Digitized by
Google
215
yerkoren. Volmaakt zyn ze niet, want in de heiligen
worden zwakheden gevonden, i)
Om tot hun kerk toegelaten te worden, moet de be-
proeving voorafgaan. Deze moet vooral plaats hebben
bij hen, die grove zondaren zijn, die betuigen eene
vurige begeerte te hebben, om de wereld en hetgeen
van de wereld is te verlaten, en zich van ganscher
harte tot God te willen bekeeren. Hunne boetvaardig-
heid moet eenigen tijd onderzocht en uit vruchten
gekend worden, óf zij waarachtig en oprecht is, tenzij
dezelve door eene bgzondere Genade zich zeer spoedig
en krachtig laat blijken, gelijk weleer is geschied, en
nog geschieden kan. Nadat de wereld in de Kerk is
ingekomen is dit noodzakelijk, en het blijft noodzakelijk,
zoodat i. e. w. de goddelijke noodzakelijkheid daartoe
dringt. Daarom moeten de belijdenis en de boetvaar-
digheid dergenen, die verlangen om tot lid der christe-
lijke kerk aangenomen te worden, onderzocht worden, en
dus is het niet genoeg om hen daarvoor te erkennen.
Yolgens hun gevoelen zijn er drie soorten buiten de
Kerk:
1^. bloote toehoorders des Woords.
20. groote zondaren^ die betuigen de wereld te
willen verlaten om tot God te komen, en voor een tijd
in boetvaardigheid moeten gehouden worden, en daar-
door betoonen, dat hunne roeping en bekeering waar-
achtig en oprecht is.
3^. onwetenden, groven en ongeoefenden in het ge-
loof en in de christelijke godzaligheid, die, eenige
1) Ygl. „De Tabernakel Gods ontdekt of gesteld", door Jean
de Labadie, Pierre T?on, Pierre du Lignon. Herfort 1672, bladz.
17, 25,- 30, 38, 50.
Digitized by
Google
216
genegenheid hebbende om zich tot het christendom te
begeven, slechts in den rang der catechisanten moeten
gesteld worden, i)
De navolgende drie soorten kunnen in den omtrek
van eene ware Kerk insluipen, en zich onder de ware
leden vermengen:
1^. die slechts een tijdgeloof bezitten, het Woord
derhalve met vreugde ontvangen, van den H. Qeest
verlicht zgn, de goede gave Gods en de krachten der
toekomende eeuw gesmaakt hebben, en zoo aan de
leiders en de leden der Kerk reden geven om voor
geloovigen jgeacht te worden.
Intusscben moet men ze er niet voor houden, wan-
neer zij hunne ontrouw en gebrek aan standvastigheid
in het christelijke leven openbaren.
2^. die hypocriten en geveinsden zijn^ en een schgn
van geloof en leven hebben en vertoonen en waardoor
de Kerk voor een tijd bedrogen wordt.
Wij gelooven, zeggen zg, dat de Kerk zich wel
moet wachten hen voor schapen van Jezus Christus te
erkennen, dewgl zg de onnoozelheid en zuiverheid der
schapen kunnen bederven, en ze alleszins schaden".
30. die in de Kert insluipen en vroeger of later ver-
anderen van wandel en leven, ergernis geven en de
gestrengheid der kerkelijke tucht moeten ondervinden,
door ze uit te sluiten (1 Kor. V), zoolang ze geen
ware boetvaardigheid en krachtige verbetering open-
baren. 2)
1) Ygl. Yerkl. y. d. zuiverheid des Geloofs en der leer enz.
1 dl bladz. 65, 66 en „Yeritas sul Yindex," bladz. 72 v.y.
2) Ygl. Yerkl. y. d. zuiyerheld des geloofs enz., bladz. 63—69.
Digitized by
Google
217
De zichtbare Kerk is tevens de onzichtbare Eerk.
Yan het begin der wereld begon de Eerk zichtbaar te
worden. Ofschoon ten tijde van den zondvloed bgna
onzichtbaar, is zg toch met Noach weder zichtbaar ge-
worden. De zondvloed, waarin Noach en zijn huis-
gezin gespaard bleven, is een voorbeeld der Eerk van
Jezus Christus. Gham behoorde er toe, die wel een
waar geloovige scheen, maar daarna een geveinsde, en
eindeiyk een goddelooze en onheilige bevonden werd.
Daarna is de Eerk bgna onzichtbaar, maar wordt daarna
zichtbaar in het volk Israêls, namelijk in de god-
vruchtigen.
Het volk Israëls beeldt af de Eerk ^an Jezus
Christus. Israël, wat het gros van zijn lichaam aangaat,
is maar het voorbeeld en de schaduw van de vergade-
ring van wederg^orenen, niettegenstaande dat onder-
scheidenen van hare bgzondere leden ware leden der
kerk zgn. Als uitwendig volk was het Gods volk, voor
zoover het uiterlijk Gode toegewijd is. Zg waren een
voorbeeld van dat geloovig volk van God, waarvan
zij te dien einde den naam dragen. Voor verreweg het
grootste deel bestaat het uit .wereldlingen. Yooral ten
tijde van den Verlosser, Jezus Christus, is de Eerk
zichtbaar. De synagoge, die het lichaam der wereld
en van den duivel is, en voor de heilige en Goddelijke
Vergadering en Eerk van God wil doorgaan, wordt
gansch het tegendeel gesteld van de Eerk van Jezus
Christus, Die zich van Zijne zgde openlgk tegen de
synagoge verklaart, en ze verlaat om er zich nooit weer
mee te vereenigen.
De kerk van Jeruzalem is het patroon, het voorbeeld
voor alle andere kerken, waarin God en Jezus Christus
Digitized by
Google
218
heerschen, en waarvan de leden zich ganschelijk aan
God toewgden, zeer begeerig om enkel Zijn Eer en
Heerlgkheid te behartigen. Als zoodanig is zij als een
kaars op den kandelaar duidelgk zichtbaar.
Is nu die ware zichtbare kerk, tevens een lichaam
van Christus, de wereld daarentegen is een lichaam
der verworpenen, welke aan de ééne zijde van God
niet zgn verkoren tot voorwerpen Zijner liefde, Genade
en Heerlijkheid, maar die ook aan de andere zijde tot
toom zijn verordineerd. Alle onwedergeborene menschen,
allen, die tot God en Jezus Christus niet bekeerd zijn,
allen, die geen leden der Kerk zijn, welke Zijn waar-
achtig lichaam is, zijn leden der wereld. De wereld
wordt van den duivel overheerscht, en alle wereldlingen
zgn kinderen van den duivel^ zijnde het lichaam van
den satan. ^)
De vereischten om een ware Kerk te zgn, die een
zichtbaar lichaam van Jezus Christus is, zijn dat zij:
1^. samengesteld is uit leden van Jezus Christus,
door Zijn Geest geleid, en geheel en al en alleen van
Hem afhangende als hun opperste Hoofd. Zoo dit niet
plaats heeft, dan kan zij Zijn waar lichaam niet uit-
maken. Indien het gros van een vergadering en het
meerendeel der leden, zelfs het grootste getal der voor-
naamsten, niet Jezus Christus is, zoo kan zulk een
lichaam nooit het Zgne genoemd worden, noch aan Hem
als Zijne Kerk toebehooren.
Dat blijkt:
2^. uit de namen, die Kerk draagt als, ^^het lichaam
van Jezus Christus"; j, Christus'' ; „bgv. Christus leeft
1) Tabernakel Qods ontdekt of gesteld m. a. w., bladz. 91—107.
y Google
Digitized by '
219
in mij", „het beeld van Jezus Christus"; „een brief
van Jezus Christus"; „eene reine maagd en bruid van
Jezus Christus"; ,eene verzameling van zonen en
dochters'' ; een huis van den levendigen God; j^ver-
gadering van broeders en zusters'' ; de school van
Jezus Christus" enz.
Wat haar tot eene zichtbare Kerk maaktj is:
1^. omdat daarin de gerechtigheid en heiligheid moet
heerschen.
2^. omdat daarin niet een wereldsch volk kan regee-
ren, en zg ook niet uit een wereldsch volk kan bestaan.
30. omdat daarin de liefde Gods on de liefde Zijner
kinderen moeten regeeren en de overhand hebben.
4^. omdat daarin God en Jezus Christus, en niet de
Satan en de wereld, de overhand hebben.
5^. omdat zij geen ware Kerk van Jezus Christus
kan zijn, wanneer zij de wereld is, en dus uit de
menigte van wereldlingen samengesteld is.
Daarom is het valsch, de grondregel te stellen, dat
men het daarvoor houdt, dat eene kerkelijke vergade-
ring kan en moet genoemd worden naar haar beste
deel^ niettegenstaande dit het allerkleinste zou zijn.
Tot dat kleine getal zou de stem des Heeren zijn:
r^Mijn volk, gaat uit het midden van haar." Zal
een hoop onkruid een berg koorn genoemd worden,
omdat er eenige korreltjes koorn onder het onkruid
zijn vereenigd? Zal men eene menigte zwijnen een
kudde schapen noemen, omdat er het een of ander
schaapje onder loopt. Dat is ongerijmd, i)
1) Vgl. Tabernakel, m. a. w., bladz. 133—150.
Digitized by VjOOQIC
220
Het geheele uiterlijke volk Israëls is een groot en
gedurig voorbeeld geweest van de inwendige en uit-
wendige scheiding, die daar zgn moet tusschen de
wereld en de Kerk van Jezus Christus onder het
Evangelie. Dit begon ten tijde van Abraham^ die
uit Ur der Chaldeën en uit Babel gansch werd uitge-
trokken. In zijn huisgezin is het verder openbaar,
geheel onderscheiden van de Kanaanieten en Egypte-
naars. Maar allermeest is het te zien na de verlossing
uit Egypte, door hun verblijf in eene eenzame woestgn
en door hunne woning in Palestina en in Eanaan. Men
moet geheel en al verblind zijn, wanneer men niet kan
zien, dat deze uiterlijke afzondering, die zoo door
goddelijk gezag geschiedde, en door zoovele dingen
wordt bevestigd, voor het nieuwe volk en voor de
laatste Kerk van Jezus Christus, die scheiding afbeeldt,
die in nadruk in haar zou worden gezien onder de
bedeeling van het N. V. i)
ledere uiterlijke vergadering moet, gelijk ook blijkt
uit het voorbeeld van de eerste gemeente te Jeruzalem,
zal zij eene christelijke Eerk kunnen genoemd worden,
zooals zij is, twee dingen hebben om haar gelgkvormig
te kunnen zijn, wat aangaat haar wezen en het alge-
meene van hare trekken:
10. dat de wereld in haaf midden niet heerscht;
2^. dat Jezus Christus daarin is (en zij zich dien-
tengevolge openbare als Meester en Heer ^).
Het goed recht der scheuring verdedigt de Labadie
in zijn „sanctum schisma" op de navolgende gronden:
1) Tabernakel, m^ a. w., bladz. 126.
2) Idem „ „ „ ^ 178.
Digitized by
Google
221
1^. De heiligheid Gods kan geen gemeenschap met
het kwade hebben.
2^. Ood zelf maakt krachtens Zijne verkiezing en
verwerping scheiding tasschen uitverkorenen en wereld-
sche menschen.
30. Jezus is het Hoofd alleen van de wedergeborenen;
de duivel is het hoofd 6f de koning der wereld.
40 Tusschen schapen en wolyen mag geen gemeen-
schap bestaan.
50. Vermits het volk van God een koninklijk priester-
dom, een tempel van den levendigen God is, zoo moet
dat volk bestaan uit bekeerde menschen.
60. De Eerk van Christus, zal zij christelijk ge-
noemd worden, moet bestaan uit levende leden van
het lichaam van Christus, en dat verreweg meer dan
het grootste deel. De Eerk moet derhalve zoo niet
genoemd worden, omdat zg voor het kleinste, maar
omdat zg voor het grootste deel uit ware Christenen
bestaat.
70. Het oude Israël is een voorbeeld van de Christe-
lijke Eerk, wat deszelfs afscheiding en godsdienst be-
treft, en slechts eene afschaduwing van de ware Chris-
tenen, hoezeer het verbond slechts uitwendig en schaduw-
achtig is ten opzichte van het N. Y.
80. Zoo er eene kerkelgj^e gemeensohap en eene ver-
eeniging bestaat tusschen gbddeloozen en godvruchtigen,
dan is de Eerk geen Eerk meer, maar een wereld;
dan is zij niet een huis Gods, niet een tempel van den
H. Geest, dan houdt zg op den naam van Eerk te
dragen, en dat te zijn in waarheid. Het is dan eene
vergadering, die uit beesten-leden bestaat, en een
monster is. De geheele Schrift wgst op die scheiding
Digitized by
Google
222
zooals men kan zien in Seth en Kain ; Noach en de godde-
looze wereld ; Jaeob en Ezau ; Ananias en Saffira enz." ^)
Intusschen leeren zij, dat zij met alle Gereformeerde
geloovigen innerlijk geestelijke en waarachtige gemeen-
schap willen hebbcD, en hen tot de gemeenschap der
verborgenheid van het H. Avondmaal in het midden
van hen, toelaten, indien zg:
10. hun geloof maar uit hunne werken zullen be-
toonen^ en door hunne vruchten bewgzen, dsitzg goede
hoornen zgn;
2^. eene waarachtige liefde Jezus Christus als haar
Hoofd, en de Eerk als Zijn lichaam toedragen, en
daardoor te kennen geven, dat zij Zijne discipelen zijn ;
3^. vereenigd zgn met Christus en met Zijne Kerk
en dat door vrijwillige gehoorzaamheid aan Hem en
Zijne Kerk bewijzen.
Dat de Labadisten leeren eene volkomenheid hier
beneden te zullen verkrijgen, blijkt niet uit hun leer.
Integendeel. Zij komen op tegen het gevoelen van som-
migen, die beweerden, dat zij hen als christenen erken-
nen, die zonder zonde zouden moeten zijn en dus
volmaakt. Duidelgk weerspreken zij deze uitspraak.
Zij zeggen; «tegen hetgeen, dat de grove wereldlingen
van ons hebben uitgestrooid, alsof wij het daarvoor
zouden houden, dat de christenen, om waarlijk christenen
te zijn, zonder zonden moesten zijn, en alsof wij voor
zoodanigen wilden gehouden worden, zoo protesteeren
wij met den Apostel Johannes, dat de waarheid in ons
niet is, maar dat wij liegen, indien wg zeggen, dat wij
geene zonden hebben. Yerplicht zijnde God te bemin-
1) Labadie Sanotam Schisma, bladz. 1— -62, 91. yy,
Digitized by
Google
223
nen van ganscher harte^ van ganscher zielCy en uit
alle de krachten van onze vermogens^ zoo erkennen
wij, dat wij hierin veel ontbreken, en dat alle christenen
gedurende hun tijd hier beneden, hier te kort schieten." i)
Hoe zeer zij dit leeren, zoo spreken zg echter daarbij
met geene verheffing van de bestaande Kerk. „De
grootste hoop in de Nederlandsche Eerk is onherboren.
Ware het de rechte Eerk, de meesten zouden er vroom
en wedergeboren zijn. Maar men moet er zich van
afscheiden. Want alzoo weinig als men een hoop kaf,
daar nog een weinig koorn onder is, een hoop koom
zou noemen, alzoo weinig mag men het een Christelijke
Eerk noemen, daar maar eenige weinige wedergeborenen
in zijn". 2) Voor het afscheiden beroept hg zich op
2 Thess. 3 vs 6; 2 Cor. 6 : 14—17, Gal. 5 : 19 enz." 3)
Van de Eerk van Utrecht zegt Mejufifr. A. M. van
Schurman, „dat zij daar in den beginne een huis van
God genoemd, zoo door de verwaarloozing van de tucht
en van de leer afgeweken is, dat zij in eene wereldsche
vergadering ontaard is". 4) Zelfs zegt zij „dat zij onder
zoo vele duizende lidmaten te Utrecht zelfs geen tien ge-
vonden heeft, die zoo door levendig geloof en goddelgke
liefde te zamen hingen (zelfs niet in de private col-
legiên) dat zg één hart en één ziel hebben kunnen
genoemd worden." ^)
De Nederlandsche Eerk is dan ook een verward
Babel ; men heeft haar willen genezen, en zij heeft niet
1) Verkl. V, d. zuiverheid des geloofs. I dl, bladz. 90, 91.
2) Sanctum Schisma van de Labadie, bladz. 148.
3) idem idem „ 122 yy.
4) Euoleria, bladz. 276.
5) idem „ 124.
Digitized by
Google
gewild, daarom moet men haar verlaten. Jerem. 51 : 9.
„Gaat uit van haar, mijn volk". Dat nu is het, wat
de Labadie aanbeveelt, i) Dit zeggen verwondert ons
niet, omdat zij, volgens hun gevoelen, leeren dat God
met Zijn Geest, genade en zegen van deze Eerk gewe
ken is, en niet meer in het midden derzelve woont, wegens
het verdragen van degenen, die ergelijk zijn, en Gods Geest
heeft het aan de afgescheidenen verzegeld, dat die afschei
ding Hem behaagt. Alzoo spreekt Hendrik Schluter
in zijne voorrede voor de „Kenteekenen der weder-
geboorte'' bladz. 7, 8. Zelfs beweert hij in diezelfde
voorrede van genoemd werk, bladz. 9 en 13;
10. dat de beste leeraars, die gverig zijn, hebben
honden,' zwijnen, ja den duivel zelfs in zijne lidmaten
tot het H. Avondmaal laten komen.
20. dat haast al wat men dagelgks naar de Eerk
ziet gaan en daaruit komen maar doode lichamen zijn,
doode menschen, natuurlyke menschen, en dat men aan
de beste niet de geringste geestelgke beweging ziet.
30. dat wij niet alleen gansche dorpen, maar ook
gansche steden vinden, ten aanzien van welke het be-
twijfeld moet worden, of daar ook een eenige geloovige
woont.
40. dat bgkans al wat wij in onze kerken zien,
vreemd van God is, onbesneden, onrein, een gruwel van
verwoesting, enz. ! !
De Labadisten gaan derhalve uit van het gevoelen,
dat de ware zichtbare Eerk moet worden beschouwd
als het zienlijk lichaam van Christus; en dat zij moet
kunnen genoemd worden. Zijn zichtbaar huis, heiligdom,
1) Labadie. Sanct. Schisma, bladz 126, 127.
Digitized by
Google
225
Zijn zichtbare tempel, en die een lid is van de zicht-
bare Kerk voor God, die ia tevens een lid der onzicht-
bare Eerk. 1) Aldus drukt de Labadie zich uit: ,,allen>
die waarlgk leden van de zichtbare Kerk zijn, zijn ook
leden van de onzichtbare Eerk en tot het onzichtbaar
lichaam van Christus behoorend." 2)
Eene zichtbare Eerk moet uit ware gelooyigen be-
staan, maar daarbij voegen zij, dat het toch kan gebeu-
ren, dat er geveinsden kunnen zijn. Trouwens, dat het
kan geschiedeo, drukt de Labadie uit in deze woorden :
„het is niet genoeg, dat in eene zichtbare Eerk eenige
ware geloovigen zijn; want een geheel, dat uit eene
verzameling van velen bestaat, wordt naar het meeste
gedeelte genoemd, al is het overige weinig." 3)
Met dit zeggen ontwgken zij de aanmerking, die men
er op kan maken, dat n.L de Eerk toch nog onzuivere
bestanddeelen in zich kan insluiten, zoodat zij niet uit
oprecht geloovige leden kan bestaan, en derhalve niet
allen tot het Rijk van Jezus Christus behooren. Dat
niet alle leden van hun Eerk wedergeborenen zgn, ont-
kennen zg niet. Zij zeggen, dat er (gelijk ik even
vroeger heb aangehaald) geveinsden, ja tijdgeloovigen
in de Eerk kunnen insluipen. Evenwel kunnen en
moeten de leeraars hunne leden onderkennen, óf zij
ware leden zgn, óf niet. Dit evenwel kunnen zij niet
absoluut doen, maar wel langs den weg van eene
moreele zekerheid. Dat blijkt uit het antwoord, dat
Yvon geeft op de vraag van Brakel. Hij vraagt aan Yvon :
1) Yvon. „Leer v. d. Doop", bladz. 120, 174.
2) Labadie. „Sanctum Schisma", bladz. 27.
3) Labadie. „Disoernemene d*ane veritable Eglise, bladz. 16.
15
Digitized by
Google
226
j,i>( de leeraars moeten verzekerd en absoluut kunnen
verzekerd zgn, dat die, welke zg tot de gemeenschap
opnemen en in dezelve laten blijven, waarlgk wederge-
borenen zgnP" Op die vraag antwoordt Yvon: ,,0n8
gevoelen hierover is, dat hoewel zjj niet kunnen daar-
van verzekerd zijn met eene absolute zekerheid^ zg
dat echter kunnen met eene welgegronde moreele zeTcer-
heid.^^ 1) Sterker drukt Mejuffr. A. M. van Schurman
zich uit, als zg zegt: ,,de H. Geest vervreemdt en
scheidt de Eerk af van de verdorvene, verkeerde eeuw,
van de wereldsche gevoelens en van de eenigheid en
gemeenschap met de kwade menschen. De werking
van den H. Geest is, dat, gelijk Hg de Eerk vereenigt
met allen, die goed zgn, ook dezelve afscheidt van allen,
die kwaad zijn. Dat is allermeest openbaar in dat
eenig voorbeeld van de eerste Eerk te Jeruzalem, naar
welker voorbeeld de Evangelische Eerk is, zoo wat hare
voorgangers als wat haar geheele lichaam betreft; hoe-
zeer er ook onder hare leden geveinsden of tijdgeloo-
vigen kunnen zijn. Die eerste Eerk te Jeruzalem werd
op eene zeer overvloeiende wgze met den H. Geest
(om de spreekwijze van Christus te gebruiken) gedoopt.
De leden waren één bart en één ziel, en niemand had
iets van dat hij voor zgn eigen hield ; terwijl de Heere
de geveinsden Ananias en Saffira (Hand. 5) door een
voorbeeldigen dood afzonderde. „Heeft Christus, zoo
vraagt zij, ooit aan eenig herder bevolen, dat hij meer
schapen in zijn schaapskooi zou nemen, als hij óf ken-
nen óf weiden kan. Dat is geen goede herder, wat
men toch wel uit de gelgkenis van den Heer kan
1) Yvon. Preservatyf tegen de verleiding, bladz. 671.
y Google
Digitized by '
22Ï
afleiden." ^) In weerwil dat er toch niet gelooyigen
onder de wedergeborenen kunnen zijn, zoo blijft toch
des ondanks de Kerk, de gemeente des Heeren, een
voorbeeld yan de christelgke gemeente te Jeruzalem.
Dat wil toch de Labadie er mee zeggen, als hg deze
woorden schrijft, „door de Genade van God zien wij
onder ons zulk eene yereeniging yan broeders en zusters
in den H. Geest, yan één hart en yan ééne ziel en
van één zin ea yoornemen, en ééne begeerte hebbende
om God te verheerlijken. en die inderdaad branden yan
eene oprechte liefde tot God en den naaste." ^)
Met het gevoelen der Labadisten ten aanzien van hun
kerkbegrip, valt niet saÉ,m, wat Yvon zegt: „Wij ge-
looven," zóó schrijft hij, „in eene heilige, algemeene
Kerk, die is samengesteld uit alle uitverkorenen, die
van den aanvang der wereld geweest zijn en tot aan
het einde der wereld wezen zullen, die zich in de laat-
ste tijden aan alle kanten zal uitbreiden, en die in den
tegenwoordigen tijd is bestaande uit alle ware gelooyi-
gen, die in Christus Jezus onzen Heer gelooven met
een levendig geloof. Hem liefhebben met eenef hart-
grondige liefde en met Hem vereenigd zgn als deleden
van een levendig lichaam met het Hoofd. Wij gelooven,
dat de leden, dezer Eerk overal zgn, waar God Zgne
uitverkorenen heeft, in het Oosten of Westen, in het
Zuiden of Noorden, hetzij dat zij genoemd worden
Grieken, Moscoviten óf Latijnen, Gereformeerden en
Protestanten, Bisschoppelijken en Presbyterianen, Inde-
pendenten óf dat ze andere namen nemen, óf ontvan-
1) Euoleria. I dl, bladz. 195—198; 205.
2) Yeritas sui Yindex, bladz. 89, 90.
Digitized by
Google
228
gen; wg houden, dat ^ie' deze algemeene Kerk uit-
maken ;
vervolgens zegt hij: het is deze Kerk, buiten welke
geene zaligheid is, welker leer de wezenlgke leer is van
Christus, van welke men nooit moet scheiden en waarvan
de uitverkorenen, eens daarmede vereenigd, eigenlgk en
in den grond nimmermeer scheiden. Dit is, hetgeen wij
aangaande de heilige algemeene Kerk met alle de ware
gereformeerden gelooven. En door deze belijdenis is het,
dat wg zoo verscheiden zijn van de Donatisten over de
natuur der Kerk, dat, die ons met hen vergelijken, óf
hunne en onze leer niet kennen, óf niet ter goeder
trouw handelen" i)
Intusschen zegt du Lignon met het oog op zijne
Kerkstichting, dat het wezen der ware Kerk daarin
bestaat, dat de Geest van den Heer daarin regeere,
besture, heersche, met uitsluiting van den wereldschen
geest" 2) Tvon drukt het nog sterker uit, als hij zegt,
(waarop ik reeds vroeger heb gewezen) „het is derhalve
de roeping van de herders en van de leden der Kerk,
dat z^ levendig overtuigd zijn, dat de personen, die
leden van de Kerk worden, der wereld, zichzelven, en
het vleesch gestorven zijn, dat hun hart los is van de
aarde enz." 3)
Ofschoon de Labadisten dit leerden omtrent hunne
leden en herders, wat het kennen van hunne leden
betreft, zoo wordt echter van elk, die tot de Labadis-
tische Kerk toetreedt en in haar schoot wordt opgenomen,
1) Yvon. „Het heilige voor de heiligen'', bladz. 724.
2) Du Lignon. Gatechismus, bladz. 463.
3) Yyon. Onderriohting, bladz. 1 vv.
Digitized by
Google
^ 229
vereischt boetv(jjc{rdigheid. Moeten zij een tijd van
beproeving doorstaan, welke soms jaren kan duren,
vóórdat zij als lid werden aangenomen in het huis
te Wieuwerd, zij zelven moeten vooral het stuk der boet-
vaardigheid kennen. De innerlijke boetvaardigheid en
de daarmede gepaard gaande armoede van geest, moet
aan elk lid der Labadistische Eerk eigen zgn, om een
Christen te wezen. Ik spreek hier van de stichting te
Wieuwerd, doch het betreft ook evenzeer, daar, waar
de Labadisten als een huisgemeente te za&m in één
huis wonen. Het is echter te Wieuwerd, waar vooral
deze beloften moesten worden gedaan, en daarnaar ge-
handeld :
10. Votum laboris; 2^ Votum paupertatis; 3o.
Votum castitatis; 4^. Votum obedientiae; de belofte
van te werken, de belofte van armoede ; de belofte van
kuischheid, de belofte van gehoorzaamheid. ^)
Wat hebben wij onder dat votum paupertatis te
verstaan, volgens het labadistisch gevoelen? Dit gaat
vooraf, dat bij hen gelijk wij zien zullen, boetvaardig-
heid en armoede zeer nauw te zamen hangen.
De innerlijke boetvaardigheid onderstelt de dooding
van het vleesch en gaat vóór de verzoening, heeft plaats
nè. de zelfkennis, en verlaat den mensch niet eer, dan
als hij zich aan Jezus heeft overgegeven, en daardoor
in de gemeenschap van God en van Christus gekomen,
verlost is van de macht en de heerschappij der zonde.
Die boetvaardigheid alzoo tot de ziel doorgedrongen,
geeft aan den ouden mensch den doodelijken slag, ter-
1) P. Dittelbach, voorheen Predikant te Neudorp, in Oost-
Friesland, „Yerval en Tal der Labadisten" enz., bladz. 46.
Digitized by
Google
230 ♦
wgl de ziel den daardoor ontrangen indruk, om steeds
het zondig leven te verzwakken, volgt. In dezen staat
wordt de ziel, ^ door God met Christus vereenigd, ver-
troost, en is de wonde, door de boetvaardigheid veroor-
zaakt, gesloten. Met die boetvaardigheid moet een afge-
zonderd leven gepaard gaan. Yan het afgezonderd leven
heeft Jezus zelf een voorbeeld gegeven, vóór dat Hij
in het openbaar optrad. Een boetvaardig, afgezonderd
leven kenmerkt zich door zelfverloochening, door dooding
der eigenliefde, dat is dus sterven aan eigen geest^ en
deze moet zich openbaren in de armoede van > geest.
Al bezit men nog zoo vele goederen, zoo moet men die
beschouwen, alsof men ze niet bezit. Daarin moet men
evenzeer den wil van God gehoorzaam zijn. „Ieder
geloovige in het bijzonder, overmits hg zich als een
lid van het lichaam van Jezus Christus moet aanmer-
ken, moet gereed zijn, om de goederen, die God hem
gegeven heeft, tot dat lichaam en tot Zijne leden, vol-
gens de noodzakelijkheid, die zij zouden mogen hebben,
aan te wenden" i) Brakel had geschreven, „dat men
alle zijne goederen aan de voeten van Yvon nederlegt
en aan hem overgeeft, is mede openbaar". Hierop
zegt Yvon. „Zij doen het uit vrijwilligheid, maar niet
aan zijne voeten leggende, ook anderen zijn met het
ontvangen belast, hoezeer hg laat voorafgegaan, hij
(Brakel) zou moeten zeggen, dat deze gemeente de
gemeente van Jeruzalem navolgt". -)
Yan die boetvaardigheid en armoede van geest moest
men vooral in het openbaar bewijzen geven, welke
1) Yerkl. des Geloofs, m. a. w., bladz. 96, I dl.
2) Yvon. W. Brakels onbill. en verk. handeling geopenb., blz. 60.
Digitized by
Google
231
getuigen yan de dooding van het vleesch, ja die dezelve
beyorderlijk zgn. Zoo verhaalt ons Dittelbach, „dat alle
die veranderingen en vernederingen, welke die stand des
levens met zich draagt, schenen mg maar als niet: de
waschtob, bij hen het graf der hoovaardg genoemd, was
mij als een vermakelgke oefening ; hoewel mg een van
hunne broeders, die er al een langen tijd geweest was,
klaagde, dat hem niets meer tegenstond. Het ging
mij evenwel aan het hart, wanneer ik een heer, die
weleer in groote bedieningen geweest was, en sedert
zgn vertrek van haar weder in staat geraakt is, met
zijne grgze haren daar zag staan, en den tijd onnuttig
doorbrengen; want wat hebben ze er van, als dat ze
misschien meenen, dat dit waschbad zeer helpt tot de
wedergeboorte, die ze zeggen maar alleen door deze
Mortificatiën in het oog te hebbeo. Voor mij, ik heb
niet gevoeld, dat deze Wieuwerderdeugden mg 't minste
tot mijnen inwendigen stand hebben toegebracht." ^) enz.
Hieruit blgkt, dat men tevens proeven van gehoor-
zaamheid gaf, en dat die poenitentien zeer geschikt
waren om de zelfvernedering te bevorderen. Zoo ver-
haalt Dittelbach, dat de Labadie ook een neuswijze
eens aardig gevangen had, welke meende, dat veel
verstand had om boomen te planten: men deed hem
de welgeplante boomen weder uittrekken, en, hoewel
hij geweldig tegenhaperde, in wanorde zetten, met
voorgeven, dat dit de rechte orde was: toen men nu
dezen poenitent op deze wijze veel moeite gemaakt
1) Verval en Yal der Labadisten, bladz. 15.
2) Dittelbach is tot die Labadiatische vereeniging te Wreumen
overgegaan. Zie zgn aangehaald werk, bladz. 14.
Digitized by
Google
232
en tot gehoorzaamheid gebracht hadden, beval men hem
de boomen weder op de eerste wijze te planten" i).
Ook gebruikte men daar zoogenaamde morUficatiën
om iemand het huis te doen verlaten. Een jonkman,
deLsa zijnde, was niet sterk yan maag« Hij verzocht
's morgens eene dunne boterham te hebben, om nu en
dan er iets van te nemen ; toen bracht men zoo weinig,
dat hg moest klagen, toen bracht men hem weder een
dikke boterham, die hij reeds vroeger verzocht had niet
te geven. Daaruit kon hg genoeg zien, wat het zeggen
wilde. Hij ging elders heen. — Die eigenwillige gods-
dienst, onder voorgeven van het vleesch te doöden, en
het lichaam niet te ontzien; die eigenaardige zelfkwel-
lingen naar eigen bepaling, hun opgelegd van hunne
herders, doen duidelgk zien, dat die in huis zijn, onbe-
paalde gehoorzaamheid aan hen verschuldigd zijn.
Zoo schrijft du Lignon, met het oog op de gehoor-
zaamheid, door de leden aan hunne herders verschul-
digd: ,Zij moeten hen van harte gehoorzamen, gelooven,
volgen; hunne navolgers zijn, gelgk zg van Jezus
Christus zijn, en zich veel vertrouwen op den H. Geest
van waarheid, van licht, van zuiverheid, van liefde,
van ijver, welke God in hen gesteld heeft, enz." 2)
De eisch van gehoorzaamheid had wel eens betrek-
king op kinderachtige dingen. Als bijv. een kind een
molentje had, dat ' wat al te sterk gekleurd was, dan
moest die verf er worden afgedaan, opdat het kind
niet jfWereldscK*^ zou worden. Iemand moest een kastje,
dat wat al te opzichtelgk geverfd was, afgeven, opdat
1) Dittelbaoh, m. a. w., bladz. 16.
2) Du Lignon. CateohiBmus, 3 dl o. 18.
Digitized by
Google
233
het zwart geverfd werd, omdat hij in zijn kaatje be-
hagen had. Zoo werd het hem een poenitentie^ en
was het voor den poenitent een gedurige mortificatie.
Iemand had een afiteer van melkspijzen. Dit kwam,
zoo werd hij onderricht, van den ouden menscb. Nu
moest hij veel melk drinken, ja zooveel, dat het zijn
mond uitliep; en dat moest dienen, om den ouden
ezel wakker te plagen en ten onder brengen. Zoo
moest hij ook om dezelfde reden in den tuin gaan, om
knoflook te eten, zoodat hij de koorts er van kreeg en
wel omdat hg een afkeer van uien had. Dit moest
zgn, om zich in te beelden, dat zulke dingen ontstaan
uit den waren Geest der boetvaardigheid; wat een
blijk is, dat men de onnoozele zielen zocht te misleiden.
Die tot de Kerk van Christus behooren, als ook de
herders, zijn verplicht toe te zien óf zij, die zich bg
hen voegen, door den Geest der boetvaardigheid zijn
aangeraakt, en gebeurt het, dat zij niet zóó aangeraakt
zijn, als noodig is, hen te wijzen op het gewicht er
van, om wel in te gaan in den Geest, en daarom God
oprecht om dien Geest te bidden, en alzoo ook dien
Geest moeten volgen, en dien te leven naar het licht
en naar de heilige indrukken, die bij den oprecht boet-
vaardige leeft. Zulk eene boetvaardigheid is voor den
oprecht boetvaardige een gestadig martelaarschap.
Men moet liever arm en naakt willen blijven, en alles
laten varen, dan op te houden een discipel van Jezus
te zijn. Boetvaardig on arm van geest te zijn is eene
Genade van God, en die het oefent, toont een groot
Christen te zijn. i) Derhalve laat het geene zelfliefde
1) Vgl. Yvon „rhomme poenitent", bladz. 1 vv.
y Google
Digitized by '
284
toe. Yvon noemt zelfs geestelijke eigenliefde vleesche-
lijk en ongeoorloofd, en zegt, ,,dat hij, die door haar
geleid tot wordt met betrekking de zaligheid, haar bestre-
den, vervolgen, veroordeelen, en niet sparen moet." i)
Immers zoo één heeft de yerheerlijking yan Ood in alles
niet op het oog.
Is het gevoelen der Labadisten, dat met de armoede
van geest het alles verlaten voor Jezus moet vereenigd
gaan, dat is ook duidelyk te zien in hunne yereeniging
zelve en is slechts eene navolging van de eerste ge-
meente te Jeruzalem, gelijk ik reeds heb medegedeeld.
Ook de scheiding, welke bg hen gezien wordt, vindt
zijn grond, volgens hunne leer, in de scheiding, welke
God zelf tusschen godvrachtigen en wereldlingen, tus-
schen wedergeborenen en niet wedergeborenen gemaakt
heeft; bgzonder ook te zien in de eerste christelijke
gemeente op het Pinksterfeest Doch wat we hij hen
opmerken is, dat die scheiding aanleiding geeft om de
vrijheid te nemen, zich van de bestaande Kerk af te
scheiden, en zelf eene Eerk naast de Eerk te doen
verrgzen.
Dat gevoelen schijnt bij de Labadie reeds aanwezig
geweest te zijn, vóór dat hg daaraan uitvoering gaf,
toen hij n.1. in ons vaderland was. Dit blgkt uit het-
geen hij zelf gesproken heeft, toen hij yan Genève
ging, tot iemand, wat dan ook de reden is, waarom
hij van daar naar Nederland kwam, „nu ga ik naar
een vrij land, daar mag men vrg zgn gevoelen spre-
ken; ik meen dan nu ook in het toekomende te
zeggen, hetgeen ik op het hart heb." Dat blijkt
1) Tvon „rhomme peobeur*', bladz. 343.
Digitized by
Google
235
ook door de uitkomst, dat hg dat al moet in den zin
gehad hebben; want 2oodra was hy niet hier gekomen,
5f hij begon te Utrecht ten eerste zijne reformatie in
reformatie te prediken i). Het gevolg daarvan zien wij,
nadat de Labadie en Yvon uit hunne bediening waren
ontzet. Toen openbaarde zich terstond de geest der
afscheiding. De bestaande Kerk was niet goed, men kon
en mocht niet langer blijven in eene Kerk, die zoo-
danig was geworden, dat Jezus daar als Koning der
Kerk niet heerschte. „Zich scheiden van eene vergadering,
waar Jezus niet metterdaad voor Koning wordt er-
kend, zal nooit kwaad doen aan een waar Christen,
inzonderheid zoo hij dit alleen doet om zich te ver-
eenigen met eene andere vergadering, alwaar Hg in
waarheid heerscht. Wij houden staande, dat de vergade-
ringen, waar de wereld onvergelijkelijk machtiger is,
als hetgeen daar van God en Jezus Christus is, niet
waardig zijn^ om eigenlijk te spreken, den naam van
Gods Kerk te dragen, schoon een gedeelte van Zijn
Kerk, waarmede wij ook van ganscher harte vereenigd
big ven, daar onder mocht zijn." 2)
Yvon stelde Voetius voor, „men zou alle de onher-
borenen, wereldschen onheiligen (die men daarvoor
erkent), buiten werpen en houden, en die alleen erken-
nen, in welke men Gods Genade en Geest zag." 3) Om
aanhang te maken, gaan eenigen van hen in de alge-
1) Ygl. Schuit praatje gehouden tusschen een Hagenaar, een
Middelburger, een Haarlemmer en een Utrechts-man, varende
yan den Haag naar Leiden. Middelburg 1668, bladz. 5.
2) Yvon. W. Brakels Onb. en verk. handel, enz., bladz. 21,
22, 55, 56.
3) Koelman. Historiach Verhaal, m. a. w., bladz. 187.
Digitized by
Google
286
meene vergadering (Kerk), en zeggen, dat zg mede
gereformeerd zijn, gaan daar naarstig ter kerk, doch
gevoelen zij zich verplicht door de waarheid tegen
dezelve te getuigen, dan doen zg het. Zij verheffen
hunne Kerk, en prgzen dezelve aan. Op de vraag
van Brakel, , zullen wij er uitloopen?" „Neen. Dat
is dwaasheid;" antwoordt Yvon, „dat is wel meester-
achtig gesproken, en voor dwazen uitmaken allen, die
't gestadig daarvoor gehouden hebben, dat er nooit geen
recht grondige reformatie in de Kerk zal geschieden,
wanneer dezelve tot zulk een ellendigen staat gekomen
is, als men ze tegenwoordig ziet, dan door den weg
van afscheiding." i)
De bestaande Kerk is derhalve niet goed, uit welke
men moet gaan. Naar dezen maatstaf handelden de
herders der Labadistische Kerk. Om geestverwanten
te werven, gingen zendelingen hier en daar in ons
vaderland, om in het belang der nieuwe Kerk te wer-
ken. Toen Bardewisch, een koopman, eene vergade-
ring te Amsterdam oprichtte; eveneens D. Herder
(pred te Bleiswijk) te Rotterdam, die aldaar door
zt 20 lidmaten tot hun leeraar gekozen werd, 2)
zoo was dat de Labadie niet naar den zin, want,
zoo schrijft Dittelbach, „hij (Labadie) belastte eens
aan een juffrouw, die naar Holland ging, Mons.
Bardewisch uit zijn naam te zeggen, dat wanneer de
Heere door Zijne oordeelen zou komen om den
aardbodem te zuiveren^ dat hg dan die sy7iagoge
1) Tyon. W. Brakels onbill en yerk. handelingen, bladz. 15.
2) J. Koelman. Hist. Yerb. naar de Labadisten, bladz. 72, 73.
Digitized by
Google
237
des satans, zoo noemde hg het gezelschap van dien
man, eerst zou verbreken.
Sg gelegenheid, dat Dittelbach de gaven van Bar-
dewisch in het spreken erkende in zijn gesprek met
VAN DER Molen, een leeraar te Wieuwerd ; dat is wel
waarj zeide hij, maar hem ontbreekt Ie point d' Esprit.
Hij had wèl het zwaard des Geestes, dat is, veel teksten
uit de Schrift, w^elke hij aanhaalde en bgbracht, maar
de punt was er af." i)
Ook buiten ons vaderland breidden zjj hunne kerk uit.
Giessendam, K. E. van Qriethuysen.
{Woi'dt vervolgd.)
1) Dittelbach. Verval en Val, enz. m.. a. w. bladz. 70, 71.
Digitized by
Google
BOEKBEOORDEELING.
Dr. 8. R. Hermanides, Wetenschap en Zede-
lijkheid, Leiden, Donner, 1902, prijs ƒ0.25.
Dit geschrift van ongeveer 40 bladzgden berust op
het volgende schema:
Inleiding : De academie van Dyon beeft op een prijs-
vraag van 1749: „Le retablissement des sciences et
des arts a-t- il contribué k épurer les moeursP" bekroond
het antwoord van Jean Jacques Rousseau, die de vraag
ontkennend beantwoord had. En wel op deze gronden:
a speculatieve gronden : de beoefening der wetenschappen
begon uit min edele motieven : astronomie door bggeloof,
welsprekendheid door g verzucht, geometrie door gierig-
heid, physica door nieuwsgierigheid, zelfs de moraal
door den hoogmoed. Ook de beoefening der kunst
berust op de begeerte naar weelde, zoodat handel en geld
(voor weelde onmisbaar) de plaats innamen van deugd
en zeden. Oeld en talent kregen de eerste plaatsen,
karakterdeugden de tweede. Op een eokele uitzonde-
ring na konden de menschen de wetenschap niet
verdragen. Dit blgkt ook, volgens Rousseau, wanneer
wg letten b op de ervaring der geschiedenis. Israël
heeft de wetenschap niet beoefend en was het volk
Gods. In Egypte, Hellas en Griekenland is het verval
der zeden gekomen na den bloei der wetenschappen, en
daarmede de staatkundige ondergang. Daarentegen waren
Perzen, Scythen, Germanen en Romeinen sterk en deugd-
zaam in hun onbeschaafden tijd. Bg de wilden van
Amerika waren vele onzer misdaden onbekend.
Hoe is tegenwoordig de meening op dit punt P Yeeleer
omgekeerd: Men hoore:
Digitized by
Google
289
Lefèvre 1902: ^L'avenir est k la science.
Renan : La science restera toujours Ia satisfaction du
plus haut desir de notre nature.
Berthelot: la science guide l'humanité.
Opzoomer's woord over scholen en geyangenisseo eo
de beroemde ^Duitsche schoolmeester yan 1870'' liggen
in dezelfde Ign yan gedachten.
Zelfs wordt geleerd dat de zedelijkheid uit de weten-
schap is voortgekomen, niet uit den godsdienst. „De
cultuur-triade, wetenschap-moraal-godsdienst" is een chro-
nologische imperatief."
Hoe zoUen wij moeten oordeelenP
10. Bedenken wg, dat de vraag ontzaglijke kennis yer-
eiücht en onwaarneembare factoren beyat. Boyendien:
„de wetenschap'* yan een volk, wat is datP Eyenzoo
moet eerst vast staan, wat „zedelijkheid' is. Rousseau
nam als type daarvan dapperheid en yergat ook, dat
post en propter slechts zelden samengaan.
Op blz 10 staan dan ook eenige onmisbare (Je^m^i^s ;
wat zedelgkheid is, en wat wetenschap is yolgens den
schrijyer, terwgl dan 6 wegen worden aangewezen om
het begeerde antwoord te yinden, Vgf daarvan worden
eyen ingezien, de 6e yluchtig doorloopen. Deze is dat
niet alleen op het aZ^em^^n-wetenschappelijk peil van
een yolk wordt è©'®*» ibbat ook geyraagd in hoeyerre
elk der takken yan wetenschap ongunstig of voor-
deelig yoor de christelgke zedeleer moet geacht worden.
20. De criminaal-statistiek in Frankrijk gedurende
1888—1900 wgst op een toename yan misdaden en
misdadigheid bg de jeugd -Leiders yan oproeren enz.
waren dikwijls zeer ontwikkelde mannen.
De schrgyer schgnt geneigd, een zeer teruggetrokken
houding omtrent het nut der wetenschap in 't algemeen
voor de zedelijkheid aan te nemen.
30. Het grootste deel wordt besteed aan de beschouwing
der afzonderlgke yakken. Achtereenyolgens worden, meest
Digitized by
Google
240
in voorbeelden, eenige aanwijzigingen gegeven voor:
natuurkunde (telegraaf, spoor, mechanica in oorlogs-
materiaal, fabriekswezen), scheikunde, sterrenkunde, ge-
neeskunde, zoölogie, letterkunde (lectuur, tooneel, onder-
wijs) rechtsgeleerdheid (diplomatie), staathuishoudkunde,
crimineele anthropologie (herediteitstheoriên) waarover
breed wordt uitgewijd, theologie, waarbij vooral gelet
wordt op de vervorming der theologie tot wetenschap
van den godsdienst, wysbegeerte".
Ten slotte deze samenvatting: „Wg hebben de doch-
teren der wetenschap aan de zedelijkheid voorbg laten
trekken en nagegaan of er ook schaamte op haar aan-
gezicht was waar te nemen. Wg hebben groote schaamte
kunnen constateeren .... bij sommige twgfelachtig ; bij
anderen in 't geheel niet; doch er waren er die hare
oogen niet dorsten opslaan.
Dit leidt tot de vraag of de wetenschap voor den
Christen niet contrabande moet heeten?
Het schgnt dat de H. Schrift inderdaad alles behalve
lof voor de wetenschap heeft (vgl. 1 Kor. 1 en 2).
Maar daartegenover staat, dat andere teksten de
wetenschap verheerlgken (vgl. Spreuk. 1 en 9) terwijl
ook de Heere Jezus nergens eenige minachting voor de
wetenschap heeft getoond.
Een en ander leidt tot deze beschouwing; Er is
wetenschap en wetenschap. Qod is het, die talenten
geeft en de werken, door de wetenschap onderzocht,
zgn door Hem gemaakt. De oorzaak van de verkeerde
verschijnselen, die de wetenschapsbeoefening vergezellen,
is de boosheid van het menschelijk hart, ligt dus niet
in de wetenschap als zoodanig. Maar onmisbaar is
het daarom wel, dat de beoefening der wetenschap ge-
schiede onder het licht van Gods Woord.
Tot zooverre ons overzicht van den gang dezer rede-
voering, hetwelk den belangrijken inhoud laat ver moe-
Digitized by VjOOQIC^
241
den. Met klimmende belangstelling las ik voort. Scheen
het, na het flink en breed opgezette begin alsof de
behandeling oppervlakkig worden zou, weldra veran-
derde het oordeel. De scbrgver is 't niet alleen, maar
toont ook bekend te zgn en rekening te houden met
den ontzaglijken omvang van het gebied, waarmee het
menscheiyk weten zich bemoeit. Dat hij daarnevens
laat uitkomen èn dat ons weten nog maar zeer gering
is èn dat de vraag naar de vruchten der wetenschap
niet uit de hoogte mag afgewezen worden, is eene her-
innering, voor velen niet overbodig. Zijn beslist opko-
men voor het recht der wetenschap beoefening door den
Christen en de aanwijzing, datjuist wie met de H. Schrift
. rekent, alleen den rechten blik kan houden op het ge-
,^^ heel der geestelijke werkzaamheden, vormt een uitne-
mend slot.
^* Een enkel woord over den onmiskenbaren drang tot
weten, die in den mensch gevonden wordt, een klein
weinigje sarcasme over die wilden vereering van Rous-
seau, ware m. i. niet misplaatst geweest. Een uiteen-
zetting van de eenheid van ons innerlijk leven, zoodat
de vraag naar de verhouding van wetenschap en zede-
Igkheid ook overgebracht wordt buiten het terrein van
de bgna niet te constateeren „gevolgen", had antwoord
gegeven op het speculatieve deel van Rousseau's betoog
èn meer grond geboden om onzen geest op des schrijvers
resultaat te doen r asten.
Maar het is onbillijk, méér te vragen, als zooveel
reeds geboden wordt. Daarom houd ik enkele op-
merkingen terug, om liever te eindigen met een har-
telgke aanbeveling om van deze studie kennis te
nemen. De markt is nog niet overvoerd van pleidooien
als het onderhavige. Wanneer hun aantal aange-
groeid zal zijn, is de vervaardiging van een broedere
en diepere encyclopaedische uiteenzetting voorbereid.
16
Digitized by
Google
242
Dr. H. Bavinck, Hedendaagsche Moraal.
Kok, Kampen, 1902. 75 blz., 60 cent.
Weder een van die niet te lange en toch vrg uit-
voerige, glas-heldere en tevens diepgaande studies, van
wier samenstelling Dr. Bavinck het geheim schgnt te
bezitten. In „Onze Eeuw" verschijnen sommige arti-
kelen, ik denk aan sommige van Mr. van der Ylugt en
van Jhr. Smissaert, die even duidel^k en magistraal zijn^
Een nauwkeurige kenni^, soms getoond, maar alierwege
gevoeld in den rustigen, zekeren gang van redeneeren,
vereenigd met een treffeuden kijk op en een doorzicht in
de problemen, waardoor de zaak in het hartepunt wordt
aangegrepen, maakt de lezing van hun artikelen tot
een genot. Daarbij wijst Dr. Baviock een zoo zeet
begeerd rustpunt aan te midden van den wirwar der
meeningen. Hij laat van uit bet christelgk beginsel
zgn blik gaan over de verschijnseleo. De stijl is sober,
met een tikje professoralen humor, het onderwerp
zeker actueel.
De gang van deze verhandeling is aldus: I. Het
probleem. H De gegeven antwoorden. IH. Het licht
van ons algemeen, ongetwijfeld christelijk geloof over
het probleem.
Het in de hedendaagsche moraal gestelde probleem
wordt uiteengezet in een bespreking van de „wetten"
als machten tegenover ons „ik".
Reeds 't kind vindt machten tegenover zich, verder
treden fatsoen en mode, natuur en aanleg, maar vooral
recht en zedelijkheid met haar eischen tegenover ons op.
„Recht, (is) iets onbeschrijfelijk heerlgks, de bewaring
en bescherming van ieder schepsel in zijn bestaan en
wezen", (blz 17). Doch de zedewet staat nog hooger.
Zg mist ook den uiterlijken dwang, die het recht bezigt.
Wat noemen wg zedelgkp 't Woord „zede" — gewoonte
misleidt. Hoog zedelgke karakters hebben juist de
Digitized by
Google
243
gewoonte verbroken, in naam der zedelijkheid de zeden
van hun tgd bestraft. Nadere overweging van 't woord
„zedelgk" doet in 't oog vallen dat er onderscheid is
tusschen zedelgk in algemeenen zin nl. tegenover niet-
zedelgk en zedelgk als ^zedelgk-goed".
ïot het gebied van het zedelijke behoort wat vrg door
des menschen wil geschiedt, maar wat zedelgk goed is,
is een andere vraag. Dat wordt bepaald door de wet.
De Heidelbergsche Catechismus noemt »goed" wat — uit
geloof — naar Gods wet en Hem tot eer geschiedt.
Op het beginsel^ den regel^ het doel komt het aan.
De zedeleer handelt over deugd, wet, zedelgke goederen.
Maar nu is tegenwoordig vooral de vraag : Wie bepaalt
wat goed isP Wat is het goede, waarin is het gegrond?
Op blz 25 worden de antwoorden op de vraag voor
't voetlicht gebracht.
Vóór de 18*^® eeuw antwoordde zoowel Jood als
Christen, Heiden als Mohammedaan: God bepaalt wat
de mensch moet doen of laten.
Maar langzamerhand laat zich de theorie der onaf-
hankelgke moraal hooren. Kant heeft haar tot ontwik-
keling gebracht en zgn blijde overtuiging uitgesproken,
dat hoewel God en alle eeuwige dingen onkenbaar
waren voor het menschelijk verstand, het geweten een
overbiddelijk „gg zult" deed hooren. Dit is de kate-
gorische imperatief vau Kant, hoeksteen van zijn strenge
moraal-gebouw, forsch opgetrokken in de slappe en ont-
zenuwde 18*** eeuw. De waarde van een mensch ligt
vole^ens Kant alleen in zgn goeden wil.
Maar niet alleen, dat deze moraal wanhopig is voor
een zondaar en een vgand van „genade", doch ook
miskent zij, dat liefde en spontaniêteit de bewegende
kracht bij iets „goeds" moet zijn en bovendien, dat er
iets anders gevraagd wordt dan alleen subjectief willen,
zal een handeling goed zijn, nl. een objectief goed doel.
Eant*8 moraal geeft echter voor onzen tijd volstrekt
Digitized by
Google
244
niet meer het antwoord, omdat zgn hoeksteen aan de
der 19^® eeuw volstrekt niet meer onwrikbaar vast toe-
scheen. Het „geweien" is voor velen tegenwoordig
geen zelfstandige grootheid meer, waar immers de
mensch in zijn geheel en doelen produkt heet van zgn
maatschappij en geslacht, terwijl ook wat „goed" is
niet bepaald wordt door de beweegreden maar door de
vrucht der handeling.
Hiermede is het antwoord door de revolutionistische
moraal geboden, aangegeven « De •kritiek van Bavinck
hierop is kort maar zakelyk. Tegenover Kant's forma-
lisme heeft de evolutionistische moraal haar recht, maar
zi) zelve houdt geen enkel zedelgk vaststaand gebod
noch eenigen vasten maatstaf over. Een voordeelige leugen,
een misdaad met rgke vrucht voor de menschheid —
blijft toch immers goddeloos. Bavinck geeft het voorbeeld
van Kajaphas' woord over Christus' dood. Zou het stil-
zwegen der groote pers en mogendheden over den
koningsmoord in Servië niet een bevestiging mogen
heeten van het doorwerken dier evolutionistische moraal
in onze beschaving? Een beschimmeld utilitarianisme
wordt weer als smakelijk gerecht opgekookt, maar het
bederf zit erin.
Sommige theoretici kwamen dan ook tot een ander
antwoord: de ontkenning der moraal.
Daarop laat Bavinck volgen de prachtige teekening van
de tweeërlei strooming in het geestesleven van tegen-
woordig: aan de eene zgde het ascetisme (Tolstoï), aan de
andere zijde de theorie van den mensch als kracht en wil
(Nietzsche), beide ontstaan door het gevoel van de wan-
verhouding tusschen behoefte en bevrediging in onzen tgd.
Tal van korte, kernachtige zinnen en teekenende citaten
maken dit gedeelte tot het beste uit het geheele boek ;
levendig, aangrijpend, er zit iets geweldigs in — gelgk
het beschreven anti christendom huiveringwekkend ge-
weldig is. De doorwerking dier ideeën, die allen band
Digitized by
Google
245
den mensch onwaardig noemen, hem oproepen om zich
zelf te durven zijn, in hoogmoed en onverantwoorde
hartstochtelijkheid te leven, wordt io politiek en zede,
in litteratuur en tooneel bemerkt. Het laatste antwoord
op de vraag naar de zedelijke autoriteit is: Er is geen
autoriteit boven mij.
Het laatste deel begint met de erkenning, dat de
nieuwste moraal een protest brengt tegen de zelf-
voldaanheid der vorige eeuw. De „goden dezer eeuw"
van Da Costa wordeo door hun kinderen bespot en
gehoond. De eenvormigheid en middelmatigheid werd
ondraaglijk. De protesten komen van allen kant. Bilderdgk,
Da Costa enz., Carlyle en Kierkegaard, heel de aesthe-
tische school verheffen zich tegenover het „gematigd-
goede". „De Revolutie trad de autoriteit met
voeten en bracht de majoriteit ten troon."
Maar daarna wgst hg aan, dat de kunst, hoezeer haar
een zelfstandig gebied toekomt, te ver is gegaan in
haar eisch. Schoon, waar en goed. hebben hun een-
heid in God. Ook is er geen absolute vrijheid, zelfs^
niet voor 't grootste genie. De onderwerping aan de
natuurwetten geldt voor ieder mensch En ook de
zedewet staat heerlijk en hoog boven elk onzer.
„Goed" is niet iets relatiefs, wanneer wg het woord
in zgn eigenlijken zin op zedelijk gebied bezigen. Er
is geen moraal zonder metaphysica.
Kant's imperatief vertegenwoordigt een feit in ons
geestelijk bestaan, en het kan niet ontkend worden,
dat er schuldgevoel, berouw, wanhoop, vrees enz. bestaat.
Doch de zedewet, die zich aldus laat gelden, kan
niet door den mensch zelf gesteld zgn. Hg zou veeleer
willen, dat zij er niet was De z.g.n. emancipatie op
zedelijk terrein leidt tot zwaarder dienstbaarheid. On-
begrijpelijk en ondraaglgk is de tyrannie des menschen,
waar Gods autoriteit niet erkend wordt.
Alzoo heeft zich de schrgver den weg gebaand om
Digitized by
Google
246
te eindigen met een yerheerlgking van de wet Gods
als openbaring yan Zijn wil, handhavende het verband
tusschen moraal en religie, en ten slotte wijzende op
het Evangelie van Jezus Christus, waarin naast en na
de wet, die veroordeelt en den mensch ter neder werpt,
ook genade, ontferming, leiding, kracht geboden wordt.
*
Ter aankondiging behoeft bij dit overzicht van den
inhoud weinig gevoegd te worden.
Het is een voorlezing die wij in handen wenschen
van alle studenten en onderwijzers, en allen dieeenigs-
zins in aanraking komen met de nieuwe litteratuur en
zich rekenschap willen geven zoowel van hare bekoring
als van hetgeen ons daarin telkens ellendig maakt of
wrevel opwekt.
De samenhang van goed, waar en schoon heb ik
steeds even duidelijk gevoeld als het tot ons welbe-
hagen spreekt, dat hemel en aarde bij elkander zijn
geschapen. Daar is, nu zoo veel los van elkander wordt
^ gelegd, een innige behoefte om het geheel en het har-
monische der wereld in en om ons te zien.
Dat er verder, ook onmiddellijk samenhangend met
meer dan een gedachte in deze rede, nog gewichtige
verschijnselen der hedendaagsche moraal onbesproken
gebleven zijn, is geen gebrek maar veeleer overeen-
komstig den regel: in de beperking verraadt zich de
meesterhand. Moge een, misschien minder voor 't groote
publiek belangrijk, maar even gewichtig onderwerp,
zooals de empirische methode in de ethiek, waarop bl. 70
schgnt te wijzen, ook door Bavinck's geest en pen
behandeld worden. Want daar ligt de wetenschappelgke
scheur in de hedendaagsche beschouwing en dus, hoezeer
ook de aesthetische moraal haar kracht doe gevoelen
op de breede kringen der samenleving, het groote gevaar ;
gnosis en agnosticisme zgn meer te samen gezien.
VI H. S.
Digitized by
Google
247
Het Nieuwe Testament^ door in den tekst
ingelaschte ophelderingen voor de Gemeente
duidelijker gemaakt, door JoHS. Erull, Em.-
predt. Uitgave: Drukkerij „Vada" te Wage-
ningen. (Prgs ± f2,50).
Van bovenstaand werk ontvingen wg de !• afl. ter
recensie, i) Het doel van den Schrgver, Johs. KruU,
Em. -predikant te 's Qravenhage, is om het Bijbellezen
in het huisgezin aan te moedigen en vruchtbaar te
maken. Meermalen ontmoette Ds. Erull in den loop
zijner Evangelie-bediening in dit opzicht allerlei bezwaren.
Aandringende op getrouw Bijbel-lezen bracht men hier
tegen in, dat men vele gedeelten van de H. Schrift slecht
verstond. Ofschoon de Schrijver nu het lezen van Dag-
boeken niet onvoorwaardelgk afkeurt, meende hg toch,
dat deze de H. Schrift niet op zij moeten dringen.
Daartoe besloot hg tot eene uitgave van het Nieuwe
Testament, met in den tekst ingelaschte ophelderingen,
opdat alzoo dit gedeelte der H. Schrift voor de Gemeente
duidelgker mocht worden en men van het Dagboek
weer naar de Schrift zelf mocht worden teruggeleid.
Wg kunnen de bedoeling van den Schrgver van harte
toejuichen en zijn het ook geheel met hem eens, dat
een Dagboek, hoe uitnemend het ook moge zgn, de
H. Schrift niet mag vervangen. En elke poging, om
het gebruik van Gods Woord te doen toenemen en
vruchtbaar te maken voor het Christelijk huisgezin, zal
dan ook door ieder weldenkende moeten gewaardeerd
worden. Doch dat de H. Schrift vaak niet genoegzaam
wordt verstaan, ligt o. i ook juist hieraan, dat men niet
geregeld gebruik maakt van den Bgbel als huisboek,
1) Sinds we dit sohreyen versoheen het werk in zgn geheel.
Natuurlijk bepaalt deze recensie zich tot de 1* afl., doch de hier
voorkomende opmerkingen zijn, waar het vorm en wgze van
uitgaaf betreft, ook voor het geheel geldend.
Digitized by
Google
248
ja niet zelden het lezen in het huisgezin zeer ongeregeld
doet of geheel nalaat. De klacht „wij hebben er zoo
weinig aan ; wij verstaan van sommige gedeelten beslist
niets", zal veel meer voorkomen bij hen, die het Bijbel-
lezen in het huisgezin veelal nalaten, dan bg degenen,
die dit geregeld en getrouw doen. Wij willen daarmee
niet beweren, dat Gods Woord geen ophelderingen en
verklaringen eischt, maar dat klachten, als bovengenoemd
het minst worden aangetroffen bg hen, die met hun
gezin dagelijks de H. Schrift lezen. Of nu de geachte
Schrgver de juiste weg heeft ingeslagen, om dan toch
de geopperde bezwaren ten opzichte van het Bgbel-lezen
uit den weg -te ruimen, durven wij niet onvoorwaarde-
Igk zeggen.
Ons hoofdbezwaar tegen deze wgze van uitgave is,
gelijk wij ook elders opmerkten (in de ,pöeref. Kerk"),
dat de lezers zóó o. i. den eigenlijken tekst meer en meer
zullen verliezen. Met den eigenlgken tekst bedoelen wg
natuurlgk niet den Griekschen tekst, maar den Nederland-
schen tekst van het N. Testament, volgens de uitgave
der Staten-Generaal, aan welken tekst ook Ds. Krull
zich heefb gehouden. Men moge hier tegen inbrengen :
,,maar 't is toch te doen, om den zin en de beteekenis
bg 't lezen te begrijpen", doch dat neemt o. i. niet weg,
dat men ook, bij eene verklaring van het N. Testament,
moet zorg dragen, dat de door ons bedoelden tekst in
geen geval verward worde met de in- en bijvoegingen,
In deze uitgave van Ds. Krull vindt men het ingelaschte
een weinig meer gespatieerd, dan den tekst zelf, doch
overigens is er geen scherpe onderscheiding.
Niet altijd zijn echter deze gespatieerde inlasschingen
zóó ingevoegd, naar het ons althans voorkomt, dat het
de lezing van het geheel overal gemakkelgk maakt.
Wg zouden de inlasschingen in drie soorten willen ver-
deelen, n.l. in: 1°. inlasschingen en bijvoegingen, waar-
door de zinnen duidelijker worden, zonder dat dit in
Digitized by
Google
249
het lezen zinstorend en minder vloeiend is; 2^. bg-
Yoegingen, die wèl de beteekenis duidelijker maken,
maar toch het lezen minder vloeiend maken en 3". bij-
voegingen, om bepaalde woorden of zaken op te helderen,
terwijl deze niet bepaald noodig waren, om den tekst
te verduidelijken. Laat ons dit met enkele voorbeelden
ophelderen van elke soort. Wij lezen Matth. 9:11
en 12: „En de Farizeërs dat ziende, zeiden tot zijne
discipelen: Waarom eet uw Meester met de tollenaren
en zondaren P Indien Hij werkelijk een Profeet ware^
zou Hij dit niet doen ^). Maar Jezus zulks hoerende,
zeide tot hen: Wie gezond zgn hebben den medicijn-
meester niet van noode, maar wie ziek zijn. Ik moet
mij dus mei deze menschen bemoeien^ om he^n te
genezen.'*^ In Matth. 11 : 4, 5 en 6: „En Jezus ant-
woordde en zeide tot hen: Qaat henen en boodschapt
Johannes weder hetgeen gg hoort en ziet van mijne
werkzaamheid: de blinden worden ziende en de kreu-
pelen wandeleo, de melaatschen worden gereinigd en
de dooven hooren, de doeden worden opgewekt en zelfs
den armen wordt het Evangelie verkondigd, juist zooals
de Profeet Jezaja de werkzaamheden van den Mes-
sias heeft voorgesteld; en zalig is hij, die aan mg
niet zal geërgerd worden, die geen aanstoot neemt aan
hetgeen ik spreek en doe, al strookt dit niet met zijn
inzichten en wenschen.^'* In Matth. 11 :28: „Komt
herwaarts tot mij, allen die vermoeid en belast zijt door
het zware juk der menschelijke inzettingen, dat u
opgelegd ts, maar onbevredigd laat, en ik zal u rust
geven, welke gij buiten Mij niet vinden kunt.^^
In deze voorbeelden vinden wij in- of bgvoegingen
bij den tekst, die den zin ophelderen of verklaren, maar
die toch in het geheel niet zinstorend zijn, zoodat zij
1) De door ons geoursi veerde woorden zijn in de aanhalingen
steeds de inlasschingen van den Schrijver v. h. N. T.
Digitized by
Google
250
de lezing in 't minst niet bederven. Wij willen dadelijk
opmerken, dat het den Schrijver zeer vaak gelukt is
de ophelderingen aldus in- of bij te voegen. Dit maakt
het werk inderdaad ! gebruikelijk en verdienstelijk voor
het lezen in het huisgezin. Wel is waar bestaat ook
bij deze soort inlasschingen het meeste gevaar, om den
eigenlgken tekst kwijt te raken.
Een paar voorbeelden van de door ons genoemde
2* soort. Matth. 3:11 luidt: „Ik doop u wel slechts
met water tot bekeering, opdat gij u hekeeren zoudt^
maar die na mij komt, de Messias, is sterker, vermag
meer^ dan ik, wiens schoenen ik niet waardig ben hem
na te dragen ; het aanbrengen^ vastbinden en losma-
ken was het werk der geringste slaven; die zal u
met den Heiligen Geest en met vuur doopen. Hij is
het^ die u met den Heiligen Geest vervullen^ of met
het vuur van het strafgericht over u komen zaV'
Stelt men zich nu voor, dat dit vers aldus overluid
wordt gelezen, dan zal men aanstonds vatten, dat hier
niet alleen te veel tusschenzinnen telkens ingevoegd
zijn, die in het lezen hinderlijk zijn, maar dat bovenal
de verklaring toegevoegd aan het nadragen der schoe-
nen, minder passend in den tekst staat, dewgl de ver-
klaring van den Schrijver hier de rede van Johannes
den Dooper onderbreekt. In Matth 13 : 37, 38: „En
hij antwoordende zeide tot hen: Die het goede zaad
zaait is de Zoon des menschen; en de akker, waarop
ik het zaad des Woords uitstrooi, is de wereld; en
bet goede zaad zijn de kinderen des Eoninkrijks, Jezus^
rechte discipelen^ en het onkruid zijn de kinderen des
boozen, de goddeloozen^ die uit den duivel zijn en
zijn aard bezitten^\ Hier spreekt de Heiland en bij
de verklaring van den akker blijft de Schrgver in den
1^ persoon spreken, maar gaat bg de verklaring van
de kinderen des Eoninkrijks in den 3®** persoon over.
Dit had toch moeten zijn: «Mijn rechte discipelen".
Digitized by
Google
251
In Matth. 21 : 12 : ,En Jezus ging in den tempel
Gods en dreef uit allen, die wat men voor den offer-
dienst noodig had, verkochten in den Tempel, in het
voorhof der heidenen^ en keerde de tafels der wisse-
laars, die het gewone geld van de feestvierenden
inwisselden tegen den halven sikkel^ die als Tem-
pelschatting betaald moest worden^ om, en de zit-
stoelen dergenen, die de duiven, voor sommige reini-
gingsoffers gebruikelijk^ verkochten". Ook hier maken
de vele verklarende tusschenzinnen het vloeiend lezen
lastig, terwijl ook o. i de verklaring omtrent de wis-
selaars geen bepaald vereiscbte was en althans niet in
den tekst hadden moeten staan. In Matth. 24 : 44 en
45 wordt Jezus' eigen rede weer onderbroken door een
paar opmerkingen van den Schrijver, niet zooals elders,
alsof tfezus zoo sprak, en waardoor de zin doorloopt,
maar als ingevoegde verklaring, die niet tot Jezus'
rede behoort.
En nu nog enkele voorbeelden van de 3^ soort inlas-
schingen. Deze, ofschoon niet bepaald noodig, dienen
toch om woorden of zaken toe te lichten. Bijv. Matth.
4 : 1 wordt in twee tusschenzinnen eene verklaring ge-
geven van de woestijn, waarheen Jezus werd weggeleid.
Vooreerst maakt dit het vers ongemakkelijk lang en
ten tweeden is het voor den Bijbellezer niet be-
paald noodig, deze opheldering te ontvangen, om de
beteekenis van het gelezene te kunnen verstaan. Een
dergelijke toevoeging vinden wij Matth. 4 : 22, waar
eene toelichting wordt gegeven omtrent de Joodsche
Synagogen en het lezen op den Sabbat. Zoo ook
Matth. 9 : 9 eene verklaring van het tolhuis. Ook
Matth. 1 2 : 43 eene opheldering omtrent de dorre plaat-
sen, waarheen de uitgedreven booze geesten zich bege-
ven. Ook Matth. 13 : 15 betreffende de steenachtige
aarde en Matth. 15 : 2 omtrent het niet gebruiken
van messen en vorken door de Joden.
Digitized by
Google
252
Al deze voorbeelden van de 3* soort, die evenals
de beide andere, met meerdere zouden kunnen aan-
gevuld .worden, bevatten ophelderingen, die niet strikt
noodig zijn, om het gelezene begrtjpelgk te maken.
Had de Schrijver deze toch virillen geven, dan had-
den ze o. i. met een kleine letter, als kantteeke-
ning op den rand, een plaats kunnen krijgen en
liever niet in den tekst moeten gevoegd zijn. Ook
v^are het o i. met het oog op het huiselijk gebruik
gewensehter gevreest, dat alléén ophelderingen van de
1* soort in den tekst viraren ingelaseht Deze toch,
wij wezen er reeds op, maken geen stoornis in de lezing,
noch in het verband en helderen den zin op. Dan zouden
de inlasschingen van de 2^ soort o. i. gevoegelijk met
een kleine letter tusschen de verzen kunnen gevoegd
zijn. Deze toch dienen meer, om de beteekenis te ver-
klaren en maken door de menigvuldige zinnen tusschen
komma's de lezing niet altijd gemakkelijk. Hierbg
zouden we dan ook die nieuwe ophelderende zinnen
willen gevoegd hebben, die de een of andere verklaring
geven, als bijv. in de bergrede van de enge poort. Bij
het lezen in het gezin hadden dan de niet bepaald
noodige ophelderingen, op den rand, kunnen overgeslagen
worden, de ophelderingen tusschen de verzen er bij
gelezen kunnen worden, terwijl de inlasschingen van
zelf zonder stoornis mede gelezen werden.
Zoo zou, dunkt mij, het werk voor huiselijk gebruik
geschikter nog geweest zijn. Ik begrijp echter ook,
dat de geachte Schrgver moeilijk aan ieders wensch en
roeening kon voldoen en dat bovendien juist met het
oog op de ivijze van bewerking van een dergelijke
verklaring van^het N. Testament allerlei bezwaren aan
de orde komen. Dat al die bezwaren niet konden over-
wonnen worden ligt voorts in den aard der zaak, al
hadden sommige o. i. nog kunnen weggenomen zijn.
Het komt ons bovendien voor, dat er soms wat al
Digitized by
Google
253
te veel ophelderingen worden gegeven. Voor. den lezei?
is dat wel gemakkelijk, maar toch is dat niet zelden
een belemmering voor het goed vloeiende der zinnen.
Nochtans moeten wij herhalen, dat zeer vele inlas-
schingen juist gekozen en geplaatst zgn, waardoor het
werk, indien men het in dezen vorm wil geven, aan
belangrijkheid wint.
Wij hopen daarom ook, dat Schrijver en Uitgever
mogen ondervinden, dat hun arbeid en doel op prijs
wordt gesteld en waardeering vindt. De Schrijver heeft
een „beknopt hulpmiddel" willen geven tot recht ver-
stand van het TS. Testament. Welnu als zoodanig zal
men het zeker ook in het huisgezin met vrucht kun-
nen gebruiken.
Het werk is, gelijk de Schrgver zelf opmerkt in de
voorrede, niet bepaald wetenschappelijk, toch zal ieder,
die deze beknopte ophelderende verklaring gebruikt,
bemerken dat er degelgke studie aan ten grondslag
ligt en veel arbeid aan besteed is. Behoudens soort-
gelijke opmerkingen, als wij enkele meedeelden, kan
het werk, zoo het met oordeel wordt gebruikt, bg 't
lezen van het N . T. veel nut doen.
Bovendien zullen zeker allerlei vereen igingen, waar
men gewoon is de H. Schrift te lezen, alsook Ghr.-
Onderwijzers, Zondagschool-Onderwijzers, Godsdienst-
onderwijzers en Predikanten, voor huiselijk gebruik,
zich van dit „beknopt hulpmiddel" geschikt kunnen
bedienen. Zoo kome deze arbeid van Ds. Krull nog
velen ten goede en werpe een rgken zegen af!
Workum. Jac. Eringa.
Enka, Langs verschillende wegen, Nijkerk,
G. F. Callenbach. Prijs ƒ2.50, geb. ƒ2.90.
We hebben dit boek van Enka met klimmende be-
langstelling gelezen en vonden het een schoon boek.
Digitized by
Google
/ 254
De schrijfster zegt, dat zij wilde geven „een stuk
vrouwenleven", en inderdaad, dit ia haar volkomen
gelukt. Het schetsmatige en gemaniereerde, waardoor
haar j^Vereenigd^^ zoo weinig aantrok, afgezien nog
van de bedenkingen, die daartegen uit Christelgk oog-
punt door een vorig recensent in dit tgdschrift terecht
zgn gemaakt, wordt hier zoo goed als geheel gemist.
Men ontvangt hier de rijpe vrucht van een ongetwijfeld
meer dan gewoon talent onder onze Christelgke schrijf-
sters. Het boek trekt aan door zgn eerlijkheid, oprecht-
beid en gezond realisme. En juist daardoor is ook
het Christendom in dit boek, naar het mij voorkomt,
van een beter, natuurlijker gehalte dan dat in y,Ver'
eenigd.^^
Wij willen hiermede niet zeggen, dat wij in dit boek,
als produkt van Christelyke literatuur beschouwd, niets
missen. Er is b. v. een poging gewaagd om duidelgk
te maken, dat er verschil is tusschen de zelfopoffering,
die men ook bij de heidensche extase vindt, en het
zichzelf geven van den Christen uit kracht van het
geloof. Hiermede is de schrijfster ongetwijfeld op den
goeden weg. Want hier ligt inderdaad het belangrijke
probleem van het verschil tusschen heiden sch en Chris-
telijk zedelijk leven. Doch tot veel meer dan een aan-
wijzing van een verschil komt het niet. Dit ligt m. i.
hieraan, dat de verlossing van de macht der zonde ,
• hier meer op den voorgrond staat dan de verzoening.
Wie, moede door eigen werk, „door telkens weer terug-
glgdend menschengekrabbel" (bl. 292), rust door het
geloof in het volkomene werk van Christus, die vindt
ook daarin de kracht tot dat rustige „zichzelf geven",
dat niet meer is een „werken om den hemel daarmede
te verdienen", of om zichzelven te verlossen, maar de
spontane vrucht eener levende, levensvolle en levens-
bigde dankbaarheid. Het volkomene werk van Christus
treedt bij onze hedendaagsche orthodoxe Christenen te
Digitized by
Google
255
veel op den achtergrond. En toch is het juist dit
„volkomene", waaraan de Deborah's, die het ideaal
hoog houden, behoefte hebben. Zg kunnen alleen
rusten in dat: „Met ééne offerande heeft Hij in eeuwig-
heid volmaakt degenen, die geheiligd worden" (Hebr.
10:14). De heiligmaking blijft steeds zeer onvolko-
men, ook bij de uitnemendste Christenen, en hoe uit-
nemender zg zijn, hoe meer zij die onvolkomenheid
gevoelen, doch de rechtvaardigmaking is volkomen
reeds hier op aarde.
Bijzonder schoon is Deborah, de heldin van dit boek,
geteekend. Deze figuur is verreweg het best geslaagd.
Krachtig en frisch, vol van leven, staat zij voor u en
ge ziet haar in die schoone, donkere oogen, vol ziels-
beweging, die Gerard niet vergeten kon. Ge kunt
niet nalaten haar strijd mee te strgden en daardoor
grijpt het eind u te meer aan, al hadden wij dit einde
dan ook, zooals we aangaven, duidelijker, beslister ge-
wild. In elk geval is de zielestrijd zelf in Deborah
treffend geteekend en zonder eene tendenz te willen,
zooals de schrijfster opzettelijk verklaart, is toch deze
teekening op zich zelf eene prediking. En zulk eene
prediking, dit zijn we met de schrijfster eens, is zeer
verre de beste. Gerard Verduren is daarnaast ook
goed getypeerd, zg het ook wat meer schetsmatig.
Minder gelukkig acht ik Nellie, die veel te vaag van
omtrek voor ons blijft en bg al haar luchthartigheid
toch zoo verslagen kan worden door verdriet, dat ook
de lezer erdoor in verwarring komt. Ook tante Cola
is een dergelijke vage verschijning. Deborah's vader
is weer een man van vleesch en bloed, ten voeten uit
u voor oogen gesteld. Yan Anton Merks heb ik geen
krachtige impressie; hg schgnt mg toe van de meer
uitgewerkte figuren het minst goed geslaagd te zijn.
Enka's taal is doorgaans goed, plastisch, hier en
daar origineel, soms wat gewrongen en stroef, nu en
Digitized by
Google
S56
dan nog een beetje gemaniereerd. Het woordje Je'*
stelt ons gedurig in een zeker vertroawelijk rapport met
de Bcbrgfster. Dit geeft een zekere losheid aan den
stgl. Ik mag dit wel. 't Is een eigenaardigheid van
deze schrijfster. Doch soms was het „je" wat te veel
en te eentoonig.
Er is in Euka's stijl iets wat men noemt „Nieuwe
Gids"-achtigs. Toch niet naar mijn smaak in verkeer-
den zin. Integendeel. Yaak troffen mij schoone be-
schrgyingen, vooral wanneer het ongewone blgkbaar zoo
ongezocht te voorschijn kwam en daar stond als een
frissche, aardige bloem, tusschen heel gewone, reeds
bekende, maar toch ook mooie soorten. Een enkele
maal een nieuw woord kan m. i geen kwaad, doch de
spaarzaamheid zal hier vooral wel een zeer groote deugd
zijn. Yindt men echter eeu mooi klank woord als ,, knerpend
grint", dan kan ik begrijpen, dat Enka dat meer dan
eens wil gebruiken en ben haar hiervoor dankbaar.
Met verlangen zien wij naar het vervolg van dit
boek uit. Moge het met deze schrijfster, die door dit
boek in elk opzicht zulk een belangrijke schrede voor-
waarts deed. nog steeds gaan „crescendo", èn wat
betreft het literarisch-psychologisch, èn wat betreft het
geestelijk gehalte van haar werk.
R, P. J. Kromsigt.
Digitized by
Google
DE GESCHIEDENIS DER NEDERLANDSCHE
GELOOPSBELIJDENIS.
HOOFDSTUK II.
De betrekking der Nederlandsche Geloofsbelijdenis
TOT EENIOE oudere GELOOFSBELIJDENISSEN.
^Niemand is oorspronkelijk dan God alleen".
Dit woord van mijn groeten leermeester wijlen profes-
sor Euenen geldt ook Guido de Brés. Hg heeft tot
het yervaardigea der confessie bronnen gebezigd, van
anderer arbeid dankbaar gebruik gemaakt. Vóórdat we
de geschiedenis der nederlandsche geloofsbelgdenis in
voorwaartsche richting vervolgen, doen we een rug-
waartsche beweging. We willen de bronnen van de Brés'
arbeid naspeuren. Dit hoofdstuk stelt een onderzoek
in naar de betrekking der nederlandsche geloofsbelijdenis
tot eenige oudere geloofsbelijdenissen.
Engeland^ Zwitserland en Frankrijk zullen beurtelings
onze aandacht vragen.
In onze korte levensschets van Guido de Brés, in den
vorigen jaargang van dit tgdschrift opgenomen, waren
wij er getuigen. van, dat onze hervormer ten jare 1548
uit Bergen in Henegouwen naar Engeland om des ge-
loofs wil vluchtte. Hg toefde er tot 1552. Te Londen
heeft hij ongetwgfeld zijn geestverwanten en mede-bal-
lingen, Johannes a Laaco, Johannes Utenhove en Petrus
17
Digitized by
Google
258
Dathenus ontmoet. „Ook maakte hij er kennis met een
geregeld gemeenteleven, een geordend kerkbestuur door
è, Lasco ingevoerd, en misschien ook met de in 1551
gedrukte londensche belijdenis, confessio londinensis".
Johannes k Lasco (1499 — 1560) was een aanzienlgk
poolsch edelman, van wetenschappelgken aanleg. Hij
voltooide zijn voortreffelijke opvoeding door studiereizen,
en maakte zoodoende met Zwingli te Zürich en met
Erasmus te Bazel kennis. Vooral Erasmus won hem
voor de kerkhervorming. Levenslang bleven zijn be-
ginselen zwingliaansch- erasmiaansch.
Sedert 1540 zgn vaderland ontvloden, toefde hg menig
jaar te Embden, de herberg van Gods verdrukte en ver-
drevene gemeente, was er sinds 1543 predikant en
superintendent, en bevorderde namens . de oost-friesche
gravin Anna de reformatie in haar vorstendom. Koning
Eduard VI van Engeland (1547—1553) riep hem naar
Londen, en stelde hem aan tot leeraar en superintendent
der gemeente van hervormde vluchtelingen aldaar. Na
den dood zijns beschermers moest ook hij Engeland
verlaten, werd uit het deensche rijk door onverdraag-
zaamheid verdreven, maakte zich jegens de oost-friesche
kerk andermaal verdienstelijk, en ontsliep 13 Januari
1560 in Polen, toen hij juist begonnen was zijn vader-
land ten zegen te zgn.
Te Londen sclireef k Lasco een kerkordening, ook
een klein onderwgsboekje, later bekend onder den titel :
„Eene corte ondersoeckinghe des ghelooves", ten onzent
tot op de dordsche synode in gebruik, en de londensche
geloofsbelijdenis van 1551, ten behoeve der vluchtelingen-
We hebben dus nu de vraag te behandelen, of deze
y Google
Digitized by '
259
echt nederlandsche belijdenis, die te Londen ontstond
terwijl de Bres aldaar verblijf hield, ook kennelijk naar
vorm en inbond invloed geoefend heeft op de eveneens
nederlandsche belijdenis, die de Bres tien jaar later in
België uitgaf.
De veel te weinig gekende en gewaardeerde voor-
treffelijke arbeid van een onzer groote tijdgenooten, het
werk der jeugd van Dr. A. Kuyper, ,,De uitgegeven
en onuitgegeven werken van Joannis a Lasco, benevens
diens leven", komt ons thans uitnemend te stade i).
De toenmalige leeraar van Beest geeft in eene uit-
voerige voorrede (CXXI bladzijden) een volledige opgave
der onechte en echte geschriften van a Lasco, benevens
hun critische behandeling. Tot de echte, door è, Lasco
zelven uitgegeven geschriften, wordt ook gerekend de
confessie der vreemdelingen-gemeente te Londen van
't jaar 1551. Ze werd het eerst aangehaald door Isaak
Ie Long in zijn onwaardeerbaar werk ^). Dr. Kuyper
geeft haar latgnschen en haar nederlandschen tekst, bene-
vens een beknopt overzicht van haar geschiedenis. Deze
is als volgt.
Voordat de belijdenis van Guido de Bres kerkelijk
gezag bekomen had, werd door de Gereformeerden ten
onzent de londensche confessie gebruikt. Want Schoockius
1) Joannis h Lasco opera tam edita quam inedita recensuit
vitam auctoris enarravit A. Kuyper theol. doet. II Tomi. Am-
Btelodami, Hagae-Comitum 1866. Praefatio, p. LXXIV— LXXXI
bevat de geschiedenis, Tom. II, p. 285—339 bevat den tekst, in
'tlatijn en in 't nederlandsch, der confessie londinensis (a. 1551).
2) Isaac Ie Long, Kort historisch verhaal van den eersten
oorsprong der Nederlandschen Gereformeerden Kerken onder
'tkruys, Amsterdam 1751, blz. 25.
Digitized by
Google
260
verzekert: „Doch vroeger was de embdensche confessie
in gebruik, .... door den edelen en vromen Johannes
Utenhove in het nederlandscfa vertaald" i). Dat hij de
confessie de embdensche noemt, is bij vergissing in
plaats van de londensche confessie geschreven.
Dat die belgdenis bestaan heeft, kon niet betwijfeld
worden. Want Ie Long beschrgft haar eerste en tweede
uitgave Doch spaansch en roomsch geweld in de
zestiende eeuw woedden zóó vreeselij k tegen dit ver-
boden boeksken, dat eeuwen aaneen de londensche
belijdenis zoo goed als vergeten was. Eerst in 1843
was professor Vinke te Utrecht zoo gelukkig, in de
stadsbibliotheek aldaar een exemplaar te ontdekken 2),
hetwelk ten jare 1860 door den groningschen hoog-
leeraar Hofstede de Groot in 't licht gegeven werd 3).
Slechts dit bezwaar bleef, Ie Long spreekt van een
uitgave te Londen in 1551, terwgl het exemplaar van
professor Vinke van 1565 dateerde en te Embden ge-
drukt was. Vandaar dat veel onzekerheid bestaan bleef.
Dr. Kuyper smaakte de voldoening, over deze zaak
het volle licht te kunnen doen opgaan. Hij ontdekte
in eene bibliotheek te Dublin de eerste authenthieke
1) M. Bchoockius, Liber de bonig vulgo Ecclesiasticis dictie,
Groningae 1651, p. 522. „Antea vero in usu erat. Confessio
Emdana . . . . a nobilissimo pientissimoque viro Johanne Utenhovio
in belgicum idioma translata".
2) Professor Vinke beschreef zgn vondst nauwkeurig in het
tijdschrift Kerkelijke Baad vrager en Baadgever, jaargang 1843,
deel IV, n, blz. 255 v.
3) De eerste geloofsbelgdenis der Kederlandsche Hervormde
Kerk, opnieuw uitgegeven door P. Hofstede de Groot, Groningen.
Scholtens. 1860.
Digitized by
Google
261
latijnsche uitgave van 1551. In zijn vreugde noemt
hg haar terecht „de authentieke en echte editie van
de alleroudste confessie der vaderlandsche Kerk, welke
[Kerk] hg liefheeft en vereert". Zij is opgedragen aan
koning Eduard VI van Engeland, en gaat vergezeld
van een korte liturgie.
De latijnsche uitgave is niet herdrukt. Doch Johannes
Utenhove, een edelman van Gent en destijds ouderling
der nederlandsche gemeente te Londen, heeft haar nog
in 1551 in het nederlandsch overgezet en in druk uit-
gegeven. Deze vertaling beleefde in 1553 een tweeden,
en te Embden in 1565 een derden druk. De titel der
eerste hollandsche uitgave van 1551 luidt i):
Een Cort Begryp der leeringhe van de waerach-
tighe ende eender Qhemeynte Gods ende Christi, ende
van 't Gheloue ende belydinghe dewelcke, door de
Ghemeynte der Wtlandischen te Londen inghestelt is.
Met een voorrede van lan a Lasco, Superintendent en
die andere dienaren der wtlandischer Geroeynten tot
Londen inghestelt aen Prins Eduard den sesten Coning
van Engellant etc. met bygevoegde Forme der ghemey-
ner gebeden, die men in de gemeynte der wtlandischen
is gebruyckende. Iten eenige psalmen, tien in getale,
1) De latijnsche titel luidt: Compendium Dootrinae de vera
unicaque Dei et Christi Ecclesia, eiusque fide et Confessione pura :
in qua Peregrinorum Ecclesia Londini instituta est, autoritate
atque assensu Sacrae Maiestatis Kegiae. Quem Deus Opt. Max.
ad singulare Ecclesiae suae decus ornamentum ad defensionem
(per gratiam suam) servet gubernet et fortunet. Amen. Una cum
publicis precibus eiusdem Ecclesiae. Matth. 10, Qui vos recipit,
me recipit. Londini, excudebatur, in Offioina Stephani Mirdmann;
^551. (Cum privile^io ad imprimepdum solum).
Digitized by
Google
262
1, 2, 3, 51, 103. 120, 124, 125, 127, 130. Het Vader
Onze ende Symbolum Apostolicum. Londen by Steven
Myerdmann. 1551. 8^. Per regalem auctoritatem.
Zoo luidt de titel, gelgk die in een exemplaar der
uitgave van 1565, dat Dr. Kuyper in de bibliotheek
der remonstrantsche gemeente te Amsterdam ontdekte,
blijkbaar in de zeventiende eeuw met de hand is bgge-
Bchreven.
Evenals van de eerste, is ook van de tweede hol-
landsche editie geen enkel exemplaar bekend. Zij zullen
wel gelijkluidend geweest zijn.
De derde druk vertoont nog al afwijkingen van de
beide eersten, zooals trouwens de veranderde conditie
der kerk vereischte. Reeds de titel bewgst verandering.
Een kort begrijp der leeringhe van de waarachtige
ende eenighe Ghemeynte Gods ende Chris ti, ende van
haer gheloue ende oprechtige belijdinghe (Dan volgt
het onderscheidingsteeken van den drukker-uitgever
Ctematius, met dit opschrift : Het . rike . der . hemelen .
is . als . een . verborgen . schat . in . den . acker. Matth. 13).
Roman . 10 . b. 10. Metter herten gelooftmen ter gerech-
ticheyt, ende metter monde doetmen belgdinge ter
salicheyt. Ghedruckt te Embden, by Gellium Ctema-
tium. Anno . 1565.
Bovendien ontbreken in den derden druk de brief
van è, Lasco aan koning Eduard VI, en de korte litur-
gie der londensche kerk.
Van de derde nederlandsche uitgave van 1565 der
londensche geloofsbelijdenis bezitten we dus, zooveel
ons bekend, slechts twee exemplaren, één te Utrecht
(prof. Vinke), en één te Amsterdam, in één band met
meerdere werken van k Lasco (dr. Kuyper). En van
Digitized by
Google
263
de latgnsche editie van 1551 bezitten we slechtjB het
exemplaar te Dublin. Beide uitgaven deed Dr. Kuyper
afdrukken, de nederlandsche naar het amsterdamsche
exemplaar.
Tot zoover Dr. Kuyper's geschiedenis der londensche
geloofsbelgdenis van 1551.
Als we nu deze belgdenis in oogenschouw nemen
om de vraag te beantwoorden, of zg naar vorm en
inhoud ook invloed geoefend heeft op de belgdenis van
Guido de Brés, dan noopt ons niets tot een bevestigend,
en alles tot een ontkennend antwoord.
Vooreerst wat den vorm aangaat, de Brés deelde zgn
opstel in 37 artikelen in. Kennelijk ontstond die in-
deeling tegelijk met. het geschrift zelve. Ze is opzet-
telijk gewild. Daarentegen is de londensche belgdenis
een aanmerkelijk langer, doorloopend stuk, een soort
van verhandeling. Van verdeeling der stof geen sprake.
En wat betreft den inhoud, ik wil niet wijzen op
bgzaken, b.v. dat de paus van Rome en David Joris,
een ketter dier dagen, hier en daar openlijk genoemd
worden. De Brés noemt heel geen namen. Maar het
gansche beloop der redevoering, de inhoudsopgave, aan-
hef en slot der londensche belijdenis verschillen tastbaar
van die der nederlandsche confessie. Trouwens, k Lasco
stelde zich een gansch ander doel dan de Brés. Hg
beoogde, blijkens zijn opdracht aan Eduard VI, uit de
gemeente der vreemdelingen te Londen te weren, al
wie in zijn geloofsbelgdenis niet zuiver was. Vandaar
dat hg de leer aangaande de kerk vooropstelt. Hij
bespreekt haar naam, haar 4 onderscheidingsteekenen,
haar 3 kenteekenen, de namen Jezus en Christus,
Christus als koning, profeet en priester, Christus als
Digitized by
Google
284
Zoon Gods, de Drieëenheid, de openbare belijdenis, de
ambten van de dienaren des Woords, „des Sweerts"
[de ouderlingen], en der tafelen, en hij eindigt met
een herhaling van al het verhandelde. Hoezeer ver-
schilt dit alles van den logischen, keurigen gedachten-
gang, van de betrekkelijke volledigheid, en van den
theologischen aanvang en het aangrijpend slot over het
eeuwig oordeel, gelijk Guido de Bres ons in zgn con-
fessie geeft.
Slot3om van ons onderzoek betrefiFende het eilanden-
rgk is dus, dat de Bres bg het vervaardigen zijner 37
artikelen niet het minste gebruik heeft gemaakt van
de londensche belijdenis. Iets wajt niemand bevreemde.
Zelfs al heeft hg haar in 1551 gekend, dan moeten
zijn tien volgende drukke levensjaren haar heugenis
bijkans hebben weggevaagd. Wie zal zeggen, of de
Brés later een exemplaar van è, Lasco's opstel in eigen-
dom bozatp En wie vermoedt niet, dat meer dan de
erasmiaansch-zwingliaansche richting van è, Lasco de
zuiver calvinistische geest der fransche kerken onzen
kruisprediker aantrok?
In de zestiende eeuw heeft het gereformeerde Zwit-
serland een sterken invloed op zijn geestverwanten in
Prankrgk, en hebben Zwitserland en Prankrgk beslis-
senden invloed op onze protestantsche vaderen geoefend.
De Brés' geloofsbelijdenis neemt soms letterlijk de woor-
den der fransche confessie over. Bezien we deze aan-
trekkelijke broederschap van meer nabij i).
1) Tot het beschr^Yen van de zwitsersohe en fransche confessies
heb ik bijna uitsluitend gebruik gemaakt van twee fundamenteele
werken. Yooreerst het Corpus reformatomm^ volumen XXX VJI.
Digitized by
Google
265
De helvetische reformatie verschilt in oorsprong en
voortgang aanmerkelijk van de bataafsche. Ginds bloeide
het vrije gemeentewezen, en was de overheid het orgaan
der burgerij. Hier zetelde een centraal bewind, dat de
zeventien gewesten tot één geheel trachtte te vervor-
men, dat de bevelen uitvoerde van een machtig spaansch
vorst, en dat de hervormingsgezinden te vuur en te
zwaard vervolgde. In Zwitserland gingen geheele steden
tegelijk tot de hervorming over. In Nederland waren
de aanhangers der nieuwe leer kinderen der verstrooing,
die zich schuil moesten houden. In het land der bergen
Joannis Oalyini opera qnae supersunt omnia. Ediderant Gulielmus
Baam EduarduB Cunitz Ednardus Reuss Theologi Argentoratenses.
Volumen IX. Brunsvigae 1870. Aldaar Prolegomena, caput XLYIII,
Confessiones, p. LI— LX. Een kostelijke inleiding tot het onder-
werp. En p. 689 — 752, Confessiones, de afdruk der belijdenissen.
Een treffelijke heen wij zing naar dit werk gaf Prof. Dr. J. J.
Doedes, Betrekking der Kederlandsohe Geloofsbelijdenis tot eenige
oudere geloofsbelijdenissen, in Stemmen voor waarheid en vrede,
17de jaargang 1880, blz. 715—722. Aan hem dank ik den titel
van mijn hoofdstuk 2.
Ten andere noem ik een onwaardeerbaar nieuw werk van ruim
1000 S., Die Bekenntnisschriften der reformier ten Kirche. In
authentischen Texten mit geschichtlicher Einleitung und Register
herausgegeben von E. F. Karl Muller, D. und ord. Professor der
Theologie zu Erlangen. Leipzig 1903. Een waardige voortzetting der
Harmonia Confessionum (1581), Corpus et Syntagma Confessionum
(1612), Jo. Christ. Guil. Augusti, Corpus librorum symboHcorum,
qui in ecclesia reformatorum auctoritatem publicam obtinuerunt
(1827), H. A. Niemeyer, Collectie confessionum in ecclesiis refor-
matis publicatarum (1840), Philip Schaff, Bibliotheca Symbolica
Ecclesiae Uni versalis (1878). Muller geeft korte historische in-
leidingen (S. XIII— LXXI) en den tekst van 58 confessies
(8. X-946), met register (S. 947-976),
Digitized by
Google
266
was het openbaar dispuut, in het polderland was het
persoonlijk geloofsgetuigenis het propagandamiddel.
De invoering der hervorming kreeg bijna overal in
de zwitsersche vrge steden op de volgende virijs haar
beslag. Wanneer eenmaal de dwalingen en misbruiken
yan het pausdom in eenige stad door private personen
lang genoeg bestreden waren, werden op aandrang der
burgers, daar de magistraat het toestond of althans niet
kon beletten, openbare twistgesprekken over de strijd-
punten gehouden, óf voor de hoofden van beide partgen,
óf voor het volk. Meestal leden de verdedigers van
het roomsche geloof de nederlaag, en werden kapel en
altaar voor goed verlaten. Weldra namen nu senaat
en volk plechtig, en zeer dikwgls eenparig, het besluit,
van godsdienst te veranderen. Een openbaar edict ver-
scheen. De mis en de andere gebruiken der roomsche
kerk werden afgeschaft verklaard, de prediking der evan-
gelieleer werd ingesteld, en de reformatie was voortaan
een deel der staatsregeling.
De burgerlijke overheid verkreeg en behield zoodoende
groeten invloed op den gang der kerkelijke zaken. Zij
was van twistgedingen en haarkloverijen af keerig. Aan
haar danken wij wellicht den bijbelschen eenvoud der
zwitsersche confessies.
Op bovengenoemde wijs ontstonden met name de theses
(stellingen) van Zwingli van 1523, de züricher inleiding
van hetzelfde jaar, de berner theses van 1528, en de
berner synodus van 1532. Allen vóór-calvijnsche be-
Igdenisschriften.
In Genève, de moederstad der gereformeerde kerken,
arbeidde sedert 1532 de vurige Willem Parel, meer
opwekkend dan ordenend. In Juli 1536 leidde Gods
Digitized by
Google
267
voorzienige hand den jeugdigen Franschman Johannes
Calvijn naar Genève. Parel drong, ja dwong hem, in
de aloude bisschopsstad te big yen. En weldra bleek,
dat een rustige geest van heilzame wettelijkheid in de
nieuwe evangelische kerk intrek genomen had. De jongo
theoloog, die welhaast de hoogste autoriteit bezat, ver-
vaardigde al ras zijn „Instruction", een soort catechismus
schoon niet in vragen en antwoorden, tot leering der
burgerij over het evangelisch geloof. Als uittreksel uit
dit geschrift volgde de eerste geneefsche geloofsbelijdenis
van 1536 in 21 artikelen, confessie genevensis, welke
spoedig tot godsdienstige staatsgrondwet der republiek
verheven werd i). De calvijnsche geest blijkt uit den
nadruk, waarmee gehoorzaamheid jegens Gods Wet ge-
eischt en de excommunicatie als noodig en heilzaam
bevolen wordt. Op voorgang van Beza kende men
vroeger het vaderschap dezer confessie gewoonlijk aan
Calvgn toe. De meeste nieuwere schrijvers noemen
Parel als auteur.
10 November 1536 werd deze belijdenis door Parel
en Calvijn aan den magistraat overhandigd, en door
den groeten raad goedgekeurd. Doch eerst den 27"**'"
April van 't volgende jaar nam de raad het besluit, haar
in de fransche taal in 1500 exemplaren te doen druk-
ken, en haar, evenals te Bazel, door de burgerij in
groepen van tien mannen te doen bezweren.
Na de verdrgvlng en terugkeer der predikanten en de
nieuwe orde van zaken sedert 1541 is zg wel niet bij
senaatsbesluit afgeschaft, maar toch niet meer in open-
1) Deze confessie wordt zoowel door Muller als in het Corpus
reformatorum behandeld. *
Digitized by
Google
268
baar gebruik geweest. Niet de confessie van 1536,
maar de tweede catechismus van Calvijn was gedurende
bijna twee eeuwen het ware en eenige symbool der
geneefsche kerk.
Vermelden we eershalve haar titel.
Confession de la foy, laquelle tous Bourgeois et
habitans de Genene et subietz du pays doyuent iurer
de garder et tenir, extraicte de Linstruction dont on use
en Leglise de la dicte Ville. I. Pier. 2. Comme enfans
naguaires nez desirez Ie laict raysonnable, et qui est
sans fraude. 3. Soyez appareilles a respondre a chas-
cun, qui vous demande rayson de lesperance, qui est en
vous. 4. Si quelcun parle, que ce soit les parolies
de Dien.
Belijdenis des geloofs, welke alle burgers en inwoners
van Genève en onderdanen des lands moeten zweren
te bewaren en te houden, getrokken uit de Instructie,
waarvan men in de kerk van genoemde stad gebruik
maakt. 1 Petr. 2. Als pasgeboren kinderen verlangt
de redelijke melk, en die zonder bedrog is. 3. Zjjt
bereid om een ieder te antwoorden, die u rekenschap
vraagt van de hoop die in u is. 4. Indien iemand
spreekt, dat het zij de woorden Gods.
De geneefsche belijdenis van 1536 kan op de samen-
stelling der nederlandsche geen invloed geoefend hebben.
Vooreerst wijl zij zelve slechts korten tijd in openbaar
gebruik was. Dan komen de beide titels der confessies
in geen enkel opzicht overeen. En bovendien, de
opschriften der 21 geneefsche artikelen hebben, naar
volgorde en inhoud, niets gemeen met die der 37
nederlandsche artikelen. De lezer oordeele.
Het Woofd Gods, Een eenig God, Wet Gods,
Digitized by
Google
269
eenig yoor allen. De mensch in zgn natuur. De
mensch in zich zalven veroordeeld. Zaligheid in Jezus.
Gerechtigheid in Jezus. Wedergeboorte in Jezus. Ver-
geving der zonden altijd noodzakelijk yoor de geloovi-
gen. Al ons goed in de genade Gods. Geloof. Aan-
roeping van God alleen en tusschenkomst van Christus.
Verstaanbaar gebed. Sacramenten. Doop. Het Heilige
Avondmaal Menschelijke overleveringen. Kerk. Excom-
municatie. Dienaren des Woords. Magistraten.
XTit hetzelfde jaar 1536 dateeren de lausanner theses
of artikelen, articuli Lausannenses. i)
Door Genève te hulp geroepen, had Bern in 't voor-
jaar van 1536 Waadtland, dat onder heerschappg van
Savoye stond, benevens de bisschopsstad Lausanne ver-
overd en bg eigen gebied ingelijfd. Weldra werd de
roomsche eeredienst afgeschaft en een gereformeerde
Godsvereering ingevoerd. Om den schijn van eigen
overtuiging der nieuw gewonnen onderdanen te bewaren,
schreef de berner raad tegen 1 October een dispuut te
Lausanne uit. De theses, door Parel ontworpen, zouden
leiddraad zijn. Het twistgesprek, waarin nevens Parel
en Virot ook de jeugdige Calvgn eenige malen optrad,
duurde tot 8 October, en openbaarde de volkomen
hulpeloosheid der roomsche tegenstanders. Niet juist
de theses of stellingen, maar de daarin uitgesproken
kerkelgke grondstellingen, werden door het reformatie-
mandaat van 24 December 1536 van blgvende gelding
verklaard.
1) Zg komen zoowel in het Corpag reformatoram als bij
Maller voor.
Digitized by
Google
270
De lausanner theses of artikelen zijn 10 in getal, en
buitengewoon kort. Zij beslaan gedrukt slechts ééne
ootayo-bladzijde. Hun latijnsche en hun &ansche tekst
is nog voorhanden. Zij kunnen voor de nederlandsche
belijdenis van geen invloed zijn geweest. Hun inhoud
meen ik aldus te kunnen samenvatten.
Het geloof in Christus de eenige weg der rechtvaar-
diging. Christus alleen het hoofd, de priester, en de
middelaar zgner kerk. Wie de kerk vormen. Sacra-
menten. Dienaren des Woords. God alleen vergeeft
de zonden. God dienen naar zijn Woord. Magistraten.
Huwelijk. Indifferente zaken, als vleesch eten en onder-
houding van dagen.
Een derde zwitsersch belijdenisschrift, van het jaar
1537 heeft voor ons doel evenmin als de vorigen be-
teekenis. Ik bedoel de belijdenissen over de Drieëenheid
en het Avondmaal van 1537, confessiones de Trinitate
et Eucharistia i).
De confessie over de Drieëenheid legde Calvijn in
naam der geneefsche predikanten aan de synode van
Lausanne in Mei 1537 voor. Zg was het antwoord op
de lasteringen van Petrus Caroli. Calvijn zelf deelt
haar ook mede in een boekje, tegen Caroli geschreven.
Zij had twee aanhangsels, over het woord Drieëenheid
en Persoon, en over Christus Jehova.
Midden tusschen de confessie over de Drieëenheid
en haar aanhangsels nam Beza, in zijn uitgave, de con-
fessie over het Avondmaal op. Te Straatsburg naderde
men namelijk al te veel het gevoelen van Luther, naar
1) Beiden worden alleen in het Corpns reformatorum besproken.
Digitized by
Google
271
verluidde. Vandaar dat te Bern theologen der meeste
zwitsersche steden door de openbaarmaking van boven-
genoemde belijdenis tegen die verdenking zich poogden
te vrgwaren.
De belijdenis over de Drieëenheid en haar aanhang-
sels is een latijnsch opstel met doorloopenden, niet inge-
deelden, tekst van ongeveer 6 octavo-bladzijden druks.
Ze werd door G. Farellus, I. Calvinus en P. Viretus
oorspronkelijk, weldra ook door V. Capito, M. Bucerus,
Os. Myconius, en S. Grynaeus ten teeken van goed-
keuring onderteekend.
De geloofsbelijdenis over het Avondmaal is mede een
geestesprodukt der drie eerstgenoemde godgeleerden,
en ruim één bladzijde groot.
De nu volgende fransche belijdenissen staan voor een
deel onder Calvijn's invloed, en zullen blijken door
Guido de Brés met vrucht gebruikt te zijn geweest.
De belijdenis der kerk van Parijs van 1557, confessio
ecclesiae Parisiensis, bestaat nog, in oud handschrift
en in franschen tekst, in de bibliotheek van Genève, met
eigenhandig geschreven aanteekeningen van Calvijn i).
Op den rug van het handschrift staat geschreven: Au
Roy. Een latere hand schreef er bij: La Confession
des Eglises de Prance. Geen van beiden is de hand
van Calvijn. Of hg de opsteller was van het door een
andere hand opgeteekende handschrift, moet zeer be-
twijfeld worden.
De belijdenis der kerk van Parijs stamt vermoedelijk
van het jaar 1557, en wel van het einde des jaars.
1) Alleen het Corpus reform atorum behandelt haar.
Digitized by
Google
272
Op geen anderen tgd had die kerk een zoo bijzondere
en droevige gelegenheid om een belgdenis te schrijven,
en haar ten spoedigste aan den koning en aan andere
vorsten te overhandigen i). Zij was gesticht en geor-
dend ten vorigen jare. Zij vermeerderde wonderbaar,
velen van beiderlei sekse uit de aanzienlijkste familiên
voegden zich dagelijks tot haar. 'Nu gebeurde het, dat
4 September 1557 in zeker huis in de Sint Jacobsstraat
des nachts een groot aantal geloovigen vergaderd waren.
Plotseling deed een gewapende menigte een inval. Ieder
zocht een goed heenkomen. Yelen ontkwamen. Anderen,
waaronder vele vrouwen van de aanzienlijkste geslach-
ten, werden gevankelijk weggevoerd. Het gerechtelijk
onderzoek bracht aan 't licht, dat de Heilige Schrift
aldaar in de moedertaal gelezen was, dat door den leeraar
gebeden waren opgezonden ook voor alle overheden en
volken, bijzonder voor den koning en den vrede zijns
rijks, en dat een plaats uit 1 Gorinthen XI uitgelegd
en het Heilig Avondmaal gevierd was. Inmiddels wer-
den, om den volkshaat te vermeerderen^ allerlei laste-
ringen verbreid. De Lutheranen, heette het, kwamen
des nachts bijeen om, na het dooven der lichten, aan
vuile lusten te voldoen, kleine kinderen te dooden, en
allerlei goddeloosheid te bedrgven. De lastering der
oude Heidenen tegen de eerste Christenen werd aldus
na meer dan duizend jaren weer opgerakeld. Andere
lasteringen werden den koning zelven aangebracht. Een
der personen, met het onderzoek belast, durfde verze-
1) Conférez Histoire ecclesiastique des Eglises reformées au
royaume de France, I. p. 121.
Digitized by
Google
273
keren, dat in hun vergaderplaats het noodige voor een
oyeryloedigen maaltgd gevonden was.
Van de aldus kwalijk onderrichte bewindhebbers was
geen heil, veeleer zware verdrukking te verwachten. Toch
vertsaagde de parjjssche gemeente niet. In vele wonin-
gen rezen vurige gebeden ten hemel. De leeraars,
wonderdadig aan de handen der vervolgers ontkomen,
hielden niet op verschrikten moed in te spreken, bedroef-
den te vertroosten, allen tot standvastigheid te verma-
nen. Er werd een vertrouwde bode gezonden naar de
zwitsersche kerken, in 't bgzonder naar die van Genève,
opdat zij hun overheden zouden bewegen bij den fran-
schen koning tusschenbeiden te komen. Vermoedelijk
heeft deze bode onder andere papieren ook de haastig
ontworpen en voor de vuist geschreven fransche belij-
denis medegebracht, die de parijsche predikanten Colon-
gius, Gallasius en Chandaeus aan het oordeel van Calvgn
onderwierpen.
Zooals we reeds opmerkten, een oorspronkelgk exem-
plaar in handschrift berust nog te Genève. Calvijn
schreef eigenhandig aanteekeningen op den rand van
het manuscript. Wel een bewgs, dat hij zelf de con-
fessie niet opstelde.
Zg werd vermoedelijk medegegeven aan Calvjjn's be-
roemden ambtgenoot Beza, die in October 1557 naar
Frankfort vertrok, om namens de zwitsersche kerken
aan de evangelische rijksgrooten, in die stad vergaderd,
te verzoeken, voor de Parijzenaars tusschenbeiden te ko-
men. Hetwelk zij ook deden. Maar noch de brieven der
duitsche vorsten, noch de beden van vier zwitsersche
gezanten, noch politieke redenen konden koning Hen-
drik n, ofschoon hg de hulp der duitsche vorsten be-
18
Digitized by
Google
274
geerde, van zgn plan afbrengen. Verscheidene leden der
parijssche gemeente vielen als offers van zijn fanatisme.
Wat nu de belgdenis der kerk van Parijs betreft,
ze werd het eerst, nit 18 artikelen bestaande, gedrukt
door Julius Bonnet in zijn Lettres de Jean Calvin i).
Beza vertaalde haar in 't latijn, en nam haar op in zgn
door hem uitgegeven brieven 2). De straatsburger hoog-
leeraren geven den franschen tekst zonder indeeling in
artikelen, en plaatsen als titel Au roy. De confessie is
7 è, 8 octavo-bladzijden groot.
De korte aanspraak aan den franschen koning Hen-
drik n handhaaft nadrukkelijk de H. Schrift ais regel
ter beoordeeling der zwaar belasterden^ Een onder-
schrift aan den vorst besluit het stuk.
De belijdenis der kerk van Parijs van 1557 heeft
op de latere fransche confessie en op die van de Brés
duidelijk invloed geoefend. De betrekking tusschen eerst-
en laatstgenoemde blijkt onder anderen uit wat zij leeren
omtrent de erfzonde.
Artikel 4 der confessie van 1557 luidt:
„Nous croyons aussy que ce vice [hereditaire] est
vrayement peché qui sufSt k condamner tont Ie genre
humain, et pour tel est reputé devant Dieu, mesme qu'
apres Ie baptesme c'est tousiours peché quant k la coulpe,
combien que la condemnation [reatus] en soit abolie,
pource que Dieu par sa bonté gratuite ne nous l'impute
point".
Artikel 15 onzer nederlandsche belijdenis bezigt bijna
dezelfde woorden.
1) Paris 1854, T. n, p. 151 — 158.
2) Genev. 1575, p. 400.
Digitized by
Google
275
„Mesme tout co vice [hereditaire] est tant vilain qu'il
est suffissant pour condamner Ie genre humain : et n'est
pas aboli mesme par Ie Baptesme, combien toutesfois
qu'il n'est point imputé k condamnation aux enfans de
Dieu par sa gi'ace, et misericorde".
De eerste helften van beide artikelen zgn vrij wel
gelijk. En voorts spreken beiden de oude dwaalleer
tegen, dat de doop de erfzonde wegneemt. De belijdenis
van 1557 is in die van Guido de Brés, duidelijk schoon
niet letterlgk, weer te vinden.
Bezien wij thans de confessie studiosorum, confession
des escholiers, de belijdenis der studeerenden van 1559 1).
Eindelgk hadden de bemoeingen van Calvijn blijvende
vrucht gedragen. Voor hem en voor gansch Genève
was het feest, toen den 5^*° Juni 1559 door een plech-
tige bijeenkomst in de groote St.-Pieterskerk, in tegen-
woordigheid der stadsoverheden en dienaren en doctoren
der kerk, de hoogeschool van Genève werd opgericht
en ingewijd. Calvijn zelf hield een leerrede in 't fransch.
De eerste secretaris Bosetus las de leges academicae,
de academische verordeningen, en de straks te bespreken
belijdenis voor. En Beza, de eerste rector der school,
sprak in 't latijn een inaugureele redevoering uit. Zes
honderd leeraren en leerlingen waren dien dag tegen-
woordig.
De belgdenis der studeerenden, niet der studenten,
gelijk ze gewoonlgk heet, moest door alle docentes et
discentes, door alle professoren en hun hoorders worden
onderteekend. Daarin stak destgds niets vreemds.
1) Alleen het Corpus reformatorum behandelt haar.
Digitized by
Google
276
Alleen waren elders de academie-belijdenissen minder
omlijnd van begrip, meer zwevend van iohoud. Te
Lausanne, Bazel en Straatsburg werd destijds niets dan
een staatkundig-kerkelijk reformatie- edict ter ondertee-
kening den academieburgers voorgelegd. Ook verdient
het opmerking, dat ten jare 1559 geen enkele belijdenis
te Genève openbaar gezag bezat. Die van Farel, een-
maal door het volk plechtig bezworen, was sinds de
troebelen van voor 20 jaar in onbruik geraakt. De
tweede catechismus van Calvijn, in 't jaar 1541 uitge-
geven, was de eenige regel van geloof en onderwijs
geworden. De academie-belgdenis werd om zoo te
zeggen zgn verkorte uitgaaf. Haar aanhef luidt dan
ook: „Ik betuig te omhelzen en te willen onderhouden
de leer des geloofs, gelijk die vervat is in den cate-
chismus van deze kerk", enz.
De belgdenis der studeerenden werd door alle kerken,
vooral van Zwitserland, vlijtig onderzocht en beoordeeld.
Want men wilde niet, dat de talrijke jongelieden, die
de beroemde hoogeschool van Genève bezochten, in hun
consciëntiën met vreemde gevoelens bezwaard werden.
Zoo kwam het, dat sommige uitdrukkingen aan die
van Zürich aanstoot gaven. BuUinger, het hoofd der
züricher godgeleerden, schreef 29 October 1559 aan
Calvijn i) : „Gij hebt dit jaar te Genève in uw aca-
demische wetten een belgdenis uitgegeven, waarin gg
meer schgnt over te hellen tot het gevoelen der licha-
melijke tegenwoordigheid onzes Heeren bg de avond-
1) Edidistis hoc anno Genevae confossionem in legibus acade-
micis Testris quibas videmini plus inclinare in substantialem
Confessionis Augustanae coenam quam in consensionem nostram.
Archiv. Turio. Plut. VI. torn. 129 fol. 371.
Digitized by
Google
277
maalsyiering) golijk de luthersche confessie belgdt, dan
tot dat, hetwelk in onze consensio of overeenstemming
staat uitgedrukt". Bedoeld werd de Consensus Tigarinus
van 1549, de züricher overeenstemming, de belgdenis
waarin Builinger en Calvijn de eenstemmigheid van hun
avondmaalsleer tegenover die van Luther uitspraken.
BuUinger's niet onbillgke klacht verstoorde den vrede
tusschen beide reformatoren niet.
Yóór mij ligt de fransche en de latijnsche uitgave
van de belgdenis der studeerenden. Ze zal wel van
stonde aan in beide talen zijn opgesteld, in de volkstaal
en in de taal der geleerden. De tekst loopt door, en
is nergens ingedeeld. Ik tel 21 artikelen, waarboven
men de volgende opschriften zou kunnen plaatsen:
1. Gods eenheid en drie Personen. 2. Goede en booze
engelen. 3. Gods wereldbestuur. 4. Des menschen
schepping naar den heelde Gods, rebellie Adams, oor-
spronkelgke zonde. 5. Gevolgen der oorspronkelijke
zonde in ons, en verwerping van den vrgen wil.
6. Jezus Christus ons ten geneesmiddel gegeven. God
en mensch in één persoon, verwerping der ketteryen
van Marcion, Manes, Nestorius, Eutyches, en der droo-
mergen van Servet en Schuenfeld. 7. Wgze van ver-
krgging des heils door Jezus Christus. 8. Al onze
gerechtigheid is alleen gelegen in de vergeving der
zonden. 9. Dat Jezus Christus ons ook heiligt, door
zijn Geest. 10. Wij worden Jezus Christus deelachtig
door het geloof des Evangelies, hetwelk een bijzondere
gave des Geestes aan de uitverkorenen is. 11. Wg
worden gerechtvaardigd door het geloof. 12. De aan-
roeping Gods door Jezus Christus, en niet door heiligen.
13. De Heilige Schrift de regel des levens en de onder-
Digitized by
Google
278
wgzing des geloofs, verwerping der paapsche ceremo-
nieën, als oorbiecht, verbod van te huwen, enz. 14. Van
het ambt der herderen, hun wettige verkiezing, Jezus
Christus de opperherder, verwerping der papistische
hiërarchie als een duivelsche verwarring. 15. De
beide Sacramenten, Doop en Avondmaal, verwerping
der v^f paapsche sacramenten. 16. De sacramenten
leiden tot Christus, door den Geest en door het geloof;
het goed recht van den kinderdoop, verwerping der
Wederdoopers. 17. Het Heilig Avondmaal, waarin
Christus ons waarlyk voedt. 18. Dat wg het woord
met de teekenen [der Sacramenten] verbinden moeten.
19. In den Doop zijn het bloed en de Geest van Jezus
Christus tegenwoordig, in het Avondmaal worden wg
waarlgk en geestelgk gevoed met Christus' lichaam en
bloed. 20. Verwerping van de vloekwaardige mis.
21. Van het ambt der overheden.
Reeds deze eerste kennismaking stelt in 't licht, dat
de belgdenis der studeerenden nog al sterk afwijkt van
onze nederlandsche confessie. Vooreerst in het aantal
artikelen, 21 of 37. Dan in het krasse anti>papisme.
De verwerping der papistische hiërarchie, der paapsche
ceremonieën, en der vloekwaardige mis zijn krasse
woorden. De nederlandsche belgdenis bezigt veel be-
zadigder taal, en doet het uiterste om geen roomsch-
gezinden af te stooten. De belgdenis der studeerenden
spreekt van de aanroeping Gods door Jezus Christus
„en niet door heiligen" (art. 12), en verwerpt met name
„de vgf paapsche sacramenten" (art. 15). De neder-
landsche belgdenis zegt sober, dat wij niet van noode
hebben eenig ander middel te zoeken of te versieren
[uit te denken], om ons met God te verzoenen, dan
Digitized by
Google
279
alleen deze eenige offerande [van Christus] (art. 21),
en dat wg niet voor God kunnen verscbijnen, steunende
op ons zei ven of op eenige andere „schepselen" (art.
23); en verklaart zich „teyreden" met de twee Sacra-
menten, die Christus verordende, zonder met een viroord
yan de vgf roomsche Sacramenten te reppen. Guido
de Brés heeft gedacht aan den eisch van den toestand ;
hij diende een kruiskerk, die haar leer aan het oordeel
van een roomschen vorst onderwierp ; en hij heeft tevens
betoond de kracht der gematigdheid.
Een derde verschilpunt raakt de leer der sacramenten.
De geneefsche belgdenis is hierover zeer uitvoerig, 5
van de 21 artikelen handelen er over (artt. 15 — 19).
Artikel 18 „Dat wij het woord met de teekenen [der
Sacramenten] verbinden moeten", bespreekt een zaak, die
in de nederlandsche belgdenis slechts ter loops genoemd
wordt (art. 33). Deze laatste behandelt de leer der sa-
cramenten slechts in 3, overigens zeer lange, artikelen.
Daarentegen komt het m^ voor, dat de nederlandsche
geloofsbelijdenis meer overeenkomst heeft met de be-
Igdenis der kerk van Parijs van 1557 dan met de be-
Igdenis der studeerenden. Misschien is dit verschgnsel
te verklaren uit het feit, dat de beide eerstgenoemden
een kerkelijk algemeen doel hebben, terwijl laatstge-
noemde een persoonlek doeleinde heeft. Je confesse,
confiteor, ik belgd. De kerk daarentegen legt ons op
de lippen: wij gelooven. In ieder geval is het mg niet
gelukt, in eenig artikel van de belijdenis der studee-
renden een letterlgken weerklank te vinden van onze
vaderlandsche confessie. Enkel de calvinistische denk-
beelden der eerste hebben bg de opstelling der laatste
invloed geoefend.
Digitized by
Google
280
De confessio Gbllicana, meestal de Bupellana gebeeten,
de fransche belgdenis van 1559, behandelen wij ten
slotte. Zg is voor ons doel van bet meeste gewicbt.
Gelukkig, dat wg over baar oorsprong en gescbiedenis
beter ingelicbt zgn dan over die der overige belgdenis-
scbriften i).
De gereformeerde gemeenten van Frankrgk stonden
de eerste 30 jaren der reformatie in een zeer los ver-
band. Een openbare geloofsbelgdenis ontbrak. Hoogstens
bielden zg zicb aan de „Sommaire" van Kobert Estienne
en dergelgke samenvattingen der bgbelscbe leer, gelgk
zg sedert 1532 vooraan in bgbels gedrukt werden ^).
De fransche belgdenis kwam dus werkelgk in een be-
hoefte voorzien.
Het oudste getuigenis over baar komt voor in een
brief van 29 October 1559, door Jacobus Calonius
Portanus aan Mordisius den kanselier van Saksen ge-
schreven 3). Portanus schrgft onder meer:^Wg meen-
1) Ze komt zoowel in het Corpus reformatomm als bij
Muller voor.
2) Société de rhistoire du protestantisme frangais, Bulletin.
Paris 1894, p. 57 eto., 449 etc.
3) V. Huberti Langueti Epp. Lib. ü, ep. 2, pag. 4 seqq.
Henrici regis interitu impioram putabamus repressos esse conatus,
faturamque ut piis aliquantum daretur otii. Factum est tarnen
artibuB Cardinalis Lotharingii ut non libertas acquisita sed
mutatum libertatem opprimentis nomen esse videatur. Saevitur
enim eo impulsore multo quam antea gravius in yiros bonos,
et ea excogitantur supplicia quae nisi pietatem funditus toUere
conantibas in mentem venire possunt nemini. At piorum idcirco
ne minimum quidem debilitatur constantia: quin etiam quibus
possunt modis sese ad versus crudelitatem muninnt hominis per-
ditissimi, iustitia nimirum, pietate et tolerantia malorum, dantque
Digitized by
Google
281
deD, dat door den dood van koning Hendrik [II, Juli
1559 f] de pogingen der goddeloozen verijdeld waren,
en den geloovigen eenige rust zou geschonken worden.
Door de booze stukken van den kardinaal van Lotha-
ringen schgnt het echter, dat niet de vrgheid verkregen,
maar slechts de naam van den verdrukker der vrijheid
veranderd is. Want op zijn aanstoken wordt er heviger
dan vroeger tegen godvreezende menschen gewoed, en
er worden pgnigingen uitgedacht van dien aard, dat
ze slechts kunnen opkomen in het brein van hen, die
de godzaligheid met wortel en tak trachten uit te roeien.
Maar de volharding der geloovigen wordt daardoor aller-
minst verzwakt. Tegen de wreedheid van dien verdor-
ven mensch versterken zij zich op alle mogelgke wijzen,
door rechtschapenheid namelijk, vroomheid en Igdzaam-
heid, en zg geven zich moeite dat welgezinde lieden
niet anders over hen oordeelen dan men over bloed-
getuigen van Christus behoort te oordeelen. Daarom
hebben twee en zeventig fransche kerken een vergade-
ring te Pargs gehouden, in welke vergadering zoowel
de onder hen geldende leerwijze is te boek gesteld als
eenige hoofdstukken over de kerkelijke tucht zeer naar-
stig zgn beschreven. De leerwgze die zg Confessie
operam ne aliter de se yiri boni existiment quam de Christi
decet martyribas existimare. Quamobrem conventam egerunt
Lutetiae duarum et Septuaginta ecclesiarum gallioarum, quo in
conventu et quae ab illis certo tenetur in docendo ratio literis
est mandata et capita quaedam de disciplina ecclesiae diligen-
tissime conscripta. Bationem docendi quam Oonfessionem appel-
lant ad te mitto, de gallico sermone a me, ut potui, versam.
Capita disciplinae per otium et occupationes latina facere mihi
nondom licoit.
Digitized by
Google
282
noemen zend ik u toe, zooveel ik kon uit het fransch
door mij vertaald. Het was mg door afleiding en bezig-
heden nog niet mogelgk, de hoofdstukken der tucht in
het latgn te vertalen".
Onze eerbied voor de fransche belijdenis klimt nog,
nu ze blijkt als door het bloed van martelaren geschre-
ven te zijn.
Portanus noemt een hartverheffende reden van ont-
staan, de begeerte om onder woedende vervolging een-
drachtig stand te houden. Professor Muller mikt minder
hoog, als hij spreekt van een strijd over de praedestinatie,
die in 1558 te Poitiers uitbrak. Antoine i,e la Roche-
Chandieu, predikant te Parijs, werd derwaarts afgezon-
den om het geschil bij te leggen. Tevens dook de
gedachte op, een gemeenschappelgke belijdenis en kerk-
ordening als eenheidsband om de verstrooide gemeenten
te slaan. De gemeente van Pargs volvoerde het plan.
De auteur van het beroemde werk Histoire ecclesi-
astique des Eglises reformées au royaume de Franco,
hetwelk de meesten aan Beza toekennen, geeft een zeer
uitvoerig en anders luidend bericht van ontstaan i).
1) Tom. I. p. 172 etc. Or quelques difiScultés qui se presen-
tassent de toutes parts contre les povres fideles, tant s'en fallut
qu'ils perdissent courage: au contraire ce fut en ce temps que
Dieu par sa singuliere grace inspira toutes les Eglises Chrestiennes
dressees en France de s'assembler pour s^accorder en unité de
doctrine et discipline conformement k la parole de Diou. Lors
donques, k savoir Ie vingtsixiesme de May audict an M.D LIX,
s'assemblerent k Paris les deputés de toutes les Eglises establies
insques alors en France et \k d^un commun accord fut escrite Ia
confession de foy, assemble fut dressee la discipline ecclesiastique
au plus pres de Tinstitution des A postres et selon que la circon-
stance des temps portoit alors : chose yraiment conduite par Pesprit
Digitized by
Google
283
„Welke moeielgkheden zich van alle kanten aan de arme
geloovigen voordeden, het was er ver van daan dat ze den
moed verloren. Integendeel het was in dezen tijd, dat God
door zijn bijzondere genade al de christelijke kerken in
Frankrijk drong, bgeen te komen om tot eenstemmigheid
te komen in zake leer en tucht conform den woorde Gods.
Toen dus, te weten den zes en twintigsten Mei van het
genoemde jaar 1559, vergaderden te Parijs de afgevaar-
digden van al de kerken, die tot dus ver in Frankrijk
de Dieu pour maintenir Punion qui a tousiours perseveré depuis.
L'occasion de ceste assemblee fut que sur la fin de l'annee
precedente estant Antoine de Chandieu envoyé par l'Eglise de
Paris k l'Eglise de Poitiers pour quelque affaire, Ie temps portoit
lors que la saincte Cere fust celebree en oeste Eglise \k: ce qui
se fist en tresgrande assemblee non seulement de peuple mais
aussi de ministres circonvoisins, et apres la celebration de la
Gene les ministres estant assemblés communiquerent par ensemble
tant de la doctrine que de Pordre et discipline entre eux observee,
et par les choses qu'ils traittoient oommencerent k apprehender
quel bien ce seroit s'il plaisoit k Dieu que toutes les Eglises de
France dressassent d'un commun accord une confession de foy et
une discipline ecclesiastique : comme au contraire, cela ne se
faisant, les grands maux qui pourroient survenir tant en la
doctrine qu'en la discipline, les Eglises n'estans liees ensemble
et rengees sous un mesme ioug d'ordre et de police ecclesiastique.
Partant ceste petite assemblee qui estoit Ik donna alors charge
audit de Chandieu d'en communiquer k l'Eglise de Paris pour
voir s'il y auroit moien de procurer aux Eglises un tel bien. Ce
rapport estant faict k l'Eglise de Paris, apres infinies incommodités
surmontees, estans les Eglises adverties par lettres de ce qui
estoit mis en avant touchant Ie Synode national pour avoir leur
advis, fut conclud que ledit Synode seroit tenu k Paris, non pour
attribuer quelque preeminence k ceste Eglise Ik, mais pour estre
lors la ville la plus commode pour recevoir secrettement beaucoup
de ministres et anciens. Ainsi Ie Synode se tint k Paris, etc.
Digitized by
Google
284
waren opgericht, en aldaar werd met gemeen accoord
de belgdenis des geloofs geschreven. Tevens werd opge-
steld de kerkorde, zooveel mogelijk naar de instelling
der apostelen en naar den eisch der tgdsomstandigheid.
Een zaak, waarin men waarlijk geleid werd door den
Qeest Gods, om de eenheid te handhaven, waarin men
sedert altgd volhard heeft. De gelegenheid van deze
vergadering was deze, dat tegen het einde des vorigen
jaars Antoine de Chandieu door de kerk van Pargs
uitgezonden was naar de kerk van Poitiers over eenige
zaak. De tijd bracht toen mee, dat het heilig avond-
maal gevierd werd in die kerk daar. Dit vond plaats
in een zeer groote bijeenkomst, niet alleen van volk,
maar ook van naburige predikanten. En na de viering
des avondmaals spraken de predikanten, die bgëen waren,
met elkander zoowel over de leer als over de orde en
tucht, die onder hen bestond. En door wat zij behan-
delden begonnen zg te begrijpen, welk een goed het
zijn zou wanneer het Gode behaagde, dat al de kerken
van Frankrgk met gemeen accoord een geloofsbelgdenis
en kerkorde vervaardigden ; gelgk daarentegen, wanneer
dit niet geschiedde, de groote onheilen, die in leer en
tucht konden plaats vinden, als de kerken niet tezamen
verbonden waren onder een zelfde juk van orde en
kerktucht. Bijgevolg gaf die kleine vergadering, die
daar was, aan genoemden de Chandieu toen opdracht,
om er met de kerk van Parijs over te spreken, om te
zien of er een middel zou zgn om aan de kerken een
zoodanig goed te verschaflfen. Toen dit rapport aan
de kerk van Parijs was uitgebracht, ontelbare moeielgk-
heden overwonnen waren, de kerken, ten einde hun
adviezen in te winnen, door brieven onderricht waren
Digitized by
Google
285
van wat in zake de nationale synode reeds behandeld
was, werd besloten dat genoemde synode zou gehouden
worden te Parijs, niet om eenigen voorrang aan die
kerk aldaar toe te kennen, maar wgl dat de meest
geschikte stad was om heimelijk veel leeraars en oudsten
te ontvangen. Zoodoende werd de synode te Pargs
gehouden" enz.
De fransche belijdenis had duë een hoogst kerkelgke
en wettelijke, dat is streng gereformeerde wijze van
ontstaan. De twee en zeventig fransche kerken zel-
ven, in wettige synode vergaderd, stelden de kerkleer
officieel vast.
Voorzitter van deze eerste synode was Pranciscus
Morellanus, Frangois de Morel Sz. de Collonges, destgds
predikant der parijssche gemeente, later prediker bij
Renata, hertogin van Perrara, Calvijn's leerling en vriend.
De acta komen voor bij I. Aymon i), de beljjdenis ont-
breekt er. Over den datum is verschil. Aymon geeft
op 25 Mei, La Popelinière 2) 28 Mei. Wellicht geeft
de een den aanvangs-, de ander den einddatum.
Het bericht van Beza kan licht den schijn wekken,
alsof de fransche kerken op die synode door het opstel-
len hunner eigen leer- en tuchtartikelen zich als 't ware
van de geneefsche voogdgschap vrij maakten. De con-
fessie met name schijnt haar eigen werk te zgn geweest.
Doch dit gevoelen is sinds eenigen tgd als verouderd
opgegeven. Calvgn oefende ook op dit buitenlandsch
werk groeten invloed. Hg vreesde de weinig bezadigde
1) I. Aymon, Tous les Synodes nationaux des Eglises réformées
de France, La Haye 1710, T. t.
2) T. I, fol. 189.
Digitized by
Google
286
voortvarendheid der Pranschen, hun stoutmoedigheid in
het schrijven van wetten en het nemen van besluiten.
Zoodra hij vernam, en hij vernam het later dan hg
gewild had, dat te Parijs een Synode zou samenkomen,
zond hg drie collega's met een schema eener beljjdenis
en een brief gedateerd 17 Mei, naar Morel. De brief
verklaart onder meer ^): „Indien een zoo hardnekkige
gver om een belgdenis uit te geven sommigen bezielt,
niettemin betuigen wij voor engelen en menschen, dat
deze drift ons alsnog mishaagt*'. Calvgn was er dus
beslist tegen. Het antwoord van Morel van den eersten
Juni kwam echter de bedenkingen van Calvgn oplossen,
en het gezag der geneefsche moederkerk andermaal
bevestigen. Ziehier zijn woorden -) :
„Gelgk de broeders van onderscheiden plaatsen on-
gedeerd herwaarts zgn gekomen, zoo zijn allen, nadat
de samenkomst gelukkig en in vrede gehouden was.
1) Cod. Genev. 107 a. fol. 97. Si confessionis edendae tam
pertinax quosdam zelus sollicitat) tarnen angelos et homines testa-
mar ardorem hunc nobis adhuc displicere.
2) God. Geney. 112 fol. 35. Quemadmodam incolumes huo
di vereis e loois fratres pervenerant, sic conventu felioiter pacateque
celebrato inoolumes omnes Dei beneficio domum redierunt. Galla-
sius noster ac duo reliqui fratres, qui una missi a vobis fuerant,
pars quaedam eius fuerunt. Nam quum triduüm de disciplina
ecclesiastica disseruissemus reliquis aotionibus interfaerunt. Con^
fessioni vestrae nonnuUa visum est addere, perpauca vero commutare,
Haec omnium conseusu tanquam in archiyis ouiusque ecclesiae
habebitur, nee nisi in extremis rebus alicuius ecclesiae magistra-
tibus aut regi offeretur. Sedulo monui ne per imprudentiam in
publicum emanaret, causis redditis quam ob rem non expediret.
Etsi autem omnes assensi sant, tarnen quorundam levitati diffido.
Quaecunque inter nos convenerunt brevi ad vos descripta mittemus.
Digitized by
Google
287
door Gods goedheid ongedeerd naar buis teruggekeerd.
Onze Gallasius en de beide andere broeders, die tegelgk
door u gezonden waren, hebben in de synode zitting
gehad. Want toen wg drie dagen over de kerkelijke
tucht beraadslaagd hadden, namen zij aan de oyerige
handelingen deel. Besloten is aan uw belijdenis een
en ander toe te voegen^ en zeer weinige zaken te
veranderen. Zij zal volgens algemeen goedvinden in
de archieven van iedere kerk [in afschrift] bewaard
worden, en niet dan in de uiterste noodzakelijkheid aan
de overheden van eenige kerk of aan den koning wor-
den aangeboden. Nadrukkelgk heb ik vermaand, dat
zg niet door onvoorzichtigheid in 't licht zou komen,
met opgave der redenen waarom zulks niet dienstig
was. Hoewel allen er in hebben toegestemd, ben ik
toch in twijfel wegens sommiger onbestendigheid. Wij
zenden u een kort afschrift van wat onder ons besloten is*^.
Ziedaar een allerbelangrgkst schrgven, van den praeses
der synode zelven. Het toont vooreerst, dat Calvgn's
boden nog juist ter rechter tijd ter synode verschenen,
na de vaststelling der kerkelijke tucht en vóór de samen-,
stelling der confessie. Dan dat Calvijn's project-confessie
met geringe redactioneele wgzigingen aangenomen werd.
En eindelijk, dat de belgdenis niet bestemd was voor
openbare uitgaaf, wellicht wgl Calvijn liever in 't geheel
geen fransche belgdenis had. Hij schreef haar trouwens
in naam der kerk van Genève, niet op persoonlijk gezag.
Niettemin verscheen nog in hetzelfde jaar 1559 een
dubbele uitgaaf i). De door de parijssche synode vast-
1) Den fransohen tekst deelt ook Beza mee in Histoire eccle-
siastique des Eglises reformées au royaume de France, Anvers
Digitized by
Google
288
gestelde tekst van 40 artikelen stond tegen bet einde
des jaars achter in den geneefschen bybel van 1559,
gedrukt bg Thomas Courteau. Volgens Beza i) was
deze lezing nog ongedrukt in September, toen ze door
de koningin aan de koningin- moeder overhandigd werd.
Sinds kwam hg veelvuldig in bijbels voor. Daarmee
komt overeen een zelfstandige druk zonder plaatsnaam
en jaartal, waarin een brief aan den koning vooraf gaat.
Den titel vermelden we straks.
Een andere tekst in 35 artikelen, hoogstwaarschgnlgk
met Calvgn's ontwerp identisch, zonder den brief aan
den koning, maar met een omvangrgke voorrede, verscheen
zonder plaatsnaam onder den titel: „Confession de foy
faicte d'un commun accord par les Eglises qui sont dis-
persees en France, et s'abstienent des idolatries Papales.
Avec une preface con tenant response et defence contre
les calumnies dont on les charge M.D.LIX".
Belgdenis des geloofs, gemaakt met gemeen accoord
door de kerken die in Prankrgk verstrooid zijn, en zich
onthouden van de paapsche afgoderijen. Met een voor-
rede, bevattende antwoord en verdediging tegen de
lasteringen waarmede men hen bezwaart 1559.
De meeste fransche psalmboeken, sedert 1563 teLyon
gedrukt, bevatten de 35 artikelen.
Zoo ontstonden dus van meet af twee recensies der
1580, T. I, 173 sq. De eerste latijnsche uitgave dateert yan 1566.
De latijnsche tekst komt o. a. Yoor in Corpus et syntagma con-
fessionum fidei (1654), I, p. 77 sq. En bg Augusti, Corpus
librorum symbolicorum, ed. 2, Lipsiae 1846, p. 110 sq. Vgl.
aldaar p. 629; Schröckh, Chrlstliche Eirchengeschichte seit der
Reformation, n, S. 246 ff.
1) Tom I, p. 228.
Digitized by
Google
289
fransche belgdenis, de een 40, de ander 35 artikelen
bevattende. De zevende nationale synode van La Ro-
chelle van 1571 verklaarde uitdrukkelijk den eersten,
te Parijs in 1559 yastgestelden tekst yoor authentiek,
en liet tot volle zekerbeidsstelling drie exemplaren in
minutieus schrift op perkament schrgyen, en te la Ro-
ebelle, Béarn en GFenève deponeeren. Het laatste is in
het stadsarchief yan GFenève ^) nog yoorhanden. Sedert
heette deze tekst, naar la Roebelle, de Rupellana. Hij
telt 40 artikelen, en komt in de meeste bijbelboeken yoor.
Het oudste ons bekende exemplaar der 40 artikelen,
afzonderlgk gedrukt, bevindt zich in de bibliotheek der
H. GFenoyeva te Pargs. De titel luidt:
Confession de foy, faicte d'un commun accord par les
Francois, qui desirent yiyre selon la pureté de l'Euan-
gile de nostre Seigneur Jesuchrist. 1 Pier. 3. Soyez
tonsiours appareillez k respondre k chacun, qui yons
demande raison de 1'esperance qui est en yous.
Belijdenis des geloofs, gemaakt met gemeen acooord
door de Fransehen, die begeeren te leven naar de zui-
yerheid des evangelies yan onzen Heere Jezus Christus.
1 Petr. 3. Zijt altijd bereid om te antwoorden aan
ieder, die u reden vraagt van de hoop die in u is.
Het is een klein-octavo uitgaaf, twintig bladzijden
groot, zonder jaartal en plaatsnaam. De brief aan den
koning gaat vooraf. Of deze uitgaaf iets ouder is dan
die in de geneefsche bgbels van 1559, waarvan nog
yelen yoorhanden zgn, achteraan staat, kan men niet
beslissen.
Aan de yerschillende uitgayen der 40 artikelen gaan
1) No. 1905.
19
Digitized by
Google
290
twee Yoorreden vooraf, aan allen die de verdrukte fransche
kerken hooren willen, en aan den koning, waarschgn-
Igk Frans n. Vermoedelijk is geen van beiden yan
Calvijn's hand.
Wat eindelijk de verklaring der getallen 35 en 40
betreft, algemeen houdt men de 35 artikelen voor het
oorspronkelgk ontwerp van Calvgn, en de 40 artikelen
voor Calvgn's concept, gelgk de synode van 1559 dit
wgzigde, vermeerderde en vaststelde.
En wat den tekst aangaat, professor Muller kiest
natuurlijk voor de kerkelgke redactie. Hij drukt de
40 artikelen af, en geeft een nauwkeurige reproductie
van het exemplaar in minutieus schrift te Qenève. De
straatsburger hoogleeraren zijn vollediger. Zg drukken
de 35 artikelen af, stellen de verschillende lezingen
van den tekst der 40 artikelen als kantteekeningen aan
den voet der bladzijden, en drukken in den tekst der
35 artikelen met cursief of loopend schrift die doelen
af, die reeds woordelijk in de belijdenis van 1557
voorkomen. Zoo blijkt duidelijk de juistheid van hun
gevoelen, dat de belgdenis der kerk van Pargs van
1657 groeten invloed geoefend heeft op het werk van
Calvijn, zoowel op zgn oorspronkelgk ontwerp der 35
artikelen, als op zijn door de parijssche synode van
1559 veranderd en vermeerderd ontwerp der 40 artikelen.
De pargssche predikanten van 1557, Colongius, Qalla-
sios en Chandaeus, hebben den grond gelegd voor den
confessiearbeid van Calvgn.
Het gevoelen der Straatsburgers is mgns inziens meer
overeenkomstig de waarheid dan dat van professor
Muller, volgens wien de 35 artikelen meer met de
belgdenis der studeerenden van 1559 overeenstemmen.
Digitized by
Google
291
Een meening, die wg niet kannen deelen. Ook her-
innere zich de lezer, dat wg vroeger reeds beyonden,
dat onze nederlandsche belgdenis meer overeenstemt
met de belgdenis der kerk van Pargs dan met die der
studeerenden. Dit resultaat stemt overeen met de af-
hankelijkheid der nederlandsche confessie van de fransche.
Daarentegen wordt die afhankelgkheid een raadsel,
als, naar we vroeger zagen, de belgdenis der studee-
renden nog al sterk yan de onze afwgkt, en ze niette-
min groeten invloed zou hebben geoefend op de fransche.
Ook de tijdgeschiedenis is tegen onzen hoogleeraar.
Calvgn moest in Mei 1559 plotseling een keus doen
uit twee bestaande belgdenissen, wie van beiden hij
naar de synode van Parijs wilde zenden. Hg kon óf
zgn eigen belgdenis der studeerenden, met of zonder
wgziging, inzenden. Of hij kon een reeds bestaande
fransche belgdenis van een plaatselijke kerk, die door
hem zelven twee jaar geleden was goedgekeurd, uit-
breiden en der synode voorleggen. Hg moet wel ge-
kozen hebben wat het gevoel der Franschen het meest
aangenaam was, de omwerking van de belgdenis der
kerk van Pargs. Die omwerking bood den meesten
kans, dat de synode niet geheel onafhankelgk van Calvgn
haar eigen weg zou gaan.
Maar wat verstaan we nu eigenlgk onder de fransche
belgdenis, de belgdenis der 35 of die der 40 artikelen P
Ongetwijfeld de laatste. Zij is de belgdenis der ker-
ken, officieel door een wettige synode vastgesteld. Zg
bevat de fransche kerkleer. Daarentegen behelzen de
35 artikelen enkel het persoonlgk gevoelen van Calvgn
en zijn ambtgenooten. Uitsluitend de kerk, niet een
kerkhervormer bepaalt, wat voortaan kerkleer zal zijn.
Digitized by
Google
292
Het yeertigtal mist opQcbriften. Ze zgn evenwel ter
kenDismaking onmisbaar. Ik neem dus de vrijheid ze
zelf te vormen, en geef ze voor beter.
1. Dat er een eenig God is. 2. Door wat middel
Qod van ons gekend wordt. 3. Canonieke boeken der
H. Scbriftuur. 4. Waarom wg deze boeken voor cano-
niek erkennen. 5. He1> Woord van God is de eenige
regel van alle waarheid. 6. Yan de Drieêenheid.
7. Yan de schepping aller dingen en met name der
engelen. 8. Yan de regeering aller dingen en met
name van het kwade en de kwaden. 9. Yan des
menschen schepping en val, van zijn verstand en wil.
10. Yan de erfzonde, welke niet enkel navolging is.
11. Dat de erfzonde, zooveel de schuld aangaat, ook
na den Doop blgft, en in dit leven altgd kwade vruch-
ten voortbrengt. 12. Yan de eeuwige verkiezing Gods,
door Zgn barmhartigheid zonder aanzien der werken.
13. Dat Jezus Christus ons ten heil aangeboden en
gegeven wordt. 14. Dat Jezus Christus God en mensch
in één persoon is, verwerping der duivelsche inbeeldin-
gen van Servet. 15. Yan de vereeniging en het on-
derscheid der twee naturen van Christus in één persoon.
16. God heeft, Zgn Zoon zendende, Zgn liefde jegens
ons bewezen. 17. Dat wij door de eenige offerande
des Heeren Jezus verzoend zgn met God. 18. Dat al
onze gerechtigheid gefondeerd is op de vergeving der
zonden en de toerekening der gehoorzaamheid van
Christus. 19. Dat wij hierdoor vrgheid hebben, God
als onzen Yader aan te roepen. 20. Dat wg deze
gerechtigheid deelachtig zijn door het geloof alleen.
21. Dat bet geloof een genadige gave des H. Geestes
is. 22. Dat wg door dit geloof wedergeboren zgn,
Digitized by
Google
293
zoodat wij noodzakelijk de goede werken voortbrengen.
23. Dat al de figuren en ceremoniën der Wet geëin-
digd zijn bg de komst yan Jezus Christus. 24. Dat
Jezus Christus ons gegeven is tot eenige yoorbidder,
verwerping der duivelsvondsten, als de tusschenkomst
der heiligen, het vagevuur, de monnikengeloften, bede-
vaarten, verboden van huwelgk en vleeschgebruik, cere-
moniëele onderhouding der dagen, oorbiecht, aflaten.
25. Yan de herders en leeraars, verwerping der geest-
drijvers die den dienst des Woords en der Sacramenten
willen vernietigen. 26. Dat allen moeten bewaren en
onderhouden de eenheid der kerk. 27. Yan de merk-
teekenen der ware kerk, en van den wasdom der geloo-
vigen. 28. Yeroordeeling der vergaderingen van het paus-
dom, die er zich mede vermengen scheiden zich af van het
lichaam van Jezus Christus, zij die in het pausdom ge-
doopt zgn, hebben geen tweeden doop noodig. 29. Yan
de regeering der kerk door herders, opzieners en diakenen.
30. Dat geen herder of kerk heerschappij heeft over
een ander. 31. Dat de kerkregeerders^ door verkiezing
van menschen, tot hun dienst moeten geroepen zijn.
32. Yan de superintendanten [naar de verklaring der
nationale synode te Gtip 1603: niet herders, die boven
anderen staan, maar die eenige opdracht in de kerk
hebben], die het geheele lichaam [der kerk] regeeren.
33. Welke wetten wg in de kerk erkennen, benevens
de noodzakelijkheid der excommunicatie. 34. Yan de
sacramenten. 35. Yan den doop en den kinderdoop.
36. Yan het avondmaal. 37. Dat God in de sacramen-
ten ons werkelijk geeft, wat Hij er door afbeeldt. 38.
Dat het water ons waarlgk betuigt de inwendige was-
sching onzer ziel in het bloed van Jezus Christus, en
Digitized by
Google
294
dat brood en wijn ons waarlgk tot geestelgk voedsel
dienen. 39. Yan de Overheden, die niet enkel de zon-
den, begaan tegen de tweede tafel der geboden Oods,
maar ook die tegen de eerste, moeten beteugelen. 40.
Yan de gehoorzaamheid, die men hun schuldig is.
Wat de onderlinge verhouding der 35 en 40 artikelen
betreft, de synode van Pargs heeft vooral de redactie
yan het eerste en laatste artikel gewgzigd. Zij gaf
den inhoud van het eerste der 35 artikelen uitvoeriger
weer in artikel 1 — 5 der 40 artikelen, en splitste min
gelukkig artikel 35 in de twee nieuwe artikelen 39 en
40. Reeds bewijs genoeg, dat zg van het ontwerp van
Calvgn op zelfstandige wijs gebruik maakte.
De belgdenis der kerk van Pargs van 1557, in 18
artikelen bestaande, heeft zeer sterken invloed geoefend
op de fransche. De uitgaaf der 35 artikelen, door de
straatsburger hoogleeraren bezorgd, doet dit naar virg
zagen duidelgk uitkomen. Sommige woorden en zegs-
wgzen, ja geheele artikelen, als 2, 3 en 4, zgn over-
genomen in de fransche belgdenis.
De belijdenis der studeerenden van 1559, in 21 arti-
kelen bestaande, is mede van veel invloed voor de
fransche geweest. Artikel 2 is duidelijk weer te vinden
in artikel 3 (of 7) der fransche, artikel 3 beantwoordt
aan 4 (of 8), 7 aan 12 (of 16), enz. Niettemin is de
belijdenis der studeerenden niet zóó kennelgk in de
fransche confessie verwerkt, als dit met de belijdenis
der kerk van Parijs het geval is.
De fransche belijdenis, wg bedoelen die der 40 arti-
kelen, is van onmiskenbaren en zeer bgzonderen invloed
geweest op die van Ouido de Brés. Yooreerst komt
het aantal artikelen bijna overeen^ 40 en 37. Dan is,
Digitized by
Google
295
gelgk yergelgking den lezer kan leeren, hnn rangschik-
king yrg wel dezelfde. Zelfs dragen sommige artikelen
bg beiden dezelfde opschriften. Artikel 1 : Dat er een
eenig God is. Artikel 2: Door wat middel God van
ons gekend wordt. Artikel 7 (of 12): Yan de schep-
ping aller dingen en met name der engelen. Bovenal,
de inhoud der beide belgdenissen stemt treffend overeen.
De vergelgking van beider eerste artikel lichte dit toe.
De fransche belgdenis vangt aan:
„Nous croyons et confessons qu'il y a on seol Dieu
qui est une seule et simple essence spirituelle, eternelle,
invisible, immuable, infinie, incomprehensible, ineffable,
qui peut toutes choses, qui est toute sage, toute bonne,
iuste, et toute misericordieuse*'.
Guido de Brés heft aan:
„Nous croyons tout de coeur et confessons de bouche,
estre une seule et simple essence, spirituelle, laquelle
nous appellons Dieu, etemel, incomprehensible, inuisible,
immuable, infini, lequel est tout sage, iuste et bon'\
De overeenstemming en het verschil tusschen beide
belijdenissen treedt eigenaardig aan den dag in het ver-
schil in titel tusschen de fransche belgdenis van 35
artikelen, en de belgdenis van Guido de Brés, die den
titel der 40 artikelen overnam.
„Oonfession de foy faite d'un commun acoord par les
eglises qui sont dispersees en Franco et s'abstienent des
idolatries papales'\
„Oonfession de foy, faicte d'ttn commun accord par
les fideles qui conuersent és pays bas, lesquels desirent
viure selon la pureté de l'Ëuangile de nostre Seigneur
Jesus Christ".
De fransche belgdenis is de geloofsuitdrukking der
Digitized by
Google
296
kerken, „welke zich onthouden van de paapsche afgode-
rijen". Zij is sterk antipapistisch. Artikel 24 verwerpt
de „duivelsvondsten", als tusschenkomst der heiligen,
yageyuur, monnikengeloften, bedevaarten, verboden van
huwelijk en vleeschgebruik, ceremonieele onderhouding
der dagen, oorbiecht, aflaten. Artikel 28 veroordeelt
de vergaderingen van het „pausdom", die er zich mede
vermengen scheiden zich af van het lichaam van Jezus
Christus.
Daarentegen is Guido de Brés' meesterstuk het sym-
bool der geloovigen, „welke begeeren te leven naar de
zuiverheid van het Evangelie onzes Heeren Jezus Chris-
tus". Deze titel geeft een anderen klank. De neder-
landsche geloofsbelijdenis is tbetisch, niet polemisch.
Zij strijdt vóór het geloof, en tegen de dwaling, zonder
nochtans den naam der dwaling, „pausdom, papistisch",
ergens te noemen. In stede van „duivels vondsten" te
verwerpen, belijdt artikel 25 waardiglgk, dat alle scha-
duwen [der Wet] een einde genomen hebben, alzoo dat
zulk gebruik onder de Christenen geweerd moet worden.
En artikel 29 zegt even kalm aangaande de valsche
kerk : „zij schrijft zich en haar ordinantiën meer macht
en autoriteit toen dan den Woorde Gods; zij wil zich
aan het juk van Christus niet onderwerpen; zij bedient
de sacramenten niet naar het bevel van Christus, in zijn
woord, maar zij doet daar toe en af, gelgk als 't haar
belieft; zij staat en grondt zich meer op de menschen,
dan op Christus Jezus ; zij vervolgt degenen, die heilig-
lijk naar den woorde Gods leven, en die ze straffen van
hare zonden, van hare gierigheid, van hare afgodergen".
De smaken verschillen. Ik voor mij keur het optreden
der fransche vaderen niet af, maar staar met voorkeur
Digitized by
Google
297
op den arbeid van de Brés, gedachtig aan wat de
apostel schrijft over de kracht der gematigdheid.
Een tweede geschilpunt is de behandeling van het
ambt der herders en leeraars, en de kerkregeering. De
fransehe belgdenis handelt hierover zeer uitvoerig, in
de artikelen 25, 29—32, en verbreekt de logische yolg-
orde der artikelen door intusschen de leer der kerk te
behandelen, in artikel 26 — 28. De belijdenis van de
Brés handelt over deze stof slechts in een tweetal ar-
tikelen, 80 en 81.
Hetzelfde geldt van de leer der sacramenten. Ook
hier staat een vijftal artikelen tegenover een drietal.
Wie kiest niet, mèt de Brés, voor het drietal, sacra-
menten, doop, avondmaal?
De fransehe belgdenis heeft twee slotartikelen over
de overheden. De Brés behandelt deze zaak slechts in
één artikel, het befaamde artikel 36. Wat mijns inziens
de voorkeur verdient.
Ook eindigt hg met Van het laatste oordeel, artikel 37.
Welk een treffelgk besluit eener martelaarsconfeesie :
„Hierom verwachten wij dezen groeten dag der ver-
gelding met een groot verlangen, om volkomen te ge-
nieten de beloften van Christus, onzen Heere". Daar-
entegen besluit de fransehe belijdenis met Yan de
gehoorzaamheid, die men den overheden schuldig is,
artikel 40. En de slotzin luidt: „En hierom verwerpen
wij hen, die zouden willen de overheden verwerpen,
gemeenschap en verwarring van goederen stellen en de
rechtsorde omverstooten".
Ik wensch niet blind te zijn voor de goede hoedanig-
heden der fransehe belgdenis. Zg heeft veel wat aan-
trekt. „Qod heeft. Zijn Zoon zendende, Zgn liefde
Digitized by
Google
298
jegens ons bewezen" (art 16), „Dat wg hierdoor yrg-
heid hebben, Ood als onzen Yader aan te roepeir (art 19),
zgn liefelijke eyangeliewaarheden. Maar de Brés, ten
YoUe doelende het streng calvinistische beginsel, heeft
de fransche confessie, zoo wat inhoud als wat volgorde
der artikelen betreft, mgns erachtens bepaald verbeterd.
De copie overtreft het origineel. Yoor ons Nederlanders
een resultaat van onderzoek, om God voor te danken
en Zijn dienstknecht te eeren.
Bameveld. F. J. Los.
Digitized by
Google
UIT DE ARCHAEOLOGIE DER GEREFORMEERDE
KERK IN NEDERLAND.
II.
De Huiselijke Godsdienstoefening.
{SlotJ
In een drietal schetsen trachtten wij achtereenvolgens
een beeld te ontwerpen van de huisgodsdienstoefening,
gelijk die door de Gereformeerden in ons yaderland
waargenomen werd. Het bleek ons hoe daarbg het
lezen van Gods Woord en de huiselijke gebeden de
eerste plaats bekleedden, terwijl ook het zingen van
Psalmen en Lofeangen een niet onbelangrijk deel daar-
van vormde. Behalye nu het hier genoemde rekent
Yoetius in zijne desbetreffende verhandeling daartoe
nog: ^) 4fi. het tehuis herhalen yan de predicatiën;
5^. het huisonderwgs in den godsdienst; 60. het lezen
yan preeken; 7^. bgzondere vermaningen. Toch mag
gevraagd worden, of het onder 4 en 5 genoemde niet
meer bij het huiselgk godsdienstonderwijs behoort, ter-
wgl het onder 6 vermelde meer een handeling kan
heeten, die eigenlgk „een subsidiair is van den open-
baren eeredienst", zoodat wg ons in deze schetsen dan
ook tot het eerstgenoemde drietal bepaalden.
Wij zagen dat in vele huisgezinnen de beschreven
1) G. Voetii, Trad. Sel de PoliU Eccl Ser. Sec. Ed. Ph. J.
Hoedemaker, p. 876.
Digitized by
Google
300
buisgodsdienstoefeniDgen in eere werden gehouden. Toch
stuitten hare voorstanders en verdedigers, die op eene
geregelde onderhouding daarvan aandrongen, in som-
mige kringen op verzet. „Vermaant hen tot stichtelijke
oefeningen, welke alle men duidelgk uit de regelen, in
het Heilige Woord gegeven, bij goed gevolge doet, het
eerste antwoord is: „waar staat: Gij ziüt huisoefeningen
doenP" klaagt Lodensteyn, .^) die, gelijk wij zagen,
door woord en .voorbeeld zeer krachtig hierop wees.
Uitvoerig staat ook Yoetius bij het noodzakelgke hier-
van stil, juist tegenover sommigen, die daartegen verzet
aanbonden, als nieuwigheden van elders ingevoerd, die
eene kunstmatige vroomheid kweekten en niet bevor-
derlijk waren voor den geestelijken wasdom. Nadat hij
gewezen heeft op sommige gevallen, waarin door den
nood en drang van het oogenblik buitengewone samen-
komsten des gezins plaats hebben tot bgzonder gebed
en smeeking, ontvouwt hg op verschillende gronden de
groote wenschelijkheid, ja den klemmenden eisch tot
het houden van geregelde huisgodsdienstoefeningen.
Talrijk waren de bezwaren, door tegenstanders in deze
opgeworpen, bezwaren die ten deele ook in onze dagen
nog menigwerf worden vernomen. Juist om de weer-
legging daarvan door Yoetius is het niet zonder belang,
deze nader onder de oogen te zien
Nadat hij eerst meer in het algemeen op de histori-
sche zijde van deze zaak heeft gewezen — waaraan
door ons het drietal voorafgaande schetsen gewijd is —
spreekt hij met beslistheid uit dat de vganden, die
hier met name het verzet aanbinden, de duivel, het
1) J. Lodensteyn, Beschouwing e van Zion^ t. a. p. dl. II, bl. 131.
y Google
Digitized by '
301
yleesch en de wereld zgn. Dat blgkt op overvloe-
dige v^gze.
Allereerst acht men dat het geregeld onderhouden
dier huisgodsdienstoefeningen niet of ter nauwernood
kan geschieden, en niet zonder veel moeite: op zoo
iets moest men dus niet aandringen, maar het veeleer
aan elks goedvinden overlaten, als iets dat „onver-
schillig" is of volstrekt niet noodzakelijk. Maar, 'zegt
hij, vfrat goed en schoon is, is juist dikwerf moeieljjk.
Alle oefeningen der godzaligheid, alle goede werken
zijn moeielijk voor het vleesch, ja onmogelgk; voor den
geestelijken mensch bezwaarlijk, bij het bederf dat in
hem woont, — Rom. 7:14—25, Gal. 5:17, — maar
in ander opzicht toch wederom niet zwaar, want 's Hoe-
ren juk is zacht en zijn last is licht, en zijn geboden
zijn niet zwaar. Matth. 11:30, I Joh. 5:3. Het is
beslist naar den eisch des Heeren, dat op bepaalde
tijden de huisvader met de zijnen ten gebede samen-
kome. Het is geenszins eene „onverschillige" zaak,
aan elks goedvinden over te laten. Wat op een zeke-
ren en bepaalden tgd niet geschiedt, zal zelden en in
verloop van tijd, in 't geheel niet meer plaats vinden:
dat ziet men bij menschen in wereldsehe aangelegen-
heden, hoeveel te meer in geestelijke dingen. Dat wg
verplicht worden tot het dagelijks waarnemen van dezen
dienst des Heeren, leert ons de bede uit het gebed
des Heeren: „geef ons heden ons dagelijksch brood",
die eisch van Hebr. 3 : 13: „vermaant elkander te
allen dage, zoolang als het heden genaamd wordt", de
uitspraak van Jac. 4:14: over de onzekerheid van
„wat morgen geschieden zal". Dringt daartoe ook niet
het voorbeeld der godvruchtigen, eene Anna de profe-
Digitized by
Google
302
tes, Luc. 2:37, een Dayid, Ps. 71:8, 15; is dat niet
het kenmerk van den als welgelukzalig geprezene, dat
hij 's Heeren wet overdenkt, „dag en nacht", Ps. 1 : 2 P
Zie nog op Elaagl. 3 : 23, Ps. 68 : 20, gelijk ook onze
Catechismus uitspreekt, „dat God zgne genade en den
Heiligen Geest alleen dien geven wil, die Hem met
hartelgke zuchten zonder ophouden daarom bidden en
daarvoor danken". Antw. 116.
Yoorzeker er kunnen zich gevallen voor doen, die
tot het houden en bijwonen van huisgodsdienstoefeningen
bgzoadere zwarigheid opleveren. Overstelpend drukke
arbeid kan iemand zoozeer in beslag nemen, dat tot
het eten zelfs nauwelijks tijd is te vinden, zooals dat
Christus met zijn discipelen overkwam, Mare. 3 : 20,
maar dan geldt juist de vermaning tot het „uitkoopen
van den tgd", Ef. 5 : 16, gelgk de Heiland ons leert,
Luc. 21 : 37, en het voorbeeld van David bewijst.
Brachten de dagen der vervolging hindernis in dezen
weg, het gemis was hun oorzaak van smart. Ps. 120 : 5.
Op bepaalde, geregeld terugkeerende, dagelgksche tgden
moeten de geloovigen dezen huisgodsdienst betrachten,
zij die immers „ingaan door de enge poort, die het
Eoninkrgk der hemelen geweld aandoen, die het Eonink-
rgk Gods en 'zgne gerechtigheid, in de eerste plaats
zoeken". Dat wg hier toch luisteren naar de apostolische
vermaningen, I Cor. 15 : 58, Phil. 4 : 8, Rom. 12 : 11.
Zoude men nu daartoe de geloovigen niet mogen aan-
sporen, gelijk ook de Dordtsche Synode in hare zeven-
tiende zitting, 30 November 1618, de ouders daartoe
opwekte P Bij schuldig verzuim in dit opzicht achtte
deze het zelfs gewenscht, dat de nalatigen door den ker-
keraad zouden vermaand worden. Men mag dat niet
Digitized by
Google
308
aan persoonlgke willekear oyerlaten, noch het ab iets
nieuws en buitengewoons voorstellen, noch als Pharisee-
sche pronken) of eigenwillige godsdienst. Mogen er al
sommigen, in-naam-Gereformeerden, hieromtrent verzuim
hebben gepleegd, bewgst dit wel ietsP immers neen,
zoo wij aan Ps. 14 en 94 denken.
Yooral tegen het verwijt, dat het houden van deze
huisgodsdienstoefeningen eene van buiten, met name
uit Engeland, ingevoerde practgk was, toekent Yoetius
ernstig protest aan. Dat is de geschiedenis een slag
in het aangezicht geven! Wat zou het bovendien scha-
den, zoo de zaak zelve maar waar en goed is. Zgn er
niet vele uitnemende Engelsche godgeleerden, wier wer-
ken niemand verachten zal, behalve die ze niet leest P
Zou men dit ook durven zeggen met het oog op de
Duitsche, Zwitsersche en Fransche godgeleerden en hun
arbeid in dit opzicht P Qok zg toch hebben op dit
gebied niet stilgezeten, bewgze de door hen opgestelde
en bij verschillende geschriften uitgegeven christelgke
gebeden, bestemd voor den huiselgken kring. Yoetius
wijst hier op de vroeger ook door ons beschreven ge-
woonten in Duitschland, Bohemen en verschillende
Slavische gemeenten, benevens die in Frankrgk, met
bgzondere verwgzing naar de levensbeschrijving van de
Coligny.
Als bezwaar wierp men tegen het geregeld onder-
houden der huisgodsdienstoefening op de beschrevene
wijze voorts nog op, dat zij toch eenigszins naar „Boom-
sche superstitie" geleek. Geheel en al ongegrond acht
Yoetius echter deze tegenwerping, zijnen tegenstanders
verwgtend, dat zij hier „lasteren, hetgeen zg niet weten",
Jud. VS. 10, door deze samenkomsten met de dusge-
Digitized by
Google
304
Daamde „Horae canonicae of tgden des Pansdoms" op
eene lijn te stellen. Verschillende Gereformeerde Scbrift-
uitleggers hebben bg Handel. 3 : 1 deze zaak in denzelfden
geest als door hem geschied is, verklaard en besproken, i)
1) Ygl. den ook door Yoetius hier aangehaalden commentaar
van Oalygn, bij Hand. 3:1: „Verder indien iemand yraagt of
de Apostelen naar den tempel opgingen om te bidden, naar de
gewoonte van de wet; zoo dunkt mg, dat zij het vooral deden,
omdat ze daar meer gelegenheid hadden om het Evangelie te
verbreiden. En. indien iemand deze schrift wil misbruiken, zeg-
gende dat het geoorloofd is om bggeloovige eerediensten waar te
nemen, wanneer wg met ruwe en zwakke menschen te doen
hebben, zou dit eene schandelijke redeneering zijn. God had
bevolen dat de Joden des avonds en des morgens offeranden
offeren moesten. Door deze oefening werden zg geleerd met gebed
en dienst des Heeren den dag te beginnen en te eindigen. Petrus
en Johannes stond het dus vrg om in den tempel te komen, die
aan God was gewgd: en voorzeker zg verontreinigden zich niet,
wanneer zg den God van Israël aanriepen om daardoor getui-
genis van hun geloof te geven. Ten eerste omdat God aan zgn
oude volk bevolen had om vaste uren te houden ; hieruit besluiten
wg dat de kerk niet zonder vasten regel zijn kan. En indien
wij heden ten dage niet zoo traag waren, zoude het nuttig zgn
dagelgks zulke samenkomsten te houden.** Bg Hand. 10 : 9 toe-
kent Oalvgn aan: „De zesde ure was precies op den middag.
Het valt dus niet te betwijfelen of Petrus begaf zich toen volgens
gewoonte derwaarts om te bidden; want, omdat wij bgna den
gansohen dag door allerlei beslommeringen afgetrokken worden,
en er geen einde komt aan allerlei bezigheden, tenzg wg ons-
zei ven als dojr een aangelegden teugel in bedwang houden, zoo
is het nuttig, dat wg vaste uren voor het gebed bestemmen ; niet
omdat wg aan de uren gebonden zijn, maar omdat het gebed,
dat boven alle zorgen eene eerste plaats in ons hart moet hebben,
niet door ons vergeten worde. Hetzelfde wat wij van den tgd
opmerken, heeft ook betrekking op de plaats: dat zg n.1. een
hulpmiddel is om aan onze zwakheid tegemoet te komen. Indien
Digitized by
Google
906
gelgk ook de Leidsche professoren in de Synopsis ^
disp. 36. 1)
In zijne breedyoerige uiteenzetting bespreekt Yoetius
ten slotte nog enkele desbetreffende vragen : zoo, of de
gebeden en het Schriftlezen in den kring des gezins
gevoegelijk achterwege kunnen blgven, waar dit alles
des morgens en des avonds in het openbaar in de ker-
ken plaats vindt. Geheel wil hij het ook alsdan niet
nagelaten hebben, omdat met de ouders toch niet alle
leden des gezins, kinderen en dienstbaren, bijzonder in
dagen van ziekte, daarbij tegenwoordig kunnen zijn, en
bedeelde gemeenschappelgke openbare samenkomsten,
juist met het oog op de eischen van den kinder-leeftijd
niet voldoende zijn. De Dordtsche Synode achtte even-
zoo nevens de catechisatiën in kerk en school het gods-
dienstig onderwijs in den huiselijken kring, de huis«
catechisatie, geenszins overbodig.
De moeielijkheid in deze voor degenen, die niet in
geloovige huisgezinnen verkeeren, ziet onze schrgver
geenszins voorbij. Naar zgne meening moeten echter
zg, die tegen loon in dienst zijn, in zulke gevallen bij
de eerste gelegenheid de beste in den dienst van een
godvreezend huisgezin zien over te gaan. Zgn er ech-
ter bepaalde oorzaken, die den weg tot heengaan af-
sngden, dat zij dan den eisch van Matth. 6 : 6 betrach-
ten, voor zich zelf alleen, niet vertragende in lezen,
bidden en overdenken, den tijd daartoe uitkoopende
de Apostelen deze dingen voor zichzeWen noodig geacht hebben,
hoeveel te ijveriger behooren zg dan in acht genomen te worden
door Inie en trage lieden.'*
1) Zie hnn uitspraak in deze, reeds door ons geciteerd. Troffel
en Zwaard^ Y, bl. 96.
20
Digitized by
Google
806
gelgk David deed, indien het beslist niet anders ge-
schieden kan, in de uren voor de ruste des lichaams
bestemd. Ps. 42:4, 9; Ps. 77:3, 7; Ps. 119:55, 62.
Dit alles echter onder biddend uitzien dat het Gode
behagen moge, hierin wending ten goede te geven.
Samenkomsten bij godvreezende gezinnen, of wel het
bgeenkomen van twee of drie geloovigen in Christus'
naam vergaderd, moeten in deze tot leiding en onder-
richting strekken, i) In bange tijden van vervolging
1) In zijne PoliU Eccles. P. II. Lib. n, Tract. IV, C. II, p. 525,
gelgk op andere plaatsen, wgst Voetius op deze conventikels of
godsdienstige gezelschappen. Een nader onderzoek omtrent den
aard en de beteekenis dezer samenkomsten ligt thans, hoe be-
langrijk ook, buiten het bestek van ons onderwerp. In de Ge^
schiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk door A. Ypey en
I. J. Dermout, wordt o. a. nog nader op deze zaak gewezen.
Zie aldaar dl. III, bl. 28 vv. en aanteekk. bl. 11 vv. Gelijk
bekend is kwamen deze gezelschappen in particuliere woningen
bijeen, niet als de samenkomsten van het huisgezin maar door
verwantschap des geestes. Z^ bedoelden de vermeerdering van
godsdienstige kennis en de bevordering der godsvrucht. Vaak
was haar karakter schismatisch. Yoetius was een beslist voor-
stander van zulke samenkomsten: „Bg uitstek zwak is -^ zoo
zegt hy — wat ik mij herinner, dat door onervaren en strijd-
zuchtige menschen, die zelve niets voortreffelijks willen of kun-
nen doen, en niet toelaten dat anderen het doen, gezegd is: nl.
dat deze huiselijke en gemeenschappelijke oefeningen nadeelig
zgn aan de eenheid, vereeniging en bestuursmacht der kerk of
des kerkeraads. Even alsof het huiselijk of huishoudelijk bestuur
der gezinnen op zichzelf nadeelig zou zijn aan de macht en het
bestuur der stedelgke overheid, der koningen en vorsten. Naar
dezelfde gevolgtrekking zou kunnen belet worden alle gesprek
over de Schrift en over heilige zaken tussohen twee of drie tehuis,
in een herberg, of op hetzelfde schip zittende of naar het voor-
beeld der discipelen tezamen wandelende (Luc. 24) personen,'*
Digitized by
Google
807
om des geloofs wille, hebben zg niet ontbroken Onder
meer mag hier op Hand. 12 : 12 i) gewezen worden,
enz. Polit, Eccles, Series prima, ed. F. L. Rutgers, p. 69. —
Cf. de vertaling, yer schenen als: Verhandeling over de Zichtbare
en Georganiseerde Kerk, door Gijsbertus Voetius. Uit het Latijn
vertaald door R. J. W. Rudolph en Dr. F. F. C. Fischer, Kam-
pen 1902. — Dat deze samenkomsten in de woningen reeds
spoedig de aandacht der kerkelgke vergaderingen trokken, big kt
o. a. uit het volgende. In de Acten der Provinc, en Partic, Synoden,
ed. Reitsma en van Yeen, dl. I, bl. 139, wordt als partic. quaestie
op de Synode van Edam, 2 Juni 1586, vermeld: „art. 34: Wort
gevraeoht, hoe men doen zal in die tsamencompste der jonge
liedens als vryers en vrysters om haer te oeffenen int particulier
in Godes woert met lesen, nytleggen, vraegen voer te stellen ende
singen. Wort geant woert, alzoo groote desordre in vele plaetsen
daeruyt gevolget, dat het stiohtelycker waere dieselfde gans te
onderlaten, doch in die plaetse, daer die tot noch toe sonder op-
spraecke met stichtinge onderhouden is, zullen die dienaeren der-
zelfder gemeynten oversien, dat die jongelieden geene vergaer de-
ringen aenstellen sonder bywesen eeniger ouderlingen." De Sy-
node van Ylissingen, 21 — 25 Febr. 1581 gehouden, — t. a. p.
dl. Y, bl. 10 — op de vraag: „Of een minister extraordinaire
byeencomste tot syner ofte eens anders huijs houden mach om
vermaninghe ofte lessen te doen?'* antwoordde: „neen, overmits
het tegen de vryheit van de publycke exercitie strijdt ende veel
opsprake ende andere inconvenienten onderworpen is.'' Ook hier-
omtrent liepen de gevoelens dus zeer uiteen.
1) Oalvijn merkt in zijne scbriftuitlegging bij deze plaats op:
„Het schijnt wel dat zij eene vrouw van bijzondere godzaligheid
was, dewgl haar huis als het ware een tempel des Heeren was,
waar de broederen plachten samen te komen .... Wij moeten
evenwel steeds de tijdsomstandigheid in aanmerking nemen; dat
er toch eene bijeenkomst door de vromen gehouden werd, hoewel
de woede der vganden brandende was. Want hoewel zulke oefe-
ningen ten allen tgde nuttig zgn, zgn ze toch bovenal noodza-
kelgk, wanneer zware vervolgingen ophanden zijn,"
Digitized by
Google
308
waar sprake is van een samenkomst van eenige geloo-
vigen ten gebede, geheel particulier zonder eenig open-
baar karakter. Verre is het dan ook vandaan dat de
geloovigen verkeerd zouden handelen om hg gemis van
zulke bijeenkomsten in den huiselijken kring naar het
deelnemen daaraan elders te trachten, gelgk ook Bom.
1 : 11, 12; Hebr. 3 : 13; Bom. 15 : 4 op de beteeke-
nis daarvan gewezen wordt^ en evenzeer, als zg, om
welke oorzaak, krankheid of wat ook, aan huis gebonden,
anderen tot zich noodigen, om vermaand en versterkt
te worden, ja mede vertroost „door het onderling geloof".
Wg zagen met hoeveel nadruk Yoetius in de thans
besproken verhandeling over de huiselijke godsdienst-
oefening zich van het geregeld onderhouden daarvan
een voorstander verklaarde. Niet moede wordt hij op
den eisch zoowel als op het groote voorrecht, daaraan
verbonden, te wgzen. Doch behalve hier heeft hg ook
elders in zgne. Politica Ecclesidstica aan deze zaak
nader de aandacht gewijd i), t. w. daar waar hg spreekt
over „de verdeelingen der Georganiseerde Kerk". In
de VIP — XII" vraag behandelt hij ook de huiskerken.
Eerst zet hg nader uiteen wat daaronder te verstaan
zg en vervolgens in hoeverre zg „eenigermate de natuur
eener kerk hebben en in waarheid georganiseerde kerken
genoemd worden".
Op de vraag „of uit Bom. 16:5 stellig kan bewezen
worden, dat de naam en natuur van kerk past aan eene
vergadering of aan menschen in één gezin in hetzelfde
buis vereenigd, en tot gemeenschappelgke of onderlinge
oefeningen der vroomheid gewoonlgk samenkomende?"
1) PoUt Eccles. ed. Butgers, 1.1. p. 62 sqq.
Digitized by VjOOQIC
309
antwoordt hij: „Slechts met waarsohijnlgkheid. Omdat
de regelmaat des geloofs en het tekstverband ons niet
dwingen om dit te verklaren van eene kerk, enkel uit
de huisgenooten van Aquila en Priscilla vergaderd;
want even goed kan het verstaan worden van die ver-
gadering, die in dit huis pleegt sadm te komen; aan
welke, als een deel der kerk van Rome, de naam van
kerk gegeven wordt. Dit is de verklaring van Beza
in zgne Aanteekeningen. De Hollandsche uitleggers
stellen beide uitleggingen voor*'. Ook legt hg de vraag
in het midden „of de huisvader noodzakelgk de taak
van voorganger in de huiselijke oefeningen, of van
onderwgzer in den Catechismus of ingeval van nood-
zakelgkheid van prediker vervullen moet?" en merkt
hieromtrent op: „hoewel hem dit ten zeerste past, en
zonder zijn gezag en toestemming de gemeenschappe-
lyke oefeningen in dat huis in het openbaar geenszins,
in het geheim nauwelijks kunnen gehouden worden,
zoo gelooven wg echter niet dat zulk een ambt en
werk, hetzg van onderwgzer in den Catechismus, hetzij
van plaatsvervuUend prediker aan zgne huiselijke macht
en plicht onafscheidelijk verbonden is. Immers kan
zich voordoen het geval van onbekwaamheid en onver-
mogen van den kant der uitwendige zintuigen of van
het verstand en het geheugen of van eenige zware
ziekte en verval van krachten, of het geval van gebrek
aan opvoeding en onervarenheid in geestelijke zaken.
Opdat ik niet hiervan spreke, dat na den dood des
vaders de gezinnen niet zelden door de moeder, weduwe
zgnde, gedurende vele jaren bestuurd kunnen worden.
Deze en gelijke gevallen bewijzen overtuigend, dat op
de meest geschikte wijze in een huisgezin dikwijls de
Digitized by
Google
310
leiding en het voorgangerschap in de huiselijke oefe-
ningen moeten overgedragen worden", gelijk immers
„in godsdienstige huisgezinnen het voorlezen uit de
Schrift enz. door de huismoeder pleegt gedaan te wor*
den, als het hoofd des gezins afwezig is, of van den
godsdienst en een vroom leven niets weten wil", i)
Dat de besproken samenkomsten van de leden des
huisgezins tot gemeenschappelijk lezen van Gods Woord,
gebed en lofzingen, door de Gereformeerden in ons
vaderland gehouden, van groote beteekenis en winste
geweest zijn voor het godsdienstig leven, kan niet ont-
kend worden. Yan hoeveel nut de meerdere bekend-
heid met de Heilige Schrift voor het doorbreken der
Hervorming in ons vaderland geweest is, zagen wg
reeds vroeger. „In geen land", zegt Campbell, „waren
zoovele afdrukken van de Schriften zoo vroeg reeds
uitgegeven en zelfs in Duitschland, het vaderland der
Hervorming, werden zij niet zoo algemeen gelezen. Deze
buitengewone verspreiding van de Schrift verklaart de
godsdienstige geschiedenis der Nederlanden. Met den
Bijbel in eene bekende taal en door de algemeene op-
voeding der groote menigte was de Hervorming hier
onvermgdelijk". 2) ^Immers, het goedkoop worden van
boeken leidde tot de vermenigvuldiging van de Schrift,
en wat van meer belang was, tot hare uitgave in de
volkstaal. Vóór dien tijd had de meening voetgevat,
dat de Bijbel alleen voor de geleerden was, en dus in
eene taal, welke geen anderen konden verstaan, moest
1) VoetiuB, 1.1. ed. Rutgers, p. 32.
2) De Puriteinen in Nederland^ Engeland en Amerika, door Dou-
glas Campbell. Vertaald door J. W. G. van Maanen, dl. I. Sneek
1896, bl. 180 V.
Digitized by
Google
311
bewaard worden. Hem voor het volk toegankelijk te
maken, beteekende eene godsdienstige omwenteling." ^)
Was alzoo tot het doorbreken der Reformatie door
de bgzondere zegening des Heeren de meerdere kennis
van het Woord der waarheid tot rijke winste geweest,
niet minder bleek dit bij voortduring, toen het licht
wederom op den kandelaar geplaatst was en het Evan-
gelie der genade rijkelijk gepredikt werd. Het gods-
dienstig, het kerkelijk, ja ook het maatschappelijk leven
des volks mocht daarvan gezegende vruchten plukken.
Treft het ons niet, wat dit laatste met name betreft,
hoezeer in ons vaderland 2) „het huislijk saamleven won
1) Campbell, t. a. p. bl. 179.
2) Als gg in uw huis zit. Meditatiën voor het huiselijk saandeven^
door Dr. A. Kuyper, Amsterdam, z. j. Woord vooraf, bl. 1. ~
Vgl. ook de eigenaardige wijze waarop Dr. G. D. J. Schotel, Het
Oud-Hollandsch huisgezin der zeventiende eeuw, Haarlem, 1868,
bl. 226, dit uitspreekt : „de Hollandsche natie onderscheidde zich
behalve door andere voortreffelijke eigenschappen, ook door huise-
lijkheid; en nog is er geen \olk dat het familieleven zoo geniet
en waardeert. In de 17^ eeuw, toen er schier geen aanleiding
tot uithuizigheid bestond, was dat leven in zgn volle kracht. „Het
huis (dus drukte zich een vreemdeling uit) draagt de Hollander
gelijk een schildpad het zijne op den rug, het is hem dienstbaar
als een gedeelte van zichzelven, buiten hetwelk hij niet leven,
niet ademen kan." In zijn werk: De Goddelijke orde der menscJie-
lijke samenleving y de L, P. Stone lectures van 1891, gehouden aan
het Theologisch Seminarie te Princeton, door Prof. B. E. Thompson,
veit. door J. Visser, Middelburg, 1903, zegt de schrijver bl. 41:
„Daar het Ghristelgk huisgezin op Protestantschen bodem de volste
erkenning en eere ontvangen heeft, zoo is het ook daar juist dat
het zich in zijn vrgheid het schoonst ontplooit en de kostelijkste
vruchten gedragen heeft. Slechts onder de Protestanten heeft het
huisgezin als een biddende gemeenschap zijn oorspronkelgk ka«
Digitized by
Google
312
aan inDigheid en sadmbindende kracht", ja, „de huis-
Igke zin het sterkst doordrong bg de Calvinistische
natiën, in Zwitserland, Schotland, Nederland en in
Amerika, en onder die natiën ons Nederland van ouds
vooraan stond"? Juist, „in ons stille, dege huisigk
sadmleven school de kracht van onzen burgerstaat en
de zenuw onzer nationale levenskracht." Met name „in
den bloeitijd van ons geestelgk leven, toen het Calvi-
nisme den toon aangaf, heeft ons Christenvolk zich niet
vergaapt aan vreemde of buitengewone dingen, maar er
zich op toegelegd, om het huislijk leven, het gewone
beroep, den alledaagschen arbeid, de gansche ordinaire
levenskringen zoo rijk mogelijk te ontwikkelen, er smaak
en zin voor aan te kweeken, en over te vloeien van lof
en dank voor den ongemeenen schat van stoffelgk en
geestelijk geluk beide, die juist in dat gewoon men-
schelijk leven te vinden was." i)
Zagen wg reeds vroeger, dat door verschillende schrg-
vers het godvreezend huisgezin als „eene gemeente in
het klein" of „huiskerk" geteekend werd, waarin God
de Heere erkend en gediend moest worden, ongetwgfeld
juist als zoodanig zgn die huisgezinnen, waar Godes
heilig Woord het fundament des levens was, in dagen
van afval en teruggang voor kerk en volk ten zegen
geweest. ^) Ook zg ondervonden evenwel wederkeerig
rakter behouden en deszelfs hoofd zgn hem van God geschonken
waardigheid als priester des huizes.*'
1) Dr. A. Kuyper, t. a. p. bl. 195.
2) Ygl. Thompson, t. a. p. „Het huisgezin is het organisme,
waaruit de kerk wordt gebouwd. Qg ziet dit aan de voortdu-
rende verwijzing naar de bekeering en de opname van huis-
gezinnen in de Handelinj^en der Apostelen en in de beeowgzinj^
Digitized by
Google
313
den terugslag, waar van 'sHeeren kerk de klacht gel-
den moest: ,,Yan de dochter Zions is haar sieraad
weggegaan, ja het goud is verdonkerd, het goede fijne
goud is veranderd". Elaagl. 1:6; 4:1. Zij die voor
's Heeren Huis het goede zochten^ lieten daarom dan
ook niet af, gelgk ons uit hunne geschriften bleek, met
nadruk aan te dringen op den eisch: „Tot de Wet
en tot de Getuigenis", ook in den kring des huisge-
zins. 1)
Ja, „op het huisaltaar behoort het Woord Gods."
in de Apostolische Brieven, naar de godzalige gezinnen als mid-
delpunten van geestelijke ontwikkeling. Elke christelijke gemeente
is een geestelgk organisme, dat van uit het christelijk huisgezin
gevormd is. Het huisgezin moet ,, palen aan" de kerk, gelijk
het huis van Titus Justus „paalde aan de Synagoge."
1) Zelfs van een tgdvak als het einde der 18* en het begin
der 19* eeuw, getuigen Ypey en Dermont, t. a p. dl lY, bl. 280:
„Onder de verdiensten van dit tfjdperk mag voornamelgk in aan-
merking komen, dat vele- godgeleerden zoo zeer gewerkt hebben
aan de bevordering niet alleen, maar ook aan de verbetering van
den huiseltjken godsdienst, op zuivere bgbelkennis gegrond. Men
vervaardigde bijzondere schriften, waarin of onderscheidene ge-
deelten van den Bgbel of al de bijbelboeken kortelgk werden op-
gehelderd, met invlechting van praktikale aanmerkingen voor de
gemeenschappelijke godsdienstoefening. Met opzigt tot onder-
scheidene gedeelten van den Bjjbel was bovenal van hooge waarde
de arbeid van de hoogleeraren Heringa en Clarisse. Op zulk
eene wgs en tot zulk een einde begon ten j are 1801 dengeheelen
Bgbel te verklaren de geleerde Jakob Scheidius. predikant der
waalsche gemeente te Delft, in een werk, hetwelk, nadat deze
overleden was, door den hiervoor gemelden Stronck, toen predi-
kant te Dordrecht, gelukkig vervolgd en voltooid is." Ygl. ook
de Aanteekfningen bg dl. lY, bl. 46 v., waar Ypey en Dermout
nog eenigpe desbetrefende literatuur dier da^en opgeven, v
Digitized by
Google
314
Die uitspraak kan ook voor onze dagen niet genoeg
worden herhaald: dat eischt de eere Gods, dat is de
weg waarin het Gode behaagt wasdom te schenken
„in de kennis en de genade des Heeren Jezus Chris-
tus" 1); de weg ook tot stichting en opbouwing van het
huiselijk leven. Dat ook hier tegen verschillende gevaren
gewaakt moet worden is zeker. „Een gezin kan zich
stiptelijk als huiskerk gedragen, terwijl toch de vér-
1) In zijne autobiografie, Leoen en arbeid, door O. G. Heldring,
Leiden, 1881, wgst de schrijver er op van hoe hooge waardeen
beteekenis de huisgodsdienstoefeningen zijns inziens ook voor het
kerkelgk leven konden en moesten zgn. Omtrent zijn streven op
dit gebied deelt hg mede : „De catechisatiên trachtte ik zoo trouw
mogelijk waar te nemen en maakte er veel werk van. Mijn
hoofdgedachte bij al dien arbeid was te bereiken, dat de huise-
lijke godsdienst verbeterde. Boekjes waren mg te onbeduidend;
ik nam de H. Schrift en gaf telkenreize eenige hoofdstukken
op om in huis te lezen, om op die wijze het dagelijksch gebruik
van den Bijbel in te leiden . . . Donderdagsavonds hield ik gods-
dienstoefeningen voor lidmaten en behandelde er hetzelfde als op
de catechisatiên; zij waren zoo eenvoudig mogelijk, opdat de
huiselijke godsdienstoefeningen daarnaar zouden kunnen ingericht
worden. Zoo mogelijk ontleende ik dan des Zondags mijn tekst
aan een gedeelte, dat gedurende de week behandeld was ; de open-
bare godsdienst oefeningen moesten in mijn oog de weerspiegeling
van het huiselgke zijn en deze aanmoedigen .... Het is onont-
beerlijk noodig dat elk huisgezin zich als gemeente beschouwt,
waarvan Christus het hoofd is, die, wat Hij van zijne gemeente
en van elk lid begeert, duidelgk in Zgn Woord voorhoudt . . .
Bg deze inrichting heb ik mg altoos zeer wel bevonden; mgne
gemeente kwam telkens verder in een gedeelte van de H. Schrift
en het hoofddoel, het gebruik van den Bijbel in huis werd bereikt;
met groote blgdschap zag ik eene toenemende belangstelling ont-
waken, die zich in trouw bezoek van kerk, bijbellezingen en
catechisatiên openbaarde.*' Aldaar bl. 49 v.
Digitized by
Google
315
houding tusschen man en vrouw, ouders en kinderen,
broeders en zusters maar al te veel te wenschen over-
laat. Helaas, dan gaat men in den waan verkeeren,
dat alles goed voor Qod is, zoo er maar gebeden, ge-
lezen en gezongen wordt, terwijl men vergeet, dat zoo
wel de huiskerk in stand blijft, maar dat dit op zich-
zelf nog volstrekt de burgerlijke roeping van het gezin
niet aan het hoog gebod doet beantwoorden " ^)
Het Woord Gods zij en worde steeds meer het fun-
dament des levens in de huisgezinnen. Te dikwijls
wordt verondersteld dat die eisch reeds volkomen ver-
vuld wordt als de huiselijke godsdienstoefeningen ge-
regeld onderhouden worden. Voorzeker dit is van het
grootste belang; huiselijke godsdienst sluit zeer zeker
dagelgkschen eeredienst van het huisgezin in. „Helaas,"
zegt de schrgver van Heiliging van den werkdag 2),
„daar bestaat gegronde reden om te vreezen dat in
vele gezinnen de huiselijke godsdienstoefening verwaar-
loosd wordt; en dat bij dat rusteloos voortjagen en de
overprikkeling, die deze onrustvolle tijden kenmerkt,
deze verwaarloozing meer en meer algemeen wordt. Is
het wonder dat er droefheid heerscht over de afdwa-
lingen der kinderen in de gezinnen, waar geen familie-
altaar is God ter eereP Hoezeer ligt er toch in het
dagelijksch samenkomen van de huisgenooten tot het
gebed een wonderbare opvoedende kracht. Het familie-
altaar, in het midden van het gezin opgericht, geeft
1) Dr. A. Kuyper, De Heraut, N'. 1197.
2) Heiliging van den werkdag, door Dr. J. B. Miller, yertaald
door C. Y. B., met eene voorrede yan Ds. H. Pierson, Hilversum,
z. j. bl. 68.
Digitized by
Google
316
eene wondetTolle wgding en lieflgkheid aan de huise-
lijke gemeenschap, ja is als een vaas gevuld met reuk-
werk, dat over alles zijne lieflgke geuren uitstort."
Terecht wijst deze schrijver er ook op dat de wijze,
waarop de godsdienstoefening van het gezin wordt ge-
leid, van groot belang is.
Door niets mag het Woord van God worden terug-
gedrongen van de plaats der eere waarop het in onze
huisgezinnen recht heeft. Dat immers is „de voorraad-
schuur, waarin de goddelgke waarheid onvervalscht
voorhanden is, en waaruit ons een goed stichtelgk dag-
boek wel dit en dat stuk aanbiedt, maar toch in een
bijzondere toebereiding, welke op menschelgke inzichten
berust en niet altijd vry van gebreken is en vooral
den oorspronkelgken glans, welke op de goddel^ke waar-
heid ligt, niet altijd bevorderlijk is." i)
Wèl den huisvader, wiens vurige begeerte het is, dat
zyn huisgezin een huisgemeente zg, welke zich om
Gods Woord verzamelt en biddend voor God treedt.
Wèl den huisgezinnen, waar het „niets zonder God",
en „alles ter eere Gods", de oprechte keuze mag hee-
ten, hoe heerlijk toekent de Psalmist hun beeld in den
eersten Psalm:
jfWelgelukzalig is de man^ die niet wandelt in
den raad der goddeloozen^ noch staat op den weg
der zondaren^ noch zit in het gestoelte der spotters ;
Maar zijn lust is in des Heeren wety en hij over-
denkt zijne wet dag en nacht.
1) Het Christelijk Huwelijk. Een boek voor hét huisgezin. Naar
het Hoogdnitsoh van Prof. G. Weitbreoht. Amsterdam, z. j. bl. 82.
Zie roet naroe bet boofdstuk: Gods Woord voor het Huisgezin^
Digitized by
Google
S17
Want hij zal zijn als een boom^ geplant aan
waterbeken^ die zijne vrucht geeft op zijnen tijd, en
welks blad niet afvalt; en al wat hij doet zal wel
gelukken.
' Alzoo zijn de goddeloozen niet^ maar als het kafy
dat de wind henendrijft.
Daarom zullen de goddeloozen niet bestaan in het
gerichtj noch de zondaars in de vergadering der
rechtvaardigen.
Want de Heere kent den weg der rechtvaardigen;
maar de weg der goddeloozen zal vergaand
's Gravenhage. E. J. W. Posthumus Meyjes.
Digitized by
Google
CLASSICISME EN CHRISTENDOM.
Rede uitgesproken bij de plechtige opening van het
Marnix-Gtmnasium te Rotterdam op den
7d.n September 1903. ,i)
Why shoald I fear him more than other spirits,
Whom, I see daily wave their fiery swords
Before the gates round which I linger oft,
In twilight^s hour, to catoh a glimpse of those
Gardens which are my just inheritance,
Ere the night closes o'er the inhibited walls
And the immortal trees which overtop
The Oherubim — defended battlements ?
Btron's Cain: A Mtstbry.
Lord Byron geeft ons in zijn drama „Caïn" een
treffend beeld van wat de drgfkractt is in ons geval-
len geslacht. Hij toekent ons dien Adamszoon als in
de avondschemering rondzwervend om den hof van
Eden. Het levensoord, met een gordel van wallen
omsloten, wordt bewaakt door de Cherubijnen der heer-
lijkheid. De gevallen mensch mag zijne hand niet
uitstrekken naar de vruchten van den boom des levens.
Maar avond aan avond sluipt Eaïn rond, zich inspan-
nend, of het hem ook gelukken mag een enkelen blik
1) Op veler verzoek wordt deze rede gedrukt voor zoover ik
haar uit mgne aanteekeningen nog heb kunnen saamstellen.
Y.
Digitized by
Google
319
te werpen in dien hof, waar eens zgn vader woning
had. Heimwee verteert zgn levenslust. Met smachtend
verlangen bezield, hunkert hg om iets van zijn verloren
erfdeel te aanschouwen. Datzelfde heimwee doet zich
gelden in de kinderen van ons geslacht. De beweegkracht
in alle menschenziel is de drang om te grgpen wat
verloren werd. Daar in Eden was de toorts der Gods-
kennis ontstoken. De mensch was immers geschapen
in ware gerechtigheid en heiligheid, opdat hg Qod
zijnen Schepper recht zou kennen. En uit die ken-
nisse Gods werd geboren een leven onder den lichtglans
der heerlijkheid. Maar de zonde kwam op. Zg ver*
stoort de harmoniën des levens. De fakkel der Gods-
kennis doofde. En sinds dwaalt de mensch in zijne
duisternis rond, en alleen het heimwee naar verloren
heerlijkheid doet hem tasten naar licht. Helaas, daar
is geen licht, dewijl hij vervreemd is van zijnen God.
De mensch zonder God, met een ziel, waarin toch
de zucht naar God zoo diepe vore had getogen, maakt
zich op om zich zgne goden te scheppen.
De menschheid dorst naar kennis. In haar woelt de
zucht om de mysteriën te doorgronden, waaronder zij
leeft. Zg staat tegenover de wondere krachten der
natuur. Zij aanschouwt hare werken, zij wil ze ver-
klaren en met den too verstaf der dichtende verbeeldiug
roept het heidendom de goden op, veelvuldig als de
natuurkrachten zelve. En als de ontwikkeling voort-
schrgdt, doordat het vorschend vernuft kennis ontwoe-
kert aan het onbekende, dan wordt die wereld der
goden geadeld door de saamkoppeling van natuurgoden
met wat daar aan zedelij ken drang gespeurd wordt in
de orde der wereld. De wijsbegeerte grgpt de gods-
Digitized by
Google
320
diensten aan. Zy bewerkt ze en onder haar hand
wordt veel bijgeloof uitgezuiverd. Door den adem van
het critisch verstand wordt het kinderlgke weggevaagd.
De wijsgeerige synthese bouwt schoone systemen. Welk
een verschil tusschen de religie op dat hoogtepunt der
ontwikkeling en de godsdiensten der natuur in hunne
kindsheid! Maar ondanks alle verschil toch altyd één
punt van overeenkomst hierin, dat al die religie opkomt
uit den mensch zelf. Yan de laagste vormen uit den
Urtgd der Pelasgen tot de schoonste triumfen gevierd
door het wysgeerig vernuft, is het toch nooit anders
dan de gevallen mensch, die zich op de vleugelen van
zgn ik wil opheffen tot God.
Op al die religie is van toepassing hetgeen ons sym-
bolisch in de mythe van den Titanenstrgd wordt voor-
gesteld. Daar was het Zeus, de Olympische, de blik-
semslingerende, de god der goden, en tegenover hem
het heir der machtige Titanen, dat hem wil neder-
werpen van den zetel zyner hoogheid. Schoon beeld
van het lagere, dat het hoogere overweldigen wil. En
diezelfde drang treedt op in al de classieke religie.
Daarin is de greep naar het ideaal der kennis Gods,
dat naar luid der Schriftuur onherroepelijk ons ontviel
En gelgk in de mythe de Titanen ondergingen, zoo
is het ook hier. In de worsteling van den gevallen
mensch om de kroon der Godskennis te grijpen, zal hg
immer te kort schieten. Als hg meent te vatten, is
haar schaduwbeeld hem ontglipt. In de ontwikkeling
van het lagere tot het hoogere op het gebied dier
religie is het als met de wegstervende Phoenix, die uit
baar assche herrijst Het nieuwe is daar altijd in wezen
het oude. De vorm zij al anders, de inhoud misschien
Digitized by
Google
821
rgker aan zedelgk schoon, doch altgd blijft dit haat
karakter, dat bet de gevallen mensch is, die zich zijn
god formeert. Dat was zoo en dat is zoo.
Denk slechts aan het kort geleden te Amsterdam
gel;iouden godsdienstcongres der yrgzinnigen. Welk
een enthousiasme ging daar door de harten voor het-
geen z^' het vrije en het moderne noemen. Welk een
schoone droom werd daar gedroomd over een tot dusver
ongekende toet:omst. Wie de verslagen in onze groote
bladen las, heeft dat gevoeld. Maar als de heeren
straks ontwaken uit dien roes van het ideale en nuchter
worden, als zg het mes der critiek willen aangrgpen,
waarop zg zoo gaarne een beroep doen, als het de
Heilige Schriftuur geldt, dan zullen zij zien, dat het
bouwen van godsdienst uit wetenschap en moraal slechts
het oude ideaal der oude wereld is. Het is ook nu
nog de mensch, die zich zijne goden oproept. Het is
de geschiedenis van de spin, die het web voortbrengt
uit eigen ingewand.
En zie, die drijfkracht is zoo bekoorlijk voor den
natuurlijken mensch. Zij sluit aan bg onzen gevallen
staat. En des te betooverender wordt zg, nu zich
daarin gemengd heeft het hoogste, dat het menschelgk
genie kan produceeren aan poësie en kunst. In het
classieke is iets, dat overweldigt. Zgne modellen zijn
nog jong« En wat het moreele betreft, daarin is on-
getwijfeld veel dat ons tegenstaat, maar er is nog meer
in dat boeit. Hoeveel sympathieks is er in menig wijs-
geer! Denk u Socrates, de wijze bij uitnemendheid,
denk u hem voor zgne rechters en hoor, hoe hij in het
aangezicht des doods verklaart, dat hij de goden meer
gehoorzaam wil zgn dan de menschen. En niemand
21
Digitized by
Google
minder dan de beroemde Rotterdamsche predikant
Franciscus Bidderus schreef tot beschaming der chris-
tenen een boek, waarin hij tal van voorbeelden saam-
bracht, waarin der heidenen zieleadel uitblonk i). Ja,
daar is veel in het classieke, dat aantrekt met macht.
En neem nu uw kind, neem het in den jongelings-
leeftgd, in die periode des levens, waarin het bgzon-
derlgk voelt voor hetgeen zich hult in den lichtglans
van het poëtische en breng het dan zonBer meer voor
die schoone bloemen ontloken op den akker der mensch-
heid. En denk u daarbij in, dat de wgsheid dezer
eeuw, toch feitelijk niet anders is dan de oude in een
nieuw kleed, dan variatie op datzelfde thema, dan een
nieuw borduursel op een oud stramien. Zal het dan
ontkomen aan dien machtigen invloed van het oude,
dat hoe schoon ook toch ingaat tegen den Christus
QodsP In den naam van vrijheid voor wetenschap en
kunst wordt het smadelijk geklonken in den slavenboei
des ongeloofs. Met talloos velen is het immers zoo gegaan.
En dat willen wij niet langer; dat mogen wg niet
langer willen. Het juk moet afgeschud. Want tegen-
over die denkwereld van het claspiek-humanistische
staat de Christelgke religie. De tegenstelling tusschen
die twee is niet gradueel maar principieel.
In het Christendom is het niet de mensch, die opvaart
op de wieken zijner kracht. Dat zg verre. Waar Christus'
licht opging, daar klinkt ook de jubelzang over den
eeuwigen Ontfermer. In het Christendom is het God van
den hemel, die zich in de teederheid Zgner liefde neer-
\) De beschaamde Christen overiuygt door het Leven der Heydenen,
Amst. 1697.
Digitized by
Google
buigt over het 2ondig schepsel, verzonken in den afgrond
zgner duisternis. Het is de Heere, de eeuwige God,
die zgn Woord doet uitgaan. In de laatste dagen sprak
Hg tot ons door den Zoon. In den vleeschgewordene,
in Immanuel ontstak Hij de toorts der Godskennis op-
nieuw. De eeuwige Zoon is het eeuwig blgvend Woord.
Daarom kan de Christelijke religie nimmer als een
fata morgana zgn.
Een jong predikant beproefde pas op het zooeven ge-
noemde congres, met terugslag op het profetisch woord voor
jaren door Dr. Euyper over het modernisme gesproken,
een woord, dat wg in vervulling hebben zien gaan, ook op
onze religie het „fata morgana" toe te passen. Welnu
hier sta de verklaring, dat ik ook zelfs als ik modern
was, mg tot zulk een uitspraak niet zou laten verlokken.
Gelgk toch ook op dat standpunt de bgbel een boek is,
dat de eeuwen door zgn waarde houdt om het onver-
gankelgke, dat er aan menschelgke waarheid in spreekt,
zoo zal ook de religie door den bgbel gezaaid toch
immer weerklank vinden in het ware zondaarshart.
Wg kunnen er zeker yan zgn, dat als sinds eeuwen de
beenderen van het modemisme op het veld der historie
hebben liggen bleeken in het zonlicht der tijden, de
Christelgke religie nog jong zal zgn, zich verjongend,
aansluiting vindend aan en toepassing zoekend op allen
nieuwen toestand, die zich ontwikkelen mag. Dat geldt
bgzonderlgk van het Christendom in zgn Calvinisti-
schen vorm.
Als ik dat toelicht, dan, zal het u duidelgk worden,
waarom wg in ons onderwijs als grondslag onze con-
fessie aanvaarden.
De Christelgke denkwereld is niet naar den mensch,
Digitized by
Google
824
dewijl zij in haar diepsten oorsprong niet is uit den
mensch. Niet naar den mensch, want alle schitttering
van het humanisme, hoe streelend ook voor het gevallen
creatuur, verbleekt in den lichtglans, die a&traalt van
de zonne der gerechtigheid. Niet uit den mensch, want
hoe zal de eindige den Oneindige uitvinden P Zg kwam
op uit Gods openbaring. Maar de historie heeft geleerd,
dat in de spheer van het Christelijk denkleven telkens
de oude zuurdeesem zijn kracht doet gevoelen.
Waarom vond Arius, die den eeuwigen Zoon loochent,
zooveel gemakkelijker ingang bg de heidenvolken ? Omdat
hg door die loochening de paganistische idee in het
Christendom, had pogen in te dragen. En Pelagius,
die krachtens zgn principe der vrijheid van wil, de
mensch zich laat opheffen door eigen inhaerente kracht,
heeft hg door zgn Christendom de grenzen niet wegge-
wischt, die het van het heidendom scheidden P En wat
het Bemonstrantisme betreft, het congres der vrgzinni-
gen, waarop ik nogmaals terugwijs, bracht nog pas ons
in herinnering, waartoe zgn historische ontwikkeling
gevoerd heeft.
In dat alles is het oude beginsel: de mensch, die
zichzelven uit het hem eigen vermogen door de vlucht
van het intellect en de spankracht van zgn wil, door
denken of zedelijk streven, zal opheffen tot Hem, die
in het verhevene woont en wiens Naam heilig is. En
juist daarom zullen wij in ons onderwijs principieel
positie nemen. En wie heeft dan principieeler dan
Calvijn de tegenstelling geformuleerd, waardoor Christe-
lijke religie en humanisme onherroepelgk gescheiden
zijnP Hg heeft de eere Oods willen uitroepen over
elk levensterrein. Tegenover alle paganisme van oude
Digitized by
Google
825
en nieuwe wereld staat het Calyinisme. Tot de eeuwen
zullen voorbijgegaan zgn, zal het die tegenstelling hand-
haven, dewgl God tot het einde een volk zal hebben,
dat op zgn Naam vertrouwt. En in den dag der eeuwig-
heid zal in den jubel der zaligen tot verheerlijking van
Hem, die de Alpha en de Omega is, de sprake dezer
antithese nog uitgaan met onverbroken kracht. Welnu,
in het goud onzer confessie schitteren zgn beginselen.
Daarom bg dat licht zullen onze kinderen leeren moeten
het classieke te beschouwen en te waardeeren tevens.
Ook waardeeren/ Dewgl het erkennen leert, dat in
het schoone daar ook nog blinkt de wondere werking
eener gemeene genade, die afdaalt van G-od.
Yan af het standpunt der Christelgke religie moet
alle schepping van het classieke worden getoetst, mag
het worden bewonderd, doch altgd zóó, dat het blgke,
dat het classieke veel heeft, maar alleen in Christus
alles ;8. Wg hebben zulk onderwgs van noode, waarbg
onze zonen en dochteren van den Tabor, die zich
baadt in het licht des Verheerlijkten, schouwen over
het landschap, waarin het menschelgk genie zijn kunst-
werken wrocht. Daarom ons Mamixgymnasium. Onze
kinderen zullen niet als Byron's Kaïn rondsluipen om
iets op te vangen van de heerlijkheid des paradgses.
Zg moeten achter die wallen, waar het gouden woord
blinkt: Dit is het eeuwige leven, dat zg ü kennen,
den eenigen, waarachtigen God, en Jezus Christus,
dien Gij gezonden hebt. Eerst dan zal het classieke
ten goede komen aan de vorming van hen, die straks
als leidslieden des volks zullen optreden op elk levens-
gebied.
Daarom steunt ons in die worsteling met gebed en
Digitized by^'
.Google
326
gave. De glorie van uw Rottestad is Erasmus, de
humanist bg uitnemendheid. Bij ongeluk hier geboren,
werd met voorliefde aan zgn standbeeld op uw markt-
plein plaatse geruimd. Uw gymnasium draagt met trots
zgn naam. Beroeme uw stad zich eenmaal met even
goed recht op ons Marnix-gymnasium « Erasmus was
geleerd. Marnix was ook geleerd. Maar grooter zijn
Mamix' verdiensten ook voor uw koopstad. Want hg
was grondlegger mede van onze nationale vrgheid. Die
vrijheid was de teel bodem voor uw handel en welvaart,
voor uw nijverheid en kunst. Zy kbn het ook alleen
zijn voor de wetenschap.
Ouderkerk a'd IJsel. Dr H. Visscher.
Digitized by
Google
BOEKBEOORDEELINGEN.
De bronnen voor onze kennis van de
Essenen. Academisch proefschrift ter ver-
krijging yan den graad van Doctor in de
Godgeleerdheid aan de Rgks-Universiteit te
Leiden, door Daniël Plooij. Leiden, P. J.
van Breda Vriesman, 1902.
Dit academisch proefschrift is een min of meer om-
gewerkt gedeelte eener prijsyerhandeling, die wellicht
in haar geheel in 't licht komt. „De Faculteit," heette
het, „verlangt een verhandeling over de Essenen, ge-
baseerd op oordeelkundig gebruik der bronnen."
Men moet namelijk weten, dat de vraag, welke plaats
den Essenen in de geschiedenis van Israêls godsdienst
moet worden toegekend, de laatste twintig jaren op den
achtergrond gedrongen is door de bezwaren, tegen de
echtheid onzer voornaamste bronnen, Josephus en Philo,
van verschillende zgden ingebracht Ook wordt de
waarde der berichten zeer verschillend beoordeeld. Geen
wonder, daar onze hoofdbronnen Grieksche geschriften
zgn over een Palestgnsch verschijnsel. En welke waarde
hebben latere, inzonderheid kerkelgke berichten? De
schrgver der dissertatie deed dus geen monnikenwerk.
Litegendeel, hg bereidt zeer gewenschte kennis vóór,
aangaande het verleden van d^t verkoren volk des
Heeren, dat nog altijd een der bewgzen is van de waar-
heid des Bgbels.
üit de traditie zgn ons geen geschriften van Esseen-
schen oorsprong, of aanhalingen uit zulke geschriften,
bekend, 't Blijft evenzeer een open vraag, een strgd-
vraag, of de Talmud het Essenisme kent. Dr. Plooij
Digitized by
Google
328
bepaalt zich strikt tot de als bronnen erkende geschriften.
Achtereenvolgens bespreekt hij Joodsche, Heidensche en
Christelgke bronnen. Tot de eerste bronnengroep be-
hooren de berichten bij Philo en Josephus. Tot de
tweede Plinius, Solinus en Dio Chrysostomus. Tot de
derde Hippolytus, (Porphyrius), Eusebius, Epiphanius
en latere ketterbestrijders,
Flavius Josephus opent de rg\ Zgn bericht, schoon
jonger, is van meer waarde dan dat van Philo. Josephus
spreekt in zgn geschiedwerken herhaaldelijk van de
„philosophische baeresie" der „Essenen", gelijk hij de
leden der „orde" gewoonlgk noemt. Bovendien heeft
hij in zijn jongelingsjaren zelf de secte der Essenen
doorloopen.
Josephus wordt eerst zelve geteekend, in zgn liefde
voor het Joodsche volk en in zijn eerbied voor de
Romeinsche wereldmacht. Dat hg, die den vrgheids-
oorlog ten jare 70 onzer jaartelling van te voren een
mislukking moest achten, toch den veldheerstaf opnam
ten dienste van zgn volk, bewijst wel dat hij ondanks
zgn Romeinen-bewondering Jood was gebleven. Zgn be-
schrgving van dien krgg is één groote apologie voor
de Joden.
Bgzonder goed is Dr. Ploog er in geslaagd, de on-
betrouwbaarheid en tevens de waarde van zulk een
tweeslachtigen auteur billijk te taxeeren. En bepaald
afdoende schijnt mij de handhaving der echtheid van
Josephus' bericht tegenover de aanvallen van den duit-
schen geleerde Ohle.
Philo Alexandrinus, des Heeren tgdgenöot, in Egypte
woonachtig, spreekt van de „Essaeên" in het geschrift
Quod omnis probus liber (•= Q. O. P. L.), en in het
fragment van zijn Apologie van de Joden^ ons bij
Eusebius Praep, Ev. bewaard.
De paragrafen 12 en 13 van Quod omnis prohiLS
libeVy die over de Essenen handelen, zijn volgens Ohle
Digitized by
Google
329
en anderen geïnterpoleerd. Dr. Ploog geeft een uit-
voerig overzicht van den inhoud, en handhaaft beslist
de eenheid van het geschrift. Toch is het werkje niet
in één adem geschreven. Een vast plan ontbreekt,
üit allerlei geschriften en door mondelinge berichten
staaft de auteur zijn philosophische stelling : ^ Dat iedere
wgze vrg is". Vandaar ^Planlosigkeit". Maar voor
het vermoeden van latere inlassching der §§12 en 13
bestaat geen grond. En de traditie zal wel juist zgn,
die het een geschrift van Philo's jongelingsjaren, d. i.
omstreeks Christus' geboorte, noemt. Ook de bewering,
dat Philo's Essenen Christenen zouden geweest zgn,
wordt nadrukkelijk afgewezen. Slotsom van het onder-
zoek is, dat Q. O. P. L. een belangrgke bron is.
Ook het fragment van Philo's Apologie van de Joden
blgft gehandhaafd als bron, behalve de scherpe uitval
tegen de vrouw, die vermoedelgk ingelascht is. »Wie
omstrikt is door de tooverijen der vrouw, wordt onge-
merkt van vrge slaaf*'.
Wat de onderlinge verhouding der Joodsche bronnen
betreft, ongetwijfeld heeft Josephus de berichten van
Philo gekend. Hij heeft ze volkomen vrij gebruikt.
Over de berichten van Heidenschen en Christelijken
oorsprong, die veel minder belangrijk zijn, is Dr. Plooij
kort (blz. 106-135).
De drie Heidenen plaatsen de woonplaats der Essenen
in de nabijheid van de Doode Zee. Solinus :t 300 na
Christus schrgft in hoofdzaak Plinins na. Plinius 23
tot 79 'na Chr. heeft een of ander aardrgkskundige ge-
volgd Hij is niet de bron voor Dio Chrysostomus
± 100 n. Chr. Beiden vertegenwoordigen een gelijk-
soortige traditie.
De berichten bij Christelijke schrijvers zijn onbelang-
rijker dan de Heidensche bronnen. Hipolytus ± 200 n.
Chr. volgt Josephus op den voet. Doch hij geeft een
Christelijke uitlegging aan zgn Joodsch verhaal. Als
Digitized by
Google
330
exegese is zgn yeelvuldige afwgking yan Josephus' tekst
te verklaren, Porphyrius gest. ± 300 n. Chr. schrijft
Josephus veelal letterlyk af. Epiphanius gest. 403
n. Chr. in zgn groot werk „Tegen de Secten" noemt
onder de 4 Samaritaansche secten ook de Essenen.
Doch velen van zgn mededeelingen zijn zóó vermengd
met allerlei zonderlinge voortbrengselen zijner verbeel-
ding, dat we den bisschop als bron nauwelijks kunnen
noemen.
Tot zoover onze jeugdige doctor.
Om vorm en inhoud kan ik zijn eersteling onvoor-
waardelijk prijzen. Doctor Ploog schrijft een helderen
stijl. Zgn critiek is veelal juist, zonder in hypercritiek
over te slaan. Op blz. 106, in het opschrift, ontbreekt
een o in den naam Chrysostomus. Plooij's boek trok
mij zeer aan door zgn logische indeeling der stof, en
door zgn kalme behandeling der zaak. Het wekte mijn
belangstelling in de Essenen. Schenke Dr. Ploog ons
eerlang, wat we van zijn hand het liefst verwachten,
een geschiedenis van de Essenen naar de bronnen bewerkt.
En voorts den Doctor heil. Hg zg der wetenschap
ten priester, der Kerk ten profeet.
Godsdienst en Godgeleerdheid, Rede
gehouden bg de aanvaarding van het Hoog-
leeraarsambt in de Theologie aan de Yrge
Universiteit te Amsterdam, op Woensdag
17 December 1902, door Dr. H. Bavinck.
Naamlooze vennootschap- drukkerg „ Yada",
Wageningen, 1902.
Ziedaar een treffelijke verhandeling over een god-
geleerd en tevens practisch onderwerp, waarin ieder
ontwikkeld Christenmensch belang behoort te stellen.
De god der oude Romeinen, Janus, had twee aan-
Digitized by
Google
831
gezichten. Zoo heeft ook deze rede tweeërlei gelaat.
Eenerzgds boeit zij geleerden van beroep. Godgeleerd-
heid. Anderzgds "trekt zij al wat yroom is. Godsdienst.
Met die Janus-yergelgking bedoel ik allerminst dubbel-
hartigheid, halfslachtigheid, van twee wallen eten. In-
tegendeel. Dr. Bavinck schetst ons een reuzenstrgd van
twee beginselen. En kloek en ondubbelzinnig kiest
hg partg.
Zgn Hooggeleerde doet drieërlei. Eerst schetst hg
godsdienst en godgeleerdheid in hun ouden vorm. Dan
beschrijft hg die beiden Tolgens de nieuwere opvatting,
zooals die sedert de zestiende eeuw nog steeds bezig is
zich baan te breken. En ten laatste handhaaft hij den
ouden, maar niet verouderden vorm van religie en
theologie.
De godsdienst was oudtijds een kennen en dienen
van den waren God, die zich in natuur en Schriftuur
geopenbaard heeft. Het schriftgezag stond nog vast.
Het bestaan Gods werd nog niet betwgfeld. De gods-
dienst was nog een plicht.
Dienovereenkomstig verstond men onder godgeleerd-
heid de ware kennisse Gods, een uiteenzetting van de
waarheid Gods, ons in de H. Schriften geopenbaard.
Met diepen eerbied gezegd, het voorwerp van godgeleerd
onderzoek was in voorgaande eeuwen God de Heere zelf,
en de kennisse Gods in het aangezicht van Jezus Christus.
Reeds in de zestiende eeuw begon de zoogenaamde
yrgmaking van godsdienst en godgeleerdheid. Nog steeds
schrijdt de emancipatie voort. De nieuwe richting. De
aflegging van al het bovenzinnelijke en bovennatuurlijke.
De verwereldlgking zelfs van religie en theologie. De
anti-christelgke levens- en wereldbeschouwing.
De Renaissance, die wederontluiking der klassieke
wetenschap ten tijde der gezoende Kerkhervorming,
zag haar aanvangspunt. Onze oogen aanschouwen haar
hoogtepunt. Wie zal haar eindpunt zienP
Digitized by
Google
332
De overgang van de periode der objectiviteit in die
der subjectiviteit virordt, wat de nieuwere theologie
betreft, kenmerkend geteekend door Schleiermacher's
formule: Religie is geen weten en geen doen, geen
dogmatiek en geen moraal, geen zaak yan verstand en
van wil, maar zij is eene diepe, verborgene, innerlijke
stemming des gemoeds, gewekt door het Alééne en be-
staande in een gevoel van volstrekte afhankelgkheid.
Dienovereenkomstig is godsdienst, naar de heden-
'daagsche voorstelling, geen plicht maar een deugd.
Qeen dienst van den Heere des hemels en der aarde,
maar een regeling en vaststelling van 's menschen be-
trekkingen tot het geheel der dingen. Niet door den
Schepper verordend, maar door het schepsel uitgevonden.
G-een recht Gods, maar een behoefte van den mensoh.
En sinds Imm. Kant had uitgesproken dat God on-
kenbaar was, kon de godgeleerdheid niet langer weten-
schappelijk geordende kennisse Gods blijven. Ze werd
wetenschap van den godsdienst. Ze trachtte niet langer
God in het aangezicht van Christus te kennen, maar
ging den godsdienst als historisch en zielkundig ver-
schijnsel bestudeeren, Inderdaad, ook hiervan zou een
beroemd tydgenoot mogen vragen: Verlagen wg ons
zelven niet?
Professor Bavinck verwerpt met beslistheid het „reli-
gions-geschichtliche^' standpunt van religie en theologie,
en handhaaft het Christelijk- historische. Hij ontkent,
dat men in zake godsdienst „onbevooroordeeld^' kan
zgn. Ieder heeft zijn godsdienstige voorstellingen, en
houdt er aan vast. Wijl die voorstellingen in ver-
schillende godsdiensten verschillend zgn, hoe kan men
niettemin spreken van één en dezelfde gemoedsstemming
allerwege, die men godsdienst noemt?
Uit twee beginselen, de onderwyzing des Woords
en de verlichting des Geestes, bloeien godsdienst en
godgeleerdheid op. Beiden beschrijfi de begaafde spreker
Digitized by
Google
883
ten laatste met warmte, om niet te zeegen met wairmte
des geloofs.
Inderdaad, deze heldere rede is ons een reden tot
dank. Dank aan hem, die ze uitsprak. Dank zg bovenal
Hem, die ze ingaf. Ook buiten onze Eerk verwekte
en verwekke de Heere mannen, die de Gereformeerde
beginselen met talent bepleiten. Tegen de Revolutie,
ook tegen de wetenschappelgke Revolutie, mogen alle
Gereformeerden ten onzent de handen wel ineen slaan.
Als opvolger van „den rijkst begaafden en veelzgdigsten
man, welken God in de laatste halve eeuw aan de
belijders van Zijn naam in deze landen schonk", zij
Professor Bavinck nog lang der Vrije Universiteit ten
sieraad, en der gescheurde Kerke Gods. in Nederland
ten zegen.
Bameveldf Mei 1903. F. J. Los.
Van lang vervlogen dagen. Schetsen uit
Schotland van Jan Maclaren, schrijver van:
„Harten van Goud" en van „Boven alles de
Liefde", door W. van Nes. (Geïllustreerd).
Derde druk. Rotterdam, J. M. Bredée.
Een eigenaardig boek, dat in 1897 in eersten druk
als vertaling uitkwam, en nu zijn derde oplage beleeft.
De schrgver is een Schotsch prediker, die uit den
ouden doos van zijn land een reeks schetsen ons aan-
biedt, ieder een verhaal op zich zelf, tezamen een wei-
gesloten geheel.
De vertaler heeft eer van zgn moeielijk werk. Het
eigenaardig Schotsch is in zuiver, vloeiend Nederlandsch
overgezet. Alleen zij mg de vraag vergund, waarom
„factor" niet door opzichter, nog liever rentmeester
(blz. 3 en vervolgens), voortdurend in den tekst wordt
vervangen. Evenzoo las ik voor „pigs" (3) liever aarde-
Digitized by
Google
834
werk. BI55. 39, 9 regels van beneden, aal pachter wel
factor moeten zgo. Blz. 351 is de spelling ^trotsch"
een vergissing voor trots.
Den heer van Nes kan ik een woord van lof niet
onthouden. Vertalen is niet ieders werk. Niet vertalen
als een schooljongen, mannetje voor mannetje. Maar
zóó vertalen, dat men Hollandsch hoort spreken over
Schotsche toestanden.
En de heer Bredée stak het kind uit den vreemde,
dat om burgerrecht hier aanklopte, in een smaakvol
kleed. Papier, lettersoort, illustratie, 't vormt alles een
aantrekkelgk geheel.
Het boek, dat 357 bladzgden telt, zal zijn lezers wel
hebben.
Sommige schetsen konden my minder bekoren. Diplo-
matische triomf, en Een duidelgk oordeel Gods. Anderen
acht ik zeer goed geslaagd. Om des gewetens wil, en
Een held. Met veel genoegen las ik Een dienstmeisje,
en Miltons bekeering.
Bladzijden als 113 en 152 zgn treffend. Zg kunnen
ongetwijfeld nut doen.
En het geheel? Het boek als boek?
Dat zal u hier en daar bepaald amuseeren. Ook is
een stichtelijke tint aangebracht. In hoever dergelgke
boeken noodig en nuttig zijn, laat ik gaarne aan uw
eigen oordeel over.
Ik acht het niet onschuldig, dat de schrgver zgn
personen nog al eens laat zeggen : „en ik zal onder de
preek nog over de gereedschappen denken" (101). Een
preek en verveling mogen niet met elkaar in verband
worden gebracht. Het stijft de lieden dezer wereld maar
in een vooroordeel.
„Heere beware ons allen" (67, 69, 122, 310). „God
weet hoe lang" (130). „God wees haar genadig" (205).
Dergelgk lichtzinnig misbruik van Gods heiligen naam
is de pen van een Christen, van een Christeoleeraar
Digitized by
Google
888
onwaaifdig, en ontrooft aan een boek den hoogsten roem,
Christelgk.
Over een verloren zoon leest ge: ,En Mary bad, dat
het hart van hem, die ver weg was, mocht geleid
worden tot deugd" (240). Ik wil op zulk een enkele
zinsnede niet afkeurend wijzen. Maar men zal mg toe-
stemmen, dat ,tot God en deugd" al meer schriftuurlijk
is. Zelfs voor 100 jaren, in den water en melk tijd,
was de leuze roller nog: «God, deugd en onsterfelgk-
heid". Het enkele deugd klinkt wat erg Bemens trantsch.
Het boek als geheel wil ons ^tot deugd leiden". Dat
is een deugd in een boek. Maar streeft dit boek zgn
doel niet yoorbij? Drumsheugh ondersteunt levenslang
met geld het gezin eener vurig begeerde, die eens anderen
werd. Op zgn voorstel wordt Bumbrae weder ingericht,
doordien twintig, dertig koopers van zijn inboedel het
gekochte hem voor niet terug brengen. Al de boeren
saam „bekeeren" door hun edelmoedigheid Milton van
de dwaling zijns wegs. Wat een deugdzaam volkje!
De Jacobus-godsdienst, de godsdienst van de daad. Zgn
de Schotten zooP Inderdaad? Dan zgn, wat deugd
aangaat, de Schotten reuzen, de Nederlanders dwergen.
Deze Schotten streven dan ook metterdaad hun deugd-
doel voorbg. „Het is akelig, hoe Schotsche lui soms
liegen om goede daden te verbergen" (271). Bijbelsch
kras zegt echter de Heidelbergsche Catechismus, dat
liegen het eigen werk des duivels is.
Ook zijn „de schaduwzgden der deugd", als ik mg
zoo mag uitdrukken, niet vermeden in deze schetsen.
„Zooveel achting voor een meisje uit Drumtochty" (272),
De zelfverheerlgking van eigen persoon en woonplaats
komt u gedurig tegen. Er is hier meer dan zelfrespect.
Maar goed, het boek wil ons „tot deugd leiden".
Doet het dat metterdaad? Tot werkelijk bestaande
deugd? Er is maar één deugd, die voor God bestaan
kan. Zg namelijk, die twee wortels heeft, het geloof
Digitized by
Google
836
in Christus en de genade des H. Geestes. Zonder die
beiden geen deugd. Nu weet ik wel, dat levende wortels
meesttijds in den grond zitten, en niet gezien worden.
Maar de meeste planten maken reeds op 't eerste ge-
zicht den indruk, wortelen te bezitten. Daarentegen
maken de meeste personen van dit boek, bg de eerste
en bij nadere kennismaking, den indruk, geen wortelen
te bezitten. Hun geloof gluurt zelfs niet om den hoek,
de adem des Qeestes ruischt zelfs niet in een zachte
koelte De gedachte rgst: Is deze deugd ook schijndeugdP
Indien ik mij in deze ontleding der harten en der
deugden niet vergis, dan is in dit geschrift de eigen-
gerechtigheid aan 't woord. De eigengerechtigheid, die
u versteld doet staan over haar deugd vertoon, die wè.t
prat is op haar verachten van het kwaad, maar de
fonteinen der deugd, het geloof in Christus en de kracht
des GeesteS; zelfs niet noemt.
Mgn geachten Schotschen ambtgenoot wensch ik geens-
zins te verongelijken. Maar ik heb mij vruchteloos ge-
pijnigd over de vraag, hoe nog wel een godgeleerde van
beroep zooveel deugd zonder een eenigen vezel wortel
kon uitstallen. En toen moest ik wel komen tot dat diep
treurige „eigengerechtigheid". Een valsche Christus, die
van den waren Christus afhoudt. Waartegen ieder zich
zelf, en ieder zijn naaste niet genoeg waarschuwen kan.
Ongetwgfeld is dit boek met talent geschreven. Een
mannelijke stijl. Een hoogst aantrekkelijke iudeeling
der stof. Aardige, treffende kijkjes op het Schotsche
dorpsleven. Leuke, flegmatieke, koddige figuren.
Maar of het schrijven van ontspanningslectuur het
werk is, dat de Heére Christus aan Zgn dienstknecht
opdraagt? Niet alle werk is werk voor de eeuwigheid.
Als protest tegen de leerheiligheid en tegen de on-
gerechtigheid onzer eeuw moge dit boek een goeden
gang hebben.
Bameveldy Juni 1903. P. J. Los.
Digitized by
Google
DE LABADIE EN DE LABADISTEN.
(Vervolg.)
De Zending. ïTiet alleen in ons Vaderland en in
Enropa, zooals wg reeds gezien hebben, maar ook bui"
ten Europa hebben de Labadisten getracht hun Eerk
uit te breiden en te yestigen. Daartoe werd hun oog
gevestigd op Madagascar, doch door omstandigheden
werden zij gedrongen van hunne onderneming derwaarts
af te zien. Intusschen zagen zij naar eene geschikte
plaats uit, om hun Zendingsarbeid te beproeven.
De kolonie Suriname bood. hun daartoe eene zeer
gereede gelegenheid. Genoemde kolonie was in handen
van de Engelschen, maar bij den vrede van Breda in
het bezit van Zeeland, omdat Abraham Ergnszoon in
het jaar 1667 haar op de Engelschen veroyerd had.
Zij werd eene bezitting van de Staten van Zeeland,
terwgl de Generale Staten er over het opperbestuur
hadden. De bezitting echter leverde aan Zeeland niet
die voordeelen, welke het zich had voorgesteld, waar-
van het gevolg was, dat zij in het jaar 1682 voor twee-
honderd en zestigduizend gulden aan de West-Indische
Compagnie werd verkocht. Genoemde Compagnie ver-
kocht een derde deel aan Amsterdam en een derde aan
Cornelis van Aerssen, heer van Sommelsdgd, die daar
Gouverneur werd. (1683—1688). Onder zgn bestuur
kwam Suriname tot meerderen bloei. Landbouw en
22
Digitized by
Google
338
slayentoestanden werden door hem aanmerkelijk verbe-
terd. De krijgstucht onder de soldaten oefende hij streng
uit en eene nauwgezette plichtsbetrachting vorderde hg
van hen, wat bleek niet in hun smaak te vallen; althans,
de ontevredenheid daarover was van dien aard, dat van
Aerssen door oproerige soldaten werd omgebracht.
Toen de Labadisten veroamen, dat van Aerssen naar
Suriname ging, vonden zij daarin eene zeer geschikte
gelegenheid om daar hun Zeodingsarbeid te beproeven,
omdat èn hij zelf het Labadisme niet ongenegen was,
èn zijne zusters het toegedaan waren. Daarin zagen de
Labadisten eene Goddelijke besturing. God had hun
die plaats aangewezen, en dus was van Godswege de
deur geopend, om daar hun kerk te planten. Daaren-
boven meenden zij vast, dat daar een rustig verblijf
voor hen bestemd was, nu van Aerssen er regeerde en
na hem zijne nakomelingen. Het kon gebeuren, dat
zg om de eene of andere reden Wieuwerd moesten
verlaten; alsdan was Suriname hun toevluchtsoord.
Hoe schoon zij zich de toekomst ook hadden voor-
gesteld, de teleurstelling bleef niet achter. Het land
was niet recht geschikt om er zich te vestigen, om-
dat het zeer moerassig en boschrijk was. Dicht be-
groeide bosschen drongen hen om zich van scherp
gereedschap te voorzien, ten einde daarin een weg te
banen. Hierbij kwam nog, dat de grond weinig, wat
het noodzakelijkste van levensonderhoud betrof, op-
leverde. Wel was de grond geschikt om suiker voort
te brengen, maar dat eischte eene voorafgaand moeilgk
en kostbaar werk, omdat de ontzaglijk dikke boomen
moesten worden uitgeroeid, teneinde suikerplantages te
kunnen aanleggen, die echter niet langer duurden dan
Digitized by
Google
839
drie jaren, zoodat men, als die tijd voorbij was, weder
nieuwe moest aanleggen.
Het Yoedsel was niet smakelgk; want het bestond
uit brood, gemaakt uit meel van giftige wortels, die^
na eenigen tijd in de lucht gelegen te hebben om te
drogen, onschadelijk werden. Die wortels werden dan
geraspt, op ijzeren platen gelegd en gebakken. De
smaak eryan geleek wel op zaagmeel.
Hierbij kwam nog, dat het land zich kenmerkte bij dag
door eene yreeselijke hitte en bg nacht door eene aan-
merkelijke koude. De last der muskieten, de kwelling
der mieren, het gevaar der slangen, en de vrees voor
de bavianen, verhoogden niet weinig de moeielijkheden
van hun verblijf. Het gebeurde weleens, dat eene menigte
varkens in de bosschen waren, maar hun vleesch was
niet smakelijk en zeer droog, dat niet kon bewaard
worden. Rookte men het, dan duurde het zeer kort
of was het onbruikbaar wegens de maden, die er dan
in menigte inkwamen. Alleen gezouten vleesch, uit
Nederland gezonden, kon eenigen tijd bewaard blgven.
Toen nu van Aersen naar Suriname zou vertrekken,
besloot men te Wieuwerd, om met hetzelfde schip, waar-
mee hij vertrok, eenige afgevaardigden te zenden, die
het land zouden opnemen en daarna van hunne bevin-
ding verslag doen. Dit verslag was niet eensluidend.
Sommigen prezen het land, sommigen noemden het
niet geschikt, omdat zij er veel ellende hadden ge-
zien, en spraken van muskieten, mieren, slangen,
bavianen. Het verslag van laatstgenoemden, aan wier
hoofd Pierre Bond stond, was verre van aanmoedigend
om er heen te gaan. Evenwel werd te Wiewerd beslo-
ten tot vertrekken. Men moest, zoo sprak men daar^
Digitized by
Google
840
de mortifioatie van het vleesch in het oog houden,
d. i. men moest zichzelven verlooohenen, omdat het
van den Heere gewild was.
Duidelgk kwam hier uit, dat het de plaats was, waar
men zgn moest, eene plaats door den Heere aangewe-
zen, een plaats, welke een Zoar zou zgn voor deze
Zgne Eerk, wanneer Hij de wereld met hare yalsche
vromen door Zgne oordeelen zou te niet maken. De
leiders te Wieuwerd hadden intussohen hen verkozen,
die zg voor bekwaam hielden daarheen gezonden te
worden. Telkens werd hun gevraagd, wat zg des-
aangaande van den Heere gewaar werden, om zoo te
doen uitkomen, dat hetgeen ondernomen werd niet eene
menschelgke maar eene Goddelijke onderneming en
leiding was, Hun werd voorgespiegeld, dat het land,
waarheen zg trokken, een gezegend land was, en de
vertroosting voorgehouden, dat de Heere zeker met hen
was en hun weg voorspoedig zou maken; terwgl hun
tot aanmoediging gezegd werd, dat zij zich daar in
een vrijer land bevonden en in staat zouden zijn^
om meer in te gaan in de vrijheid^ welke de Heere
aan Zijn Huis en Zijne Kinderen geven zou^ en die
hier nog onder en in het midden van de wereldlijke
vromen zoo niet kon ontdekt noch genoten worden.
Dat de hoofden en leiders dezer onderneming zeer inge-
nomen waren met hen, die haar aanprezen, blgkt uit
het feit, dat hij, die haar aanprees tegenover een, die
haar afried, tot broeder aangenomen werd, d. i. tot lid
in de broederschap, tot welke hg nog niet behoorde,
opgenomen werd.
Intussohen brak de tgd van het vertrek aan. Alles,
wat noodig was tot uitrusting, was gereed. Geen
Digitized by
Google
341
kosten werden ontzien. Het was toch, zooals de Laba-
disten bet noemden, „te grand oeuvre de Dieu.^^
Wie zou daarvoor niet alles over hebben, yermits zij,
die door Yvon waren gekozen om naar het land te
trekken, door aanprijzingen als ook door raadgevingen
zoo waren opgewekt, dat ze het aan hun hart gewaar-
werden, dat God hen had verkoren om naar dat Zoar
des behouds te trekken. Met deze meening ging men
yan huis. De reis van het huis te Wieuwerd geschiedde
met wagens. Onderweg brak een rad van een wagen,
waardoor men in gevaar was in eene wijde sloot te
geraken, doch het liep gelukkig af. Ifa een ander rad
aan den wagen gedaan te hebben, ging men voort in
bigde stemming.
Een gedeelte van het gezelschap bevond zich te
Amsterdam, en een gedeelte ging naar Zeeland, waar
men zou afvaren. Robijn was de aanvoerder van hen,
die te Amsterdam waren. Bij gelegenheid, dat Bardo-
witz hun eenige stichtelijke woorden toesprak, zeide
Bobgn tot hem: „Dat hg wel goed spreken kon, omdat
hg zelf te Amsterdam bleef." „Hoe," zoo vraagt hg
aan Bardowitz, „hoe kan een rechtgeaard kind wonen
blijven onder een volk, waar zgn Vader dagelgks ge-
lasterd wordt?" Daarop werd hem geantwoord: „De
Apostelen en discipelen bleven te Jeruzalem wonen,
waar de Heere Jezus gekruisigd was." Intusschen nam
Jufv. Lucia van Sommelsdgk afscheid van de achter-
blijvenden, zeggende tot Dittelbach, wiens beide handen
zij vastgreep : „De Heere roept ons tot groote dingen
en Hij geeft er ons ook een groot hart voor^
Hesener, die als herder en leeraar de vertrekkenden
van Wieuwerd leidde, was niet zoo bemoedigd, veeleer
Digitized by
Google
342
was hij ontmoedigd, zoodat zijn gelaatsuitdrukking scheen
te kennen te geven, dat hij lieyer bleef, dan ging.
Ook was Harmen Juriaansz. de leider der kerkelijke
kolonie, die echter meer uit gehoorzaamheid dan uit
genegenheid deze taak op zich nam. Dit liet Yvon
hem in nadruk geyoelen, dat het, nu hij er niet veel
zin in had, de rechte dispositiën waren, die de Heere
in Zijne kinderen werkt, om te weten, dat hij den
Heere en Zijne Eerk in dat land moest dienen. Yele
mannen en yrouwen, ook kinderen ondernamen den
tocht naar Suriname. Dat ook kinderen medegingen,
had ten doel, om hen met de taal der wilden bekend
te maken, opdat zij in staat waren om met de wilden
te kunnen spreken en alzoo des te beter in het belang
der Eerk te kunnen arbeiden, en tevens aan het kli-
maat te wennen.
Zonder ongelukken te ondervinden, komen zij nè.
eene voorspoedige reis te hebben afgelegd, ter bestem-
der plaats aan. Yan Aerssen zou de overgekomenen
in het een en ander behulpzaam zijn. Ter hunner
bescherming verlangde hg, dat zg in den omtrek van
het fort zouden blijven. De pas aangekomen, nieuwe
slaven zou hij hun geven, opdat die in hunne planta-
ges zouden arbeiden, tot zoolang zij niet onder het
beheer van andere meesters kwamen, die hen door
aankoop in hun bezit mochten krijgen. Intusschen
waren zij van oordeel niet in den omtrek van het fort i)
te blijven. Omdat Israël alleen woonde, afgescheiden van
1) Zy legerden zich wel veertig mylen van bet fort, hoezeer
van Aerssen gaarne had gezien, dat zg niet verre van het fort
zioh plaatsten.
Digitized by
Google
343
andere volken, zóó moesten ook zij alleen wonen en
ver van de wereld. Het verlangen van Van Aerssen
werd dientengevolge niet ingewilligd, n.1. dat Hesener
in de gereformeerde kerk zou prediken; dit werd af-
geslagen, vermits zij, die Christus hadden hooren ver-
kondigen, Hem hadden verworpen, en zich hadden ver-
hard, weshalve zij nu aan de heidenen Christus zouden
verkondigen.
Zeer hoog gaf men in zgne brieven op van de schoon-
heid en de vruchtbaarheid des lands. Het was een
Eden gelijk. De duivel had zijne listen aangewend,
om het land een kwaden naam te geven, doch het was
hem niet gelukt. De Heere had hen geleid en aan
Zijne voorzienigheid hadden zg het te danken, dat zg
daar gekomen waren. Zij noemden daarom die plau-
tage „la Providence". Dat zulke brieven eene oorzaak
van groote vreugde waren, behoeft niet opzettelgk ge-
zegd te worden. Yvon, verrukt door zulke goede
tijdingen, kwam met de brieven in de hand, ze hoog
ophoudende, in het midden van zgne geestverwanten.
Er heerschte vreugde in het huis te Wieuwerd. Yvon
maakte gebruik van het geschrevene, door met nadruk
er op te wijzen, hoe de Heere hem altijd in zijn hart
had doen gevoelen, dat dit het land was, waar Hg Zgne
kinderen uit de verdrukkingen eene toevlucht zou geven,
en roepende tegelijk Pierre Bond, een der broeders, die
er geweest was om het te bezichtigen, maar ongun-
stige berichten had overgebracht, zeide hij tot hem op
eenigzins uitjouwenden toon, dat hij voorzeker moest
geslapen hebben^ toen hij er was. Pierre Bond
bleef evenwel bij zijn gevoelen, en trok de schouders
op. Intusschen vervaardigde van der Molen, door die
Digitized by
Google
344
igdingen aangevuurd, een gedicht op het schoone land.
In zgn boekwinkel had hij recht tegenover de plaats
waar hij zat, een papiertje geplaatst, waarop geschreven
stonden de woorden van den Engel tot versterking van
het geloof van Abraham en Sara: ^^Zou er voor den
Heere iets te wonderlijk zijnT^ Zelfs gaf hij één
van zijne kinderen aan het gezelschap, opdat het ook
daarheen ging.
De hooge verwachting der onderneming werd gevolgd
door teleurstelling. De wilden toch waren onbruikbaar
en ook onleerzaam en wilden van den Christelijken
G-odsdienst niets weten. De kinderen, die meegegaan
waren om de taal der wilden te leeren, teneinde onder
hen te kunnen arbeiden in het belang van de Eerk-
uitbreiding ondervonden dan ook, dat dit vruchteloos
en nutteloos was. Door gestrengheid moesten de wilden
geregeerd worden. Ofschoon mea daartegen was, zoo
bleek het spoedig, dat het noodig was. Hierbij kwam
nog de tegenwoordige toestand van de kolonie zelve,
vermits men zich zeer bekrompen en armoedig behelpen
moest. De mieren aten het gezaaide op, óf het ver-
droogde door de hitte der zon. De ziekte, die er
heerschte, greep menigeen doodelijk aan. Velen, door
de ziekte aangetast, kropen als wormen op den grond;
anderen ondervonden de grootste pijnen en zwollen op ;
deze ging op krukken, gene sleepte al kwijnend zijne
leden voort, zoodat velen door een smarteljjken dood
het leven eindigden.
Wat hunne ellende vermeerderde, was, dat zg zich
te ver van de plantages verwijderden, waardoor zij ge-
noodzaakt werden dag en nacht op hunne hoede te
zgn voor de aanvallen der wilden, zoodat men niet heel
Digitized by
Google
345
ver van de plantage behoefde te gaan, zonder zich vooraf
goed gewapend te hebben tegen mogelijke aanvallen.
De wilden waren, zooals men dat noemde, in oorlog
met de Hollanders, d. w. z., dat een Hollander, in het
bosch aangetroffen, het mikpunt was van hunne pijlen,
en dus een man des doods. Die vijandschap der wilden
was nog verergerd, toen van Aerssen, bij zijne inhul-
diging eenigen van hunne Groeten óf Prinsen genoo-
digd hebbende, zag, dat een van hen zijne vrouw
doodde en in de rivier wierp, dien hij daarop deed
ter dood brengen. De wilden trokken zich dit geval
zeer aan, te meer nog, omdat zij van oordeel waren,
dat de man zulk een recht over de vrouw had.
Zij waren over die handeling zeer ontevreden, ja
verbitterd, ofschoon men hen wees op God, Die het
verboden had.
De ellende was groot. De verdeeldheid onder de
Labadisten nam toe. Zg waren niet meer één hart en
ééne ziel. Het kwam tot morren en klagen, en daarbij
nog de klacht van ongelijke behandeling. Eene zuster,
Swem genaamd, die het bestuur in de keuken had,
kwam er openlgk voor uit, dat de hoofden (voorgangers)
dikwijls meer dan half verzadigd vvaren, voordat zg en
de anderen aanzaten, die niet zelden van de tafel gin-
gen zonder te weten, of ze wat gehad hadden, of niet.
Die verzadigd waren spraken dan over den zegen van
Ood, dien Hij gaf over zoo weinige spijs, met welke
zóóvelen verzadigd werden.
Duidelijk is het, dat de ontevredenheid bij velen zeer
sterk toenam en zij berouw hadden over hunne onder-
neming; daarom ook, omdat men verwacht had, dat
die leiding eene Goddelgke leiding zou zijn, zooals men
Digitized by
Google
346
dat hun had yoorgehouden. De hoofden echter zochten
hun gezag staande te houden, en hielden de anderen,
die zich tegen de gemeente des Heeren opstelden, voor
rebellen, gelijk als Korach, Dathan en Abiram.
Toen Yvon van het een en ander kennis gekregen
had, wilde hg nog eenigen heenzenden, hen daarbg
waarschuwende, dat zij zich met de onrustigen niet
zouden vereenigen. Hieruit is gemakkelgk op te ma-
ken, dat men te Wieuwerd toen al geweten heeft, dat
in de gemeente te Suriname niet langer eensgezindheid
heerschte, en dat zij niet meer één van hart en één
van ziel was.
Eene tweede zending wordt voor de reis derwaarts
toegerust. Zij werd voorzien van het noodige voor den
leeftocht, alsmede van drie duizend gulden tot aankoop
van slaven en van andere benoodigdheden. Ofschoon
er waren, die in den grond van hun hart medelijden
hadden met hen, die deze zending uitmaakten, wier
getal, hetwelk zich aanbood om de reis mede te maken,
zoo groot was, dat Yvon aan aller begeerte niet kon
voldoen, zoo waren er ook, die lachten om dat mede-
lijden, omdat zg dat als een bewijs van ongeloof ten
aanzien van de zorgende liefde des Heeren omtrent
Zijn eigen volk beschouwden.
De reis werd ondernomen, doch liep niet gunstig af.
Door zware stormen verhinderd de reis te beginnen
moest men gedurende vele weken in Texel big ven. Op
reis ondervond men ook stormen, zoodat de schepelingen
in Zeeland terecht kwamen.
Intusschen werd het weder wat kalmer en men stak
Digitized by
Google
847
wederom yan wal. Bg de Zoute eilanden gekomen
werden zij door eenen zeeroover aangevallen, die hun
alles ontnam. Angst greep hen aan, te meer, omdat
men zich niet anders voorstelde, dan dat men als slaven
zou verkocht worden, wat echter niet geschiedde. Zij
werden op het oude schip der zeeroovers gezet, die
hun schip in bezit namen. Ifa deze zóó moeielijke,
ongunstige en schadelgke reis kwamen zij dan einde-
lijk ter bestemder plaats aan met Jasper Dankers aan
het hoofd.
G-root waren de wederzijdsche teleurstellingen bij de
aankomst te Suriname. Die er waren, zagen zeer ver-
langend naar wat verkwikking en hulp uit, èn die er
aankwamen hadden zich voorgesteld een schoon land,
ja een Eden te zullen zien. Jasper Dankers was niet
weinig ontmoedigd op het zien van de werkelijkheid.
Dit was vooral het geval met Pieter Gerritsen^ een
timmerman, die, ofschoon geen hoofd zijnde, mede-
gegaan was op dringend verzoek van Yvon. In plaats
van een Eden, was het veeleer een hospitaal wegens
de vele kranken, die hij onder zijne landgenooten, of
liever, geestverwanten aantrof. Kinderen liepen met
beteerde beenen, om beveiligd te zijn voor de muskieten.
De oneenigheid was niet gering, en de ellende zeer groot.
Het zien van dezen toestand was dan ook daarom
des te grievender, omdat men in het huis te Wieuwerd
hoog had opgegeven van den staat der geestverwanten
te Suriname.
Gerritsen besloot terug te keeren, vooral daartoe aan-
gezet, omdat hij uit den mond van een stervende hoorde,
die tegen Hesener en anderen zeide: y^Het berouwt mij
hartelijk van ooit in uwe hooge gevoelens ingegaan
Digitized by
Google
348
te zijn.^^ Een ander zeide stervende: j^Gaat weg van
mij^ ik heb met ulieden niet meer te doen; gij zijt
het die ons hier op de pijnbank gebracht hebtj en
zoekt nog meer anderen te bederven^\ Ook zuster
Swem stierf een smartelijken dood, wat door sommigen
aan den leugen, waaraan zg zich schuldig had gemaakt,
toegeschreven werd.
Bij haar stervenssponde zat Gerritsen juist op het
oogenblik, dat eenigen iot haar kwamen. Hij wilde die
plaats verlaten, doch werd door hen verzocht te blgven,
om getuige te zijn van wat gesproken zou worden.
Toen zij haar nu dwingen wilden te herroepen wat
zij gezegd had van hen, die n.1. reeds half verzadigd
waren voor dat zg aan tafel gingen, zoo weigerde zg
het, en zeide stervende : „ J/c heb de waarheid gezegd^
en gij heet het mij liegen. Ik lig nu hier, en zal
tot God gaan. Wat zou mij bewegen om onwaar-
heid te spreken ; ten jongsten dage zal het openbaar
worden^ dat ik de waarheid gezegd heV\ Dikwijls
drong zij er op aan, dat men alles naar Wiewerd zou
schrijven, zooals het was, opdat er niet meer van daar
zouden gaan om ook te lijden.
Gerritsen, die wegens de ziekte, die ook hem aan-
getast had, gedurende een langen tijd zwak bleef, ja
zelfs op krukken moest gaan, besloot, gelijk ik reeds
zeide, heen te gaan. Dit veroorzaakte groote opschud-
ding onder de aanwezigen, en op alle mogelijke wgze
zocht men hem van zgn plan af te brengen. Het zou,
zoo sprak men, een nadeeligen invloed hebben wanneer
vernomen werd, dat hij terugkeerde ; daardoor zou toch
ongetwijfeld hunne zaak groot nadeel worden toege-
bracht. Sara van der Pol^ echtgenoote van Bobgn,
Digitized by
Google
849
deed al haar best, om hem van zgn voornemen terug
te brengen, en viel zelfs in scherpe bewoordingen tegen
hem uit. Zg verklaarde, dat het toch eene groote
zonde was, zich eerst bij de gemeente te voegen, en
zich nu daarvan te ontslaan. Hij bleef echter bg zgn
plan en ging heen. Toen zij bemerkte, dat hij van
zgn voornemen niet terugkwam, verklaarde zij, dat zij
hem liever op eene doodbaar zag staan, dan dat hij
zoo handelde, ja, profeteerde zelfs, dat hem veel kwaad
zou overkomen. Van zijn voornemen werd hij niet
afgebrachl. Hg ondernam de reis naar zijn vaderland, en
kwam, na eene voorspoedige reis, behouden aan. Niet
lang daarna stierf Sara van der Pol aan de landsziekte.
G-erritsen, die naar Suriname vertrokken was, onder
voorwaarde, dat hij kon terugkeeren, wanneer het hem
daar niet beviel, wat Yvon had goedgevonden, werd
evenwel als een rebel beschouwd, boezeer hg zich
beriep op hetgeen Yvon had toegestaan. Evenwel
moest hij naar Yvon's oordeel eenige vernedering on-
dergaan, waarvan niets kwam, omdat de een wees op
de voorwaarde, dat hij kon terugkeeren, terwijl de
ander deze ontkende. Vergadering op vergadering werd
gehouden, waarvan het gevolg was, dat het niets uit-
werkte en Gerritsen ten slotte Wieuwerd en de Laba-
disten verliet.
Zag men te Wieuwerd Gerritsen noode vertrekken,
omdat hij de zaak zeer toegenegen was en men vreesde,
dat daaruit groot nadeel zou voortvloeijen voor de ge-
meente, zoowel te Wieuwerd als te Suriname, toch was
hij niet af te brengen van zijn besluit.
Na het vertrek van Gerritsen uit Suriname volgden
velen zgn voorbeeld, ook Bobijn.
Digitized by-
Google
350
Hoelang Providence voor de Labadisten tot woon-
en arbeidsplaats gediend beeft, is niet met juistheid aan
te geven. Het stoffelijke viel der Wieuwerdsche óf
Labadistische Kolonisten niet mee; en het geestelijke^
om n.1. hun kerk ook onder de heidenen voort te plan-
ten, bleek van achteren eene teleurstelliog te zijn.
Ofschoon hun ijver, dien zij voor hunne kerkstichting
aan den dag legden, moet worden erkend, zoo moet
gezegd worden, dat de zegen op hun arbeid gering
geweest is, en niet beantwoord heeft aan de hoogge-
spannen verwachting, die zij zei ven daarvan koesterden.
De Labadistische Kolonie kwijnde langzaam weg, om-
dat velen stierven en ook velen naar hun vaderland
terugkeerden; terwijl daartoe ook vooral medegewerkt
heeft de niet gunstige ligging van de plantage^ om-
dat deze te ver van het fort gelegen was, alsmede de
behandeling der slaven, welke men had moeten in-
richten naar den raad, dien de ondervinding aan de
hand deed, en vooral ook door hun niet- pogen om hen
voor zich te winnen door het Christelijk geloof, het-
welk door liefde jegens den naasten zich kenmerkt,
aannemelijk te maken.
Nadat de onderneming zoo goed als geheel mislukt
was, wilde men elders eene Kolonisatie stichten. Daartoe
richtte men het oog op Amerika, en wel op dat ge-
deelte er van, hetwelk Nieuw-Nederland heette. Daar
had men een streek grond nabij Nieuw-Amsterdam,
naderhand New- York genoemd. Het doel was, evenals
in Suriname, om ook daar een toevluchtsoord te hebben,
als het gebeuren mocht, dat zij uit Nederland verdreven
Digitiïed by
Google
351
werden. Handel te drijven was nu eene voomame zaak,
waartoe zij gedrongen werden, omdat zg, die zich bij
hen aansloten meer uit mindergegoeden, dan uit rijken
bestonden. „De armerC\ zeide eens eene der voor-
naamste zusters, y^komen tot ons, en de rijken blijven
achter^\ Intusschen scheen hun Nieuw Nederland, èn
wat grond èn wat landaard betrof, geschikter toe, dan
Suriname, hoezeer het dit tegen had, dat de schepen,
die voor Nieuw-Nederland bestemd waren, in Engeland
moesten betalen. Daarenboven waren tabak en kanten
artikelen, waartegen zij zeer ingenomen waren. Wat
zij ook niet aangenaam vonden, was, dat door Koning
Jacobus een Boomsch Gouverneur was aangesteld.
Evenwel beschouwden zij het land ter evangelisatie
beter geschikt dan Suriname, omdat de Wilden óf na-
tuurlijke inwoners daar menschelijker waren dan te
Suriname.
Peter Schluter en Jasper Dankers werden gezonden
naar New-Tork om het land te bezichtigen, met dit
gevolg, dat zij bovengenoemde streek gronds zeer ge-
schikt achten om tot eene Kolonisatie te dienen. Yan
die streek gronds was van Efraim Hermans uit Bo-
hemen afkomstig, bezitter. De reden daarvan was,
dat hij voor den Koning van Engeland die gansche
landstreek doorreisd, en daarvan eene teekening gemaakt
had. Hij kreeg daarvoor van den Koning een stuk
land ten geschenke, een mander groot, met de toe-
zegging, dat, zoo hij daar een zeker getal huisgezinnen
kon krijgen, hij dan over dat volk het recht van
bestuur had, en als er waren, die niet gehoorzaamden,
ook het recht om de ongehoorzamen, zoo noodig, te
etraffen. Doch vanwaar zou hij de huisgezinnen krijgen?
Digitized by
Google
852
Er deed zioh eene bgzonderheid voor. De zoon van
Efraim Hermans werd door Schluter en Dankers voor
hunne kerk gewonnen en deze trachtte zijn vader te
overreden om aan deze lieden een deel van zijne be-
zitting te verkoopen, die er echter niet genegen toe
was. De zoon deed hem gevoelen, dat hg, als het
niet toegestaan werd, niet in dat land wilde wonen.
Schluter en Dankers gaven den vader te kennen, dat
zg wel konden zorgen voor het vereischte getal huis-
gezinnen. Het een en ander leidde er toe, dat de
vader bewilligde, waartoe ook medewerkten de gebeden
van zijn zoon, om het toe te staan, als ook eene zekere
hoeveelheid tabak, welke tot koopprijs diende.
Naar de moedergemeente teruggekeerd brachten zij
van hun onderzoek verslag uit. Weldra gingen zg
met eenigen van hunne geestverwanten daarheen. „Zij
kwamen daar (zoo verhaalt W. Brakel, naar hetgeen
Ds. Henricus Selegns te New- York hem schreef) om
niet gehouden te worden voor Labadisten, schoon hun
naam noch hun leer bekend was in dit gewest, onder
bedekte namen. P. • Schluter heeft den naam van Yors-
man aangenomen, en Jasper Dankers liet zich Schilder
noemen. Toen dit bekend werd, beweerden zij zulks
gedaan te hebben, omdat er Apostelen waren, die twee
namen droegen. Zij kwamen naarstig in de kerk, en
zeiden niets te hebben tegen mijne leer. Zg waren
gereformeerd. Zij stemden den Heidelbergschen Cate-
chismus en de Dordrechtsche belijdenis toe. Yorsman
gaf zich uit voor een dokter, en Schilder voor een
„Daarna, om den eersten grond te leggen tot afzon-
dering, begon men vergadering te houden met gesloten
Digitized by
Google
853
deuren. De kerk noemde men een Sodom in Egypte.
Men moest zich afzonderen van de kerk, niet komen
onder het gehoor, geen gemeenschap houden met hen
die van die kerk zijn, men bleef zelve uit de kerk.
Ik kan zeggen, dat meer devoir aangewend werd om
personen te bekomen van verscheidene ambachten, als
van godzaligheid, die bevinden zullen, waaneer het te
laat is, bedrogen te zgn. Men moet huis en goederen
verkoopen, opbreken uit het land der duisternis en ver-
trekken naar Nova-Bohemia ; daar het het ware land
van Gosen was." Tot dusver Brakel. i)
Na den dood van zijn vader, die nog twee jaren
leefde, kwam de zoon, die zgnen vader niet lang over-
leefde, op de plantage. Daarop kwam Schluter in het
bezit van de plantage en regeerde daar op zijn Wieu-
werdsch. Op zijn verzoek werd zgne vrouw hem toe-
gezonden. Beiden namen de teugels van het bestuur
over de geheele onderneming in handen. Ook twee
van zgne broeders en eenige vrouwen gingen daarheen,
en voegden zich bg het gezelschap. Men schreef hem
uit Wieuwerd, dat, nu Strauch, een voornaam leider
aldaar, overleden was, hg wel noodig was, maar, zoo
zegt Dittelbach: „Hg wilde liever te Capua de eerste
zgn, dan te Rome de tweede." Hg schreef aan Tvon:
„Dat ook deze groote regel hierin geldt; hetgeen God
eens gewild heeft, dat zal Hg niet herroepen. God had
het gewild daar te zgn, en daarom moest hg er ook
blgven."
W. Brakel bericht ons nog: „Als hg (Tvon) eenigen
naar America gezonden had om met plantages winst
1) Leer en Leiding der Labadisten ontdekt, blz. 56, 57.
23
Digitized by
Google
354
te doen, oDder Toorgeven Heidenen te bekeeren, dat
ze toch niets daartoe deden, zelfs maakten ze geen werk
om hunne slaven de christelijke religie te leeren, maar
mishandelden ze vreeselgk; zij warea met hun' slaven-
handel tot ergernis bg een iegelijk; toen intituleerde
hg zich in de boeken, die hij liet uitgaan: Herder van, '
enz., voor een gedeelte vergaderd te Wieuwerd, en
stelde zich zoo in als bisschop, wiens gebied was te
Wieuwerd in Friesland en zich uitstrekte tot in America.
Doch zg zijn onder malkander verdeeld geworden door
ngdigheid, twist en eigene opinien : en met het ophou-
den van hun geld, hetwelk het steunsel was van hunne
kerk, en waardoor verscheidenen tot hen gelokt werden
om den onbezorgden kost te hebben, zoo is ook hunne
kerk verdestrueerd, niet zonder teekenen van Gods
toorn over hen; en de weinigen, die alsnog bg Yvon
bleven, zullen mede haast ophouden, als hg zal heen-
gegaan zgn, gelijk hg nu is heengegaan."
Hoe lang de gemeente in America heeft bestaao, kan
moeilijk worden bepaald. Zeer waarschijnlijk heeft deze
gemeente niet langer bestaan, dan die te Wieuwerd.
G. K. E. Yxs Griethutsek.
f Wordt vervolgd/.
VERBETERINGEN.
(Zie bladz. 201—237. „Troffel en Zwaard", 6« Jg. 3« en 4* afl.)
Blz. 204 van ond. staat: Chantepie nouyeaa dictionnaire historique
et antique 1.1., lees: 1) Chantepie nouveau dictionnaire
historique et antique L. bladz. 5. Dit heeft betrekking
op hetgeen op bladz. 202 staat, regel 17—20.
Digitized by
Google
355
Blz. 207 1) Yyon, over de yerbonden enz. bladz. 23 y.y. leefl:
bladz. 121, 122.
^ 209 i) Tvon, a. w. bladz. 125, 129 v.v. 148, 170, lees:
35, 123—138, 148—157, 170, 245.
„ 211 Dr. H. Heppe zegt, enz. regel 19 van boven en yeryol-
gens, lees : „Nun stellt aber Yvon (ahnlich wie Coccejus)
neben den Gnadenbund, der unmittelbar nach dem Sünden-
falle aufgerichtet ward, oder in denselben hinein das
foedus Israeliticum oder das Alte Testament, das mit
jenem gar keinen inneren Zusammenhang batte. Den
Gnadenbund hatte Gott nur mit den Ërwahlten, das
Alte Testament dagegen für alle Angebörige des Yolkes
Israël angericbtet. In demselben hatte Gott durch anf-
stellung des Gesetzes dem jüdischen Yolke den uran-
fönglichen Katurbund wieder in Erinnerung gebracht.
Aber Heil konnte das Alte Testament nicht sponden.
Die frommen in Israël sind nicht durch ihre "Werke
sondern durch ihren Glauben an den Messias gerecht
and selig geworden. Das Alte Testament, in welchem
das Heil nur typisch und in Schattenbilde dargestellt
was, war daher nichts anderes als ein foedns legale,
externum, carnale, typicum, temporaneum ad salutem in
efficax, durissimum, ao servile, weshalb es znm Keuen
Testament im Schroffsten Gegensatz steht. Das letztere
ist eine neue vorm des Gnadenbundes."
„ 204 3) Catechiimus bladz. 473, 474, lees: bladz. 406, 407,
cf dl 3, O. XI, 25 (de Hollandsehe yertaling). Deze ver-
taling betreft ook de verder verbeterende opgave der
bladz. uit de bovengen. Catech.
„ 222 1) „Labadie Sanctum Schisma." De Labadie schreef
twee werken, beiden in het latgn; bovengenoemd werk,
èn een, getiteld, „justum judicium de justa bonorum a
^malis, quod", enz. Amst. 1675. Het loafstgenoemd werk
is door mij gebruikt. Door vergissing heb ik geschreven :
^Sancttum Schisma", De lezer gelieve daarop te letten,
waar „Sanct Schisma" geschreven staat.
„ 223 2) bladz. 148, lees: bladz. 45—47. Eucl 96, 124,
Digitized by
Google
3S6
Blz. 223 3) Bladz. 122 jl.y., lees: bladz. 126.
„ 228 2) Da Lignon enz. bladz. 463, lees: bladz. 403.
8) Yvon epz. bladz. 1 t.y., lees: bladz. 3.
„ 229 1) Dittelbaoh enz. bladz. 46, lees: bladz. 45.
Op bladz. 229—281 kan men nazien Yvon «rbonaime
poenitent :
bladz. 1 — 15, 25—28, 55—63, 71, 73.
„ 231 2) Wreumen, lees: "Wieuwerd.
„ 232 2) Dn Lignon Catechismus 3 dl, o. 13, lees: 6f bladz.
446, 447.
„ 233 1) Vgl. Yvon enz. bladz. 1 v.v., lees: bladz. 108, 120,
132, 287.
j, 233 regel 230 van boven staat „die bg den oprecht boetvaar-
dige leeft'', lees : die Hy den oprecht boetvaardige geeft.
Digitized by
Google
DE AKTEN ZIJN GESLOTEN, i)
De Heilige Schrift is een schoon geheel.
Dat gebouw is kt
Het is niet zoo uit de lucht komen vallen.
Zeer wonderbaar is de geschiedenis van zgn ontstaan
en wording.
Zooals van alles wat uit God is.
Wil men daarbij een menschelgke maatstaf aanleggen,
dan vat men het niet.
De heilige mannen Gods hebben de Heilige Schrift
tot stand gebracht, zonder dat zg zelve wisten, hoever
hun werk wel reikte.
Dit is niets nieuws in de geschiedenis van het Godsrgk.
Daarin arbeidt ieder waar onderdaan zonder zich
recht levendig steeds voor den geest te stellen welk
een gewichtig werk men tot stand brengt.
Maar nu is het gebouw der Heilige Schrift ook ontoe-
gankelgk voor wie niet van dezen weg zgn.
1) Hoewel niet met elke conclusie yan het stuk instemmende,
daar ik meen, dat naast de H. Schrift yele bloot-mensohelgke
geschriften, b y. Geloof sbel^denissen, formulieren, liederen, met
stichting en tot nut kunnen worden gebruikt, zoowel in de Eerk
als daarbuiten, wilde ik toch dit stuk gaarne plaatsen, omdat
de hoofdgedachte, daarin uitgedrukt, „de akten zgn gesloten*',
de volkomenheid der H. Schrift, eene gedachte, die yoor onze
theologie ook tegenoyer de nieuwere kritiek yan zoo principiëele
beteekenis is, hierin op zoo yeelzins uitnemende wgze wordt uit-
gesproken. DW EiND-REDAGTIUB.
Digitized by
Google
358
Deze toch staan buiten en zien derhalve de dingen
nooit slechts in het rechte licht. .
Mede iets eigenaardigs is, dat ieder waar onderdaan
van het Godsrgk, hetzij hij een meer werkzaam aandeel
in het openbaar er aan neemt, hetzij dat hij schijnbaar
meer lijdelijk er in deelt, toch van hetzelfde karakter
zich betoont te zgn.
Al loopt het over een tijdsbestek van duizenden jaren.
Zoo werken al de onderdanen zonder dat zij het weten,
zg allen samen.
De grondslag van de geheele werkzaamheid is dezelfde.
Deze is neergelegd in de Heilige Schrift.
In dien zin, dat daarin door de Gemeente ook van
den tegen woordigen tijd gevonden wordt, al wat zg tot
het leven en de Godzaligheid van noode heeft.
Het was noodig, dat eer de kwade dagen van den
tegenwoordigen tijd kwamen, dat gebouw geheel è,f was.
En daar staat het nu reeds eenige honderden jaren
in volkomen voltooiden staat.
Zoo volkomen voltooid, dat alle bijwerk, 't welk men
er later nog aan heeft willen toevoegen, er van zelf
weer afgevallen is en er van zal blijven afvallen tot
de voleinding der wereld.
Het is voltooid.
En ook blgfk] het steeds volmaakt ongerept.
Het blgkt van andere natuur te wezen dan alle men-
sohelgk werk.
Het is voor verdere volmaking onvatbaar.
Daar vinden we nu alles zoo uitnemend ons in aan-
gegeven, dat we ons immer daarbij alleen kunnen houden.
Zoo is in Gods Woord voor de Gemeente alles te
vinden wat zg noodig heeft.
Digitized by
Google
359
Nu moeten wg wel er op letten, dat ieder deel van
de H. Schrift zijn bizondere strekking heeft.
Al de wetten bijv., die er in voorkomen, o. a. om
aan te toonen, dat al de uitvindingen op wetgevend
gebied van me;nschelgke zgde, niet in de schaduw kun-
nen staan van die eenvoudige geboden.
Al de plechtigheden, die er in worden beschreven,
ook om te bewijzen van hoe zinledigen aard de ver-
makelijkheden zgn, die de menschen voor heilzaam
uitgeven.
Maar tegelijkertgd wgzen die wetten en plechtigheden
ons aan in welke richting we ons te bewegen hebben
om niet teleurgesteld uit te komen.
Wanneer we dus dien weg van Gods Woord bewan*
delen dan gaan we nooit op onzekere paden.
Dan zullen we nooit beschaamd uitkomen.
Dan gaat de voet zeker en loopt het pad naar de
Stad van het eeuwig licht.
Wg hebben ons derhalve geheel aan Gods Woord
te houden, willen we veilig gaan.
Zg, die dit doen en niet wgzer willen zgn dan het
ons daarin wordt voorgehouden, zullen nooit dwalen.
We dienen daartoe wèl acht te slaan op de bizondere
beteekenis van ieder stuk dier Heilige Schrift.
Het spreekt van zelf, dat we nooit zoo dwaas moe-
ten zgn om de gedeelten, die alleen voor de lezing
bestemd zijn, te willen gaan zingen.
Voor het gezang der Gemeente hebben we de Psal-
men, die Davids Psalmen worden genoemd, omdat hg
de meester op dat terrein was en nog is.
Yoor de aanwgzing van de verhevenheid der wegen
Gods allermeest de profetische geschriften.
Digitized by
Google
360
Yoor de leerstellige onderwgzing een getuigenis als
Tan den Apostel Paulus.
Elk deel heeft zgne bepaalde bestemming.
En als we daar bg blgyen, dan gaat het uitnemend
goed met ons.
De geschiedenis der zonden en ongerechtigheden van
Gods volk leert ons wat kwaad daar in ons schuilt.
Die yan den gezegenden Zaligmaker, hoe yrij uit
een zondeloos mensch door het helsche gespuis kan
henen treden, en hoe machtig Zijne gemeenschap voor
al de Zijnen is.
Zoo hebben wg in die heilige Getuigenissen woorden
des levens, die niet ophouden ons immer nieuwe stof
van bigde bewondering en dankbare erkentenis op te
leveren.
Laat ons derhalve ook niet meenen, dat sommige
woorden der Heilige Schrift niet meer van kracht zgn
voor onzen tgd.
B.v. dat er Psalmen zouden zgn, die de Gemeente
thans niet meer op de lippen kan] nemen.
Wie eenmaal het inzicht kreeg, hoe het Israël naar
het vleesch een type was van het Israël naar den
geest, die beseft dat alles wat op het oude bondsvolk
betrekking had, ook van toepassing is op al het volk
des Heeben.
Dat dus de Psalmen ook thans de liederen der Ge-
meente zgn.
Waartoe de Zaligmaker ze immers ook gewijd heeft,
toen Hg, het Hoofd der Gemeente, ze aaohief met
Zgne discipelen.
Digitized by
Google
381
Ook behooren wg niet, nu wij de woorden des levens
hebben, die te verdringen door woorden, van welke wij
niet de zekerheid hebben, dat ze eveneens zoo kannen
genoemd worden.
Om bij de Psalmen te blijven — van alle liederen
hebben zij alleen de Goddelijke sanctie.
Reeds hierdoor, dat zg een deel uitmaken van het
onveranderlijk Woord des Heërën, dat blijft in der
eeuwigheid.
En welke andere liederen bezitten deze Goddelijke
sanctie P
Kan een mensch, al is hij een geloovige, haar ver-
leenen P
En zoo één geloovige dit niet vermag — soms wel
eene vergadering van geloovigenP
De kracht van den geloovige, als ook van eene ver-
gadering van geloovigen, is eenig en alleen hierin ge-
legen, dat zij zich houden aan Gods onbedriegeljjk
Getuigenis.
Tot de Wet en tot de Getuigenis, zoo zg niet hooren
naar dit Woord, het zal zijn dat zij geen dageraad
zullen hebben.
We hebben het voorrecht, dat op schoone wijze de
Psalmen voor den zang zgn geschikt gemaakt, ten
einde zg des te beter de harten zouden treflPen.
Dat hiermee dan gepaard ga getrouwe uitlegging
der Schrift, opdat ook Deze des te beter spreke tot de
harten der menschenkinderen.
Indien deze twee samengaan, dan hebben we wat
alles te boven gaat, wat op aarde te vinden is, om ons
vermaak in te stellen — het levende Woord des Hëeren.
Digitized by
Google
362
Immers zelfs de smart, dat het Woord Gods zoo
jammerlijk wordt yergeten, is nog blgder dan al de
vreugde der wereld.
Als we dan ook iets wezenlgks geleerd hebben, dan
gaan we daar nooit meer af, noch van de ordeningen,
ons daarin voorgesteld.
Als we eenige wgsheid hebben, dan willen we van
niets anders meer weten dan hetgeen ons datirin wordt
voorgehouden.
O alles te bovengaande yoortreffelgkheid van die
padeo, wat wordt gij weinig gezocht in der waarheid!
Welk een schoon werk ontdekt zich toch voor onze
oogen, wanneer we door de poorten van dat gebouw
mogen ingaan!
Daar ontdekken we alles voor ons oog ontsluierd,
wat in deze wereld ons zoo nevelachtig voorkomt.
Daar bespeuren wij, welke invloeden er werkzaam
zijn in deze wereld.
Daar leeren wij verstaan hoe schoon de uitkomst is
voor allen, die in de gangen des Woords hun verma-
king hebben gehad.
Er gaat een bizonder heilzame invloed uit van dat
Goddelgk Getuigenis, waardoor alles voor ons oog wordt
veranderd.
Maar ook in ons.
Want het is levenwekkend en krachtig als het zui-
vere bronwater des waarachtigen en onvergankelijken
levens.
Yerfrisschend en opwekkend in de uiterste mate,
zoodat die eenmaal daarvan genoten heeft steeds sterker
begeerte er naar verkrggt.
Digitized by
Google
3«S
Wat dunkt u, kunnen wij het met zulk een geschenk
des Almachtigen niet wagen om den strijd tegen de
nietigheden dezer wereld aan te binden P
Hebben wij nog iets anders hiertoe noodig?
Zullen we nog iets anders daar benevens zoeken?
Eunnen we niet met blijdschap getuigen: we hebben
er genoeg aanP
Het is è,fgedaan.
Het pleit is beslecht.
Reeds honderden jaren,
We willen niets naast Gods Woord stellen, waardoor
we ons dé schande op den hals halen, dat we zouden
behooren onder degenen, die er naar staan om dat
schoone Licht te verduisteren.
D. Dr. P. G. Datemjl.
Digitized by
Google
EENE BIJDRAGE TOT DE GESCfflEDENIS VAN
JACOB VERSCHOOR.
Jacob Verschoor werd in 1648 te Vlissingen geboren
uit welgestelde ouders. Zijn vader, eveneens Jacob
geheeten, was koopman. Nagtglas {Levensberichten
van Zeeuweny 4« afl. Middelb. 1893, blz. 840) ver-
moedt, dat hij zijne eerste opleiding te Zierikzee ont-
ving. Zeker is, dat hij den 1"** September 1665 als
student te Leiden, werd ingeschreven (Album Stud.
Kolom 523) i).
Ongetwijfeld was Jacob Verschoor een jongmensch
van zeer groote bekwaamheid en van een streng zede-
lijk leven. Reeds vroeg echter bleek van zijne zucht
om af te wijken van de in zgn tgd gangbare ideên.
Met die neiging stond hij niet alleen, daar er in zijn
dagen tal van studenten waren, wier begrippen den Leid-
schen kerkeraad moeite veroorzaakten 2). Tot op zekere
hoogte was Verschoor een aanhanger der Coccejaansche
1) 1 Sept. 1665, rectore Jacobo Golio, Jacobus Verschoor,
YlisBinga — Zelandus, 17 P.
2) Zie daarover Ned, Archief voor kerkelijke geschiedenis^ door
N. C. Kist en H. J. Roj^aards, dl VIU, het artikel: De Anti-
nomianen door J. van Leeuwen, blz. 67.
Digitized by
Google
365
richting, daar hij zich in zgne schriftbeschouwing min-
der sterk vastklemde aan de Staten-vertaling. Maar in
dogmatisch en kerkrechterlgk opzicht verschilde hg
zoowel van Coccejanen als van Voetianen. De Cocce-
janen waren hem niet steeds ongunstig gezind.
De grootste grief, die de kerkelijke macht tegen hem
had, was het houden van conventikels. Reeds in 1674
werd hg daarom door den Walschen kerkeraad van
Vlissingen van het H. Avondmaal geweerd. En sinds
had dit meermalen plaats, hoewel hg op betuiging van
leedwezen telkens weer werd toegelaten. De vermaningen
hem toegediend schenen niet gunstig te werken, althans
hij keerde zich op minder aangename wijze tegen de
dienaren des Woords, terwijl hij zich aan de tucht blgk-
baar maar weinig stoorde. Het gevolg was, dat toen
hij in 1678 voor de classis van Walcheren zijn praepa-
ratoir 'examen wilde afleggen, hij niet kon worden toe-
gelaten, of hij moest eerst zijne dwalingen herroepen.
Ook poogde hij daarna nog te vergeefs om door de
classis van Zuid-Beveland te worden toegelaten.
Door de ondervonden teleurstellingen geprikkeld, werd
hg hoe langer hoe meer voortgedreven in zijne schis-
matieke richting. En daar hg een man was van groote
bekwaamheid en met veel kanselgaven, trok hij door
zijne oefeningen een groote schare tot zich
De ondervonden teleurstellingen hebben hem echter
niet verhinderd nog ééne poging in het werk te stellen
om wettig geordend dienaar des Woords te worden.
Hg richtte zich daartoe tot de classis Leiden. Die
keuze was zeker niet toevallig, maar hing samen met
het feit, dat daarin eene, hem om zgne Coccejaansche
neigingen sympathieke, richting sterk vertegenwoordigd
Digitized by
Google
386
was Werkelgk heef); deze classis zich zeer veel moeite
Toor hem getroost. En alleen aan den hardnekkigen
tegenstand der Zeeawsche broederen was het tewgten,
dat hg er niet in slaagde als wettig predikant den
kansel te beklimmen. Of de Zeeuwen daarin juist
gezien hebben, mag betwijfeld. Het komt mg voor, dat
een kalmer beleid, vrg van persoonlijke antipathiên,
Verschoor voor vele kerkelgke uitspattingen zou be-
waard hebben. De Zeeuwsche kerk in het bijzonder was
dan voor vele ellende bewaard, en Verschoor's waarlijk
groote gaven hadden, haar ten diensjie, kunnen worden
aangelegd.
De hier volgende documenten, ontleend aan de Acta
der classis Leyden en Neder-Bgnlandt, leeren ons, welk
eene moeite zij zich getroost heeft om Jacob Verschoor
te behouden voor de kerk.
Uit de acta der classis extraordinaria van den 11**'»*
April 1684 i) blgkt, dat „Jacobus Verschoor toegelaa-
ten is, om naa ondertgckeninghe van de formulieren
van eenigheidt, ende het vertoonen van een nieuw
ordinaer Eerckelijck getuijgenisse (waertoe de Classis
sgn E. sal behelpsaem sgn met een missive af te verdi-
ghen aen die Keroken-Raedt van welcke Ds. Verschoor
opgemelte getuijgenisse moet verkrijgen) met openbaar
prediken van Godts H. Woordt sgne gaven alomme te
oeffenen in de gemegntens Jesu Christi."
De classis Leiden deed hare belofte gestand. Namens
haar werd naar Vlissingen geschreven, doch toen den
2®*^ Mei 1684 de classis andermaal samen was, bleek
een antwoord nog niet ingekomen, zoodat „is geresol-
1) Art. 1.
Digitized by
Google
367
Teert nochmaal door D. Yandersteijn bg missive deselve
(attestatie) te versoecken", i)
Den 23®° Mei was het antwoord ingekomen, doch de
behandeling werd uitgesteld tot den 1^^ Aug. 1684.
Toen werden op de' vergadering voorgelezen ^drg on-
derscheydene missiven", de eerste van den 19®*» Mei,
de tweede van den 28®° Juni, beide geschreven uit
naam der Walsche gemeente te Ylissingen. De derde
was van Ds. Jacobus Verschoor zelven.
Deze brieven luidden aldus:
P. „Ü.E.E. missive onderteykent van de E.E D.
van der Stejjn als Praeses van U E.E. Vergadering,
gedateert van den XI®° April, is ons maer den 15 meij
ter hant gekomen : jn [deselve wort versogt, waerom in
een Attestatie van den persoon van Jacob Verschoor,
bereyts tot 'et openbaar] prediken van Gods H. Woort
bg ü E.E. toegelaten, influeert, dat hg niet is onder
Censure, en dat ons stilswygen op IJ E.E. aanschryvens
sal passeren voor goede' Attestatie voor gemelten Ver-
schoor. 'T dunkt ons vreemd, dat een man, wiens
kerkelyke Attestatie in ü E.E. oogen gebrecklyk is,
tot Lidmaat en tot Proponent des niet tegenstaende
wort toegelaten, en om de reden, na verloop van sulk
een tijt, vernomen : We sullen voor ditmael dit alleen
seggen, opdat IJ E.E. ons uytstel niet op nieuw voor
stilswggen, en 't stilswijgen voor goeden Attestatie, (sic)
dat wy aengaende den persoon van Jacob Verschoor,
redenen van belang hebben, waerom de E.E. classe van
Leyden en Neder-Rhgnland versoeken, ons drg weken
toe te staen, na dewelke beloven op ü E.E. missive,
1) T. a. p. Art. 15.
Digitized by
Google
568
aengaende den gemelten Jacob Verschoor, volkomen
berigt te doea; waer mede U E.E. toewenssende den
rijken zegen des Euangeliums.
Eerw. Godsalige, Hooggeleerde Heeren en
Broederen in Chr. Jesu, UE.E. dienstwillige
mededienaren in Christo: De Opsienders van
de Walsse kerke tot Vlissingen, en uyt haer
naem geteykent,
Actum in Consistorie Guilla.mus Hulsius,
Tot Vlissingen Past. de la ditt Eglise.
desen 19 Meij 1684. Anciens: Jaques Molfer.
Abnoldüs de Lannoij.
Vlissingen^ den 28 Junins 1684.
Eerw. Godsalige, Hoog-geleerde Heeren
en Broederen in Chr. J.
De drie weken nytstel» die we van uE.E. onlangs
veraogten om te beantwoorden uE.E. missive aengaende
den persoon van Jacob Verschoor, en die nu tot eens
soveel sijn gelopen, waren om gemelten Verschoor te
verschonen, en tgt te geven tot afdoening van 't geen
nog bij ons had uytstaen : Tot dien eynde was een brief
aen hem afgeveerdigt om binnen gemelten tgt syn ant-
woort te hebben : Op deselve heeft hij nagelaten te
schryven en is voorleden dag des Heeren voor ons ver-
schenen, versoekende aen des Heeren Tafel onder ons
toekomende Sondag te werden toegelaten: We hebben
daer op de sake in des Heeren vreese overlegt : Extra-
ordinaire Vergaderingen aengestelt, en alle moeyten
aengewend om hem tot een Christelyke en schuldige
Digitized by
Google
36d
erkentenis te bewerken : 'T smert ons, en 't is ons van
herten leet, dat we met allen desen niets op den ge-
meiten Jacob Yerschoor hebben konnen winnen, en dat
we nu genoodsaekt syn uE.E. te laten weten, dat hem
tot des Heeren Tafel niet konnen toelaten, en dat sgn
voorgaande leven, t' sedert den jare 1674 oorsaek is
geweest van veel moeyten onder ons, so dat voor desen
ons gedrongen heeft hem het H. Nagtmaal tot twee
yerscheyden reijsen te onthouden, waertoe nogtans op
betuyging van leedwesen, van dewelke de ydeiheyt nu
maer al te klaer blykt, weer is aengenomen : De reden
is geweest om kortelyk voor te houden, het aenregten
van conventicalen, en afgesonderde byeenkomsten, over
dewelke aengesproken van Eerken-Baed en magistraet,
vervallen is tot onbeschaemde Lastering van Leeraren,
en van hare bedieningen, en tot halsterrige veragting
van kerkelgke tugt en vermaningen, by welke twee
laetste also nog blijft volharden, konnen uE.E. van geen
ander Attestatie dienen. De Duytsche Gemeente alhier,
en de E.E. Classis van Walcheren is daerover mede
niet weynig gemoeijt geweest, en kan uE.E. ook ge-
tuygenis geven. Waer mede uE.E van herten toewens-
sende genade en Yrede van God de Yader door onzen
Heere Jesum Christum, sullen ons zeggen Eerw. God-
salige, Hooggeleerde Heeren en Broed, in Ohr. Jesu,
UE.E. Toegenegen Broeders en onderdanige
Dienaers, de leden van de VITalsse kerke
Tot Ylissingen, en uyt aller naem,
Gedaen in den Güillamme Hülsiüs, Pasteur.
Eerken-Baed. Francoijs Cattak, Ancien.
Jaques Molfer, Ancien.
24
Digitized by
Google
370
80.
Hooggeleerde, seer godvrugtige,
Eerwaerdige Heeren.
Ik erken my selven ten hoogsten aen uwe Eerwaer*
digbeden verpligt voor de menigvuldige beleeftheden
dewelke het uwen Ëerwaerdigheden belieft heeft, aen
my onlangs tot Leyden synde, te bewyaen: En nade-
mael het nu al lang genoeg geleden is, dat ik het
geluk hebbe gehad van myn Examen na myne gering-
heyt voor Uwe Eerwaerdige Vergadering uyt te staen:
so neem ik de vryheyt, myn Heeren. van myn Attes-
tatie, aengaende die saeck te verzoeken, om daer het
te pas komt te tonen, dat ik tot het openbaer prediken
van Oods Woort ben toegelaten. Ik sal 't geen ik
versoek ten spoedigsten verwagten, blyvende middeler-
wyl na hertelyke toewenssing van des Heeren ryken
zegen, en na ootmoedige opdragt van myn geringe
dienst aen Uwe Eerwaerdige vergadering in 't gemeen,
en aen ijder Lid van deselve in 't bysonder.
Hooggeleerde, seer godvrugtige, Eerwaer-
dige Heeren
Uwe gehoorsaemste en verpligteste Dienaer
In Ylissingen J. Verschoor.
den 29 van Junius
des jaers 1684.
Uit deze brieven blgkt, dat de kerkelijke censuur aan
Verschoor was opgelegd enkel en alleen om zijn secta-
risch drgven, en dat het zeker niet juist is, dat op
zijn zedelijk leven als zoodanig aanmerking werd ge-
maakt. Het is dan ook ongetwgfeld te kras als J. van
Digitized by
Google
871
Leeuwen in zgn artikel over de Antinomianen (a. w«
dl. YIII, blz. 67) van hem verklaart, dat hij wegens
wangedrag gecensureerd was.
In de classis van Leiden gaven deze brieven tot
ernstige discussiën aanleiding. Aan Yerschoor's verzoek
kon zg natuurlijk niet voldoen. Eerst moest bg zich
verzoenen met de Ylissingsche kerk. Tot zoolang ge-
laste zg, zou Yerschoor zich onthouden van publieke
Aan den kerkeraad van Ylissingen werd in dien geest
geantwoord, terwijl niet onduidelijk werd te kennen ge-
geven, dat een verzoening der classe van Leiden hoogst
aangenaam zou zijn.
Aan Yerschoor zelf schreef zg het volgende :
D. Frater Yerschoor.
De Classicale Yergaderinge op den j deser ordinair
vergadert, heeft uE. missive gelesen, en op uE. versoek,
daerin begrepen, nade^ reflecterende, heeft als nog uE.
hetselve niet kunnen inwilligen, te meer, also de Walsse
Eerken-Baed tot Ylissingen, by missive aen onse Yer-
gaderinge nader openinge heeft gegeven van hetgene
tussen uE. en dien Eerken-Raed is voorgevallen, en
alsnog openstaet: De Yergaderinge dit met droef heyt
verstaen hebbende recommandeert u een spoedige ver-
soeninge, en heeft geresolveert uE. Testimonium als
Proponent so lange in te houden, en gelast u met eenen
ook van de publyke Predicatien voor de gemeente u
80 lange af te houden, tot dat de gewenschte voldoe-
ninge aen den E.E. Eerken-Raed aldaer, en also de
volle versoeninge sal getroffen sijn. De Yergaderinge
sal wenschen, dat uE. daertoe alles sult contribueren,
Digitized by
Google
872
en uE. wysselyk en yoorBigtelyk in deeen gedragen,
ten eynde die sake ter eeren Oods, tot stigtinge der
Qemeynte, en uE. eygeo gerustheyt en bevorderinge
moge ugtvallen, en beveelt uE. hiermede in Gods ge-
nadige bescherming, blyvende
Aotum Leyden uE. Toegenegene Vrienden en
den .... Augusti Broederen in Chr.,
A« 1684. Wt aller name,
S. y. Steyk, classis p t. Scriba.
Met dit korte brieQe was de classis van Leiden echter
nog lang niet van de zaak af. Immers, het bleek
maar al te zeer, dat Jacob Yerschoor niet gemakkelgk
verzoend werd met den kerkeraad te Ylissingen en in
plaats van zich naar het advies der classe van Leiden
te gedragen, hoe langer hoe meer in oppositie kwam
tegen de kerkelgke machten, waaronder bij ressorteerde.
En in dat verzet beriep hg zich op het feit, dat hg
proponent was onder de classe van Leiden, en werd
hij zeker zgdelings gesteund door de welwillende hou-
ding, die deze classis tegen hem bleef aannemen. Want
waarlijk Leiden beeft alles gedaan om zoo mogelgk
Yerscboor tot wettig predikant toegelaten te zien. Dat
zal ons een volgende maal blijken.
Ouderkerk ald IJsel Dr. H. Visscher.
/Wordt vervolgdj
Digitized by
Google
BOEKBEOORDEELING.
Dr. Priedbich Loofs, Hoogleeraar te Halle.
Handboek voor de beoefening van de Dog-
mengeschiedeniSy voor Nederland bewerkt
door J. QuAST Hzn., Ned. Her?, predikant
te Utrecht. Te Groningen, bij J. B. Wol-
ters, 1902.
Yoor alle minnaars der dogmatiek is het yerschijnen
van een handboek der dogmengeschiedenis een heuche-
lijke gebeurtenis. Want behalve uit de H. Schrift en
het godsdienstig nadenken moet de dogmatiek gebouwd
en gezuiverd worden uit de dogmengeschiedenis.
Immers, zoo min als de Bijbel zelf is onze heden-
daagsche geloofsleer kant en klaar uit den hemel ge-
vallen. Ze heeft een geschiedenis gehad tot nu toe, en
zal die hebben tot den jongsten der dagen. Zé is ge-
worden, en is nog steeds in wording. De leerstukken
hebben allen een min of meer uitvoerige geboorte- en
levensgeschiedenis.
Die geschiedenis weer te geven is de taak van den
beoefenaar der dogmengeschiedenis. Onbevooroordeeld
is niemand, ook niet in het schrijven van historie. Maar
wie de onpartijdigheid het meest nabij komt, zal bij
het nageslacht den hoogsten lof hebben. In alles trouw.
Vooral iemands richting oefent in dit opzicht groeten
invloed. Een man van beginsel is nooit zonder dat
beginsel, ook niet in de studeerkamer. Yeelal zal hij
daarom, der waarheid ten gevalle, in den aanhef van.
zijn boek zijn geloofsovertuiging rond en eerlijk uit-
spreken.
Daarom doet het mg leed, dat de vertaler vrgheid
Digitized by
Google
374
nam, om de yoorrede van professor Loofe, die in de
oorspronkelgke duitsche uitgave wel aanwezig zal zgn
geweest, in de nederlandsche bewerking eenyoudig weg
te laten. We hadden den heer Loofs zoo gaarne zgn
eigen beginsel hooren uiteenzetten. Een rechtzinnig of
een yrgzinnig historicus zullen dezelfde feiten geenszins
op dezelfde wgze voorstellen. Het waardeeringsoordeel
yerscbilt. , Wanneer twee hetzelfde doen, is het daarom
nog niet hetzelfde."
Wellicbt heeft professor Loofs in een woord vooraf
ook rekenschap gegeven van zgn wgze van werken,
ons zijn kijk op zgn boek gegand. Temeer missen we
alsdan zgn inleidend woord.
Ieder die met de zware sprake, het barbarisme soms,
der duitsche geleerden heeft moeten kennis maken, zal
mgn geacbten stichtschen ambtgenoot dankbaar zgn
voor zijn arbeid. Trouwens, ook op dit terrein is
ds. Quast met eere bekend, door zgn vertaling van
Hagenbach's dogmengeschiedenis in 1896. En ook nu
deed hg een goed werk. En hg deed het goed. Zijn voor mij
liggende bewerking is in vloeiend nederlandsch geschre-
ven, een lijvig boekdeel van 450 bladzgden met register.
De heer Wolters te Oroningen zorgde als steeds voor
een daidelgken letter op deugdelijk papier. De firma
blgft haar goeden naam eere aandoen.
Om tot des hoogleeraars arbeid te komen, de indee-
ling der stof wil mij niet bekooren. De eindpunten
eener periode moeten tevens keerpunten der geschiedenis
zijn. Nu deelt professor Loofs de stof in vier hoofd-
doelen. Het ontstaan van een kerkelgk leerbegrip
onder de Christenen, tot omstreeks 180. De ontwik-
keling der katholieke kerkleer op Alexandrijnschen
grondslag tot aan de voltooiing van het grieksch-ortho-
dox systeem, tot omstreeks 787. Wijziging en uit-
breiding der oud-kerkelijke geloofsleer in het roomsoh-
katholicisme. Gedeeltelijke loutering en wijziging der
Digitized by
Google
375
Roomsohe geloofsleer op grond van eene religieuse
opvatting van het Evangelie in het Protestantisme.
Voornamelijk twee bezwaren doen zich daartegen voor.
De eindpunten der hoofddoelen zijn mgns eraehtens
volstrekt geen keerpunten der historie, ook niet der
dogmenhistorie. En in denzelfden tgd wordt de lezer
tweemaal verplaatst, de tweede maal na in gedachten
al meerdere eeuwen te zijn voortgegaan. Zulk een
behandeling maakt den matten indruk van herhaling.
De indeeling, door F. O. Baur in zijn Lehrbuch der
christlichen Dogmengeschichte, 3e Ausgabe, Leipzig
1867, gevolgd, trekt mij veel meer aan. Drie hoofd-
perioden, met het eind der zesde eeuw en met de refor-
matie als doelpunten. En elke periode in twee tamelgk
gelijke tijdvakken gesplitst, door de Synode van Nicea,
den aanvang der scholastiek, en den aanvang der acht-
tiende eeuw.
Bezien we het eerste bezwaar meer van nabg. Loofs
eindigt zijn eerste hoofddeel met het jaar 180, het
ontstaan der oud-katholieke kerk. Ik vraag mij af: Is
dat ontstaan wel van zoo overwegend belang, ik zeg
niet voor de kerkgeschiedenis, maar . . . voor de dog-
mengeschiedenis P Oaf dat ontstaan een nieuwe richting
aan het godsdienstig denken P Immers neen. Met veel
meer recht zegt Baur (S. 79), dat de Synode van Nieea
(325) het natuurlijke grenspunt der eerste periode
vormt. De keerpunten van kerk- en dogmengeschie^
denis vallen beiden in het jaar 325. Dan heeft de
wereldstaat het teeken des kruises aanvaard. Maar
vooral, dan heeft de kerk haar eerste groote overwinning
opv het Arianisme behaald, en gordt zich aan tot nieuwe
worstelingen tegen de ketterijen.
Het tweede hoofddeel van professor Loofs loopt tot
de voltooiing van het grieksch-orthodox systeem, tot
omstreeksch 787. Vrage, is die voltooiing, niet voor
de griekschrussische kerk, maar voor ons westersch besef
Digitized by
Google
376
metterdaad een keerpunt in de dogmengeschiedenis P
Hoeveel yerkieselgker is het, te eindigen met bet jaar
600, het eindpunt van den pelagiaansch-augustiniaan-
Bchen strijd met zgn nasleep, en het aanvangspunt der
middeleeuwen.
Het derde hoofddeel schetst de wijziging en uitbrei-
ding der oud-kerkelijke geloofsleer in het roomsch-
katholicisme. Het omvat vijftien eenwen. Het vaogt
aan met Augustinus (354 — 430), en eindigt in hoofd-
stuk zes met een korte ,, Schets der dogmenhistorische
ontwikkeling van het Éoomsch-Eatholicisme van de
16^ eeuw tot op den tegenwoordigen tijd^'. Zulk een
buiten alle evenredigheid lang tijdsverloop, waarbij de
Hervorming als keerpunt der dogmengeschiedenis ook
voor Rome in haar beteekenis wordt onderschat, zal
aan weinigen behagen.
Hoofdstuk V van deel HE voert den titel : „De krisis
van het Middeleeuwsch Roomsch-Eatholicisme omstreeks
1500 en het ontstaan daarvan sinds omstreeks 1300^'.
Beter ware wellicht chronologisch: „Het ontstaan en
het verloop der krisis van enz., 1300 — 1500".
Het vierde hoofddeel heeft zijn natuurlijke grenzen,
van de Hervorming tot op onzen tijd.
Ik voor mij geloof, dat de indeeling van Baur, veel
meer dan die van Loofs, aan de duidelijkheid ten goede
komt. Zij doet de dogmengeschiedenis zich nauwer
aansluiten aan de kerkgeschiedenis. En zij verschaft
docent en student drie, of tweemaal drie, even groote
tgdvakken der historie ter beoefening.
Wijlen prof. dr. K. R. Hagenbach, in zijn Lehrbuch
der Dogmengeschichte, sechste Auflage bearbeitet von
D. Karl Benrath, Leipzig 1888, telt vijf perioden. De
dood van Origenes (254), Joh, Damascenus (730), de
Reformatie, en het jaar 1720 zijn de doelpunten. Met
Baur noemt dus ook hij de Reformatie een keerpunt
der dogmengeschiedenis. Mijns inziens heeft professor
Digitized by
Google
377
Looffl ter kwader ure hun voorbeeld in dezen ver-
loochend.
Hagenbach splitst elke periode in een algemeene en
speciale dogmengeschiedenis. Dat heeft iets verwarrends.
Ik voor mij geef althans de voorkeur aan Loofs, als hg
in elk hoofddeel na een korte inleiding aanstonds ter
zake komt.
Mgn tweede bezwaar tegen de door professor Loofs
gevolgde indeeling der stof was, dat hij denzelfden tijd
tweemaal soms behandelt, zij het dan op een andere
wijs en met een ander doel. Het tweede hoofddeel
eindigt met Joh. Damascenus (730), het derde vangt
aan met Augustinus (354 — 430), en eindigt met den
tegenwoordigen tgd. De tijd van 400 — 730 wordt zoo-
doende tweemaal doorloopen. Het yierde tijdvak vangt
aan met het Protestantisme, en strekt zich ook uit tot
op onzen tijd. Het derde en het vierde hoofddeel be-
handelen dus beiden de vier laatste eeuwen, zij loopen
parallel.
Ook hier is het oordeel een waardeeringsoordeel. De
methode Loofs geeft een verschijnsel als één geheel, al
zou het, b.v. hoofddeel 3, vijftien eeuwen «omvatten.
Dat is haar pro Maar zg moet gedurig tot een reeds
behandeld tijdvak terugkeeren, om een nog te beschrij-
ven zBAk van meet af op te halen. Dat is haar contra,
De methode Baur is chronologisch. Dat is haar pro.
Maar zij moet bij elke nieuwe afdeeling den draad van
het verhaal weer opnieuw opvatten. Dat is haar contra.
De smaken verschillen. Ik voor mij prefereer de
methode Baur.
Welke stof is ingedeeld P Yanwear en tot hoever loopt
Loofs' dogmengeschiedenis?
Baur gaat van den apostolischen tot den nieuwsten
tgd. Hagenbach eveneens, maar Loofs van den vóór-
christelijken tot den na-reformatorischen tijd. Hoofdstuk I
van het Eerste hoofddeel voert het opschrift : De onder-
Digitized by
Google
378
stellingen Toor de vorming der leer in de kerk. A. Q-ods-
dienstige en wijsgeerige gegevens in het romeinsche rijk
ten tijde van den aanvang der dogmenhistorische ont-
wikkeling. En dan leest ge deze paragraaf- titels: Pro-
legomena. De grieksch-romeinsche philosophie tot aan
het begin van onze tijdrekening. Het palestgnsche Joden-
dom tot den tijd der Makkabeeên. Het palestijnsche
Jodendom vóór den tgd der Hasmoneên en uit dien van
de Romeinen en Herodes. Het Jodendom van de Dia-
spora, inzonderheid het alexandrgnsche. Heidensche wgs-
begeerte en godsdienst in het romeinsche rgk van de
eerste twee eeuwen. De persoon van Jezus Het geloof
der eerste gemeente en de ontwikkeling daarvan in de
apostolische eeuw.
Wanneer in plaats van de Persoon de leer van Jezus
gelezen wordt, dan heb ik met het bestaansrecht der
beide laatste paragrafen vollen vrede. Maar alle anderen,
except de eerste, konden gevoegelijk vervallen. De opzet
van het boek is mg te breed. De inhoud, het verhan-
delde in hoofdstuk 1, biz. 10 — 52, staat in geen ver-
houding tot de lengte van het boek, 445 blz.
Het Robmsch-Eatholicisme na het Concilie van Trente
(1545—1563) en het Protestantisme na Dordt (1619)
zgn beide, ieder afzonderlek, in een enkele slotpara-
graaf afgehandeld. En dan in zijn laatste §, geeft de
schrgver rekenschap van zgn eindigen met het jaar
1620. Ik ga voorbij zijn lichtvaardige verklaring, „dat
geene hedendaagsche z.g. „orthodoxe" rechtzinnig is in
den geest van het tijdperk, waarin de laatste symbolen
zgn vastgesteld" (bl. 443). Het gewone sprookje der
niet-rechtzinnigen. Een bewijs, dat prof. Loofs niet
„z.g. orthodox" is. Maar wel wil ik als mgn meening
uitspreken, dat de dogmengeschiedenis, ook al komt zg
steeds meer de filosofie nabij, tot op onzen tgd dient
doorgevoerd te worden, en dat Loofs' redenen' mij niet
tot een standhouden ten jare 1620 hebben overtuigd.
Digitized by
Google
379
Na het ontstaan der symbolen in de zestiende eeuw^ heeft
het dogma zoowel zgn geschiedenis als vóór dien tijd.
Mijn oordeel over de behandelde materie moet dus
luiden : Loofs' werk begint te vroeg en eindigt te vroeg.
De geleerde schrijver haalt de aanvangen te diep op,
en zwijgt ten onrechte over de laatste eeuwen. Zijn
boek kon evenveel bladzijden tellen als het nu doet, en
toch de geschiedenis tot op onzen tijd voortzetten.
Bovenstaande opmerkingen zijn niet als aanmerkingen
bedoeld. Want met genoegen maakte ik overigens met
Loofs' handboek kennis. Baur is soms wat heel filoso-
fisch, en hi^r en daar te kort. Hagenbach, 684 Seiten,
waarvan verscheidenen compres gedrukt, is, tenzij voor
speciale studie, voor een student wel wat uitvoerig.
Professor Loofs daarentegen leverde een „handig" hand-
boek, te groot noch te klein. Zijn stijl is helder. Zijn
voorstelling duidelijk. De tekst, dien hij geeft, maakt
den prettigen indruk, dat hij zijn onderwerp volkomen
meester is. De aanhalingen in den tekst en de aan-
teekeningen aan den voet der bladzijden bewijzen, dat
studie van de bronnen gemaakt is. Een studieboek,
dat tot studeeren opwekt. Want mèt den schrgver
moet erkend worden, „dat de Hervorming ons verplicht
tot ernstige dogmenhistorische studie" (Loofs, bl. 445).
Loofs^ handboek voor de beoefening der dogmengeschie-
denis is hem een eere, en der wetenschap een aanwinst.
*Bameveld^ Juni 1903. P. J. Los
Vredeburg. Een novelle uit den Kaap-
schen Boerenopstand van 1899 — 1902, door
L. Penning. Rotterdam, D. A. Daamen,
1902 (In geïllustr. omslag f 0.90. In fraaien
stempelband ƒ1.30).
De vrede van 31 Mei 1902 ligt ongeveer een jaar
achter ons op 'toogenblik dat deze regelen geschreven
Digitized by
Google
380
worden. Het is en blijft een pgnlgk onderwerp voor
onze gedachten: zulk een einde aan zoo bitteren en
onrechtvaardigen oorlog.
Het boek van Penning is geschreven toen de yrede
reeds was geteekend en daardoor is de toon ervan on-
getwgfeld meer in overeenstemming met onze gevoelens,
dan het geval was in zoo menig grooter en kleiner
geschrift uit den tijd, toen de oorlog nog aan den gang
en de hoop op de zegepraal der Boerenzaak nog leven-
dig was.
Het is boeiend geschreven, bevat sommige gedeelten
die de aandacht bepaald gespannen houden. Ik denk
aan den rit van den trein die ontsporen zou. De vin-
ding van het verhaal is goed. Het geeft te zien den
strijd en de verwijdering tusschen de leden van een
Eaapsche familie naar aanleiding van den uitgebroken
oorlog, welke door een der broeders, die de hoeve
„Vredeburg" bewonen, wordt afgekeurd. Andere daar-
entegen sluiten zich bij de „rebellen" aan. Uit haat
aangeklaagd als medeplichtige aan een treinoverval
wordt een vierde lid der familie, de vrome Abel,
ofschoon hij geheel onschuldig is, door de Engelschen
opgehangen. Een tragische geschiedenis, waarbg onze
ziel met verontwaardiging wordt vervuld. De stof zou
zelfs voor een volledigen roman voldoende zgn en de
karakterteekening is waar. Trouwens, het boek is in
zyn geheel wbat van opvatting. Geen opgewonden
„heldenfiguren" verbergen hier het schrikkelijke van
den oorlog.
In één woord, het boek is de lezing waard. De
prgs is heel gering voor een werkje van dien omvang,
op zulke wijze uitgevoerd. De platen bevallen mg niet
zoo goed. Wat zien die Boeren bij de vernieling van
den spoorweg er keurig uit.
Soms is de stijl wat slordig. Bladzijde 6 bevat een
uitdrukking als „dekselsgauw", terwijl van een lam
Digitized by
Google
881
gezegd wordt, dat het zijo pijn niet „uitschreeuwde",
maar ^aitsteunde". Mij dunkt, dat schreeuwen en steu-
nen yao pijn hier ruim Yoldoende, beter in den toon
en — beter HoUandsch was geweest. „Eene nauwe
ontkoming hebben", staat ook in een vrij hatelijk kakhi-
pakje tusschen een beschrgving van 't guerilla-leven.
Ik weet niet of misschien de Boeren die uitdrukking
bezigen, maar Penning legt haar niet iemand in den
mond, doch schrijft haar voor eigen rekening neer. Zoo
zou er meer te noemen zijn, maar een en ander neemt
niet weg, dat deze aankondiging gaarne in een aanbe*
yeling eindigt.
VI. H. S.
LentSj door J. Postmus, schrijver van y^Het
Wilhelmus^^ enz., Utrecht, Jac. O. van der Stal.
Een goed, interessant boek van een beginner op dit
gebied. Dat een beginner aan het woord is, kan men
duidelgk bemerken aan de compositie, die wat schraal
is. Er is te weinig actie, te weinig leven en kleur in
het verhaal. De gesprekken zijn vaak te stijf. Hoe
veel kan de schrgver in dit opzicht van Enka ^ leeren.
Men kan het ook bemerken aan de ttuil, die meermalen
stootend en ongeacheveerd en ook onhoUandsch is, in
een boek, dat juist (wij prijzen dit) zoo „HoUandsch"
is bedoeld. Toch beviel het boek als geheel ons wel
en verwachten we van den schrijver bij ernstige stijl-
studie nog wel veel goeds. Er is wel talent in dit
boek. De hospita van den heer Wybrandts is b.v.
voortrefifelijk geteekend. Ook die oude, vrome vriend
zgns vaders. Over 't geheel heeft de schrijver een
goeden, realistischen kijk op 't volksleven (ik denk b.v.
1) Deze reoensie kon door plaatsgebrek niet meer in de vorige
afi. na die van Ënka^s boek worden opgenomen.
Digitized by
Google
382
ook aan bl. 47). Doch vooral de gedachte, die aan
't boek ten grondslag ligt, trok ons aan. De heer
Wybrandts, wat afgezonderd op Ma Retraite opge-
voed, leert om ook in 'tyoUe menschenleven zich als
Christen te bewegen en zijne roeping te YerYalIen.
De „Doopersche mijdinge'' wordt hier overwonnen door
Ciilvinistische energie, die zich stort midden in het
leven. De opkomende Roomsche sympathiên van den
ongeloovigen Willem zijn goed geschetst, terwgl daar
tegenover goed uitkomt de heerlgkheid der waarachtige,
Christelijke belijdenis. Doch hier is het boek meer
betoog dan verhaal. Orer 't geheel zgn er vele goede
en diepe gedachten in dit boek. Er is ook wel een
begin van goede, romantische uitwerking, doch ook
niet meer dan een begin. De personen leven niet ge-
noeg. Zg zgn teveel figuren, die een bepaalde richting
van denken of gevoelen moeten voorstellen. Toch juichen
wij deze poging om dergelijke problemen als ons hier
voorgesteld worden, van beslist Gereformeerd standpunt
uit in romantischen vorm eens te behandelen, zeer toe.
R. P. J. Kromsigt.
Vergeet mij niet, Christelijk Verjaardag-
album (Geïllustreerd). J. M. Bredée. Rot-
terdam.
Een grootere, duurdere en een kleinere, goedkoopere
uitgave van dit verjaardagalbum liggen voor mg. Beide
zijn bg zonder mooi uitgevoerd. Natuurlijk is het eer-
ste het mooist, ook is het papier wat zwaarder, doch
het andere is weer handiger door het kleine formaat.
Zeer schoone gekleurde teksten treffen telkens uw oog
tusschen de gewone blaadjes in. De teksten en versjes
zijn met zorg gekozen. Yoor eiken dag wordt een
■ Digitized by
Google
383
tekst en een versje afgedrukt. Wg twgfelen niet, of
velen zullen den heer Bredée voor deze nieuwe, keu-
rige uitgaven dankbaar zgn.
Bredée' s Geïllustreerde Familie kalender
voor het jaar 1904.
We bevelen deze keurig uitgegeven, zeer goedkoope
kalender met tal van illustraties, christelijke verhalen
en gedichten gaarne aan.
Betst, De Vorst uit het huis van Davidj
Tafereelen uit het leven van onzen Heer,
voor kinderen. Botterdam, J. M. Bredée,
(163 bl., Prgs ƒ 1>— > '>Ö getallen voor ƒ0,50).
Op zeer bevattelgke, kinderlgkè wgze wordt hier
het voornaamste uit het leven onzes Heeren in ge-
regelde volgorde aan kinderen verhaald. Waar het
kan, zijn Bijbelsche uitdrukkingen behouden, zoodat
het kind met het Bgbelsche taaieigen toch eenigszins
vertrouwd wordt en niet als een vreemde zal staan
tegenover de geschiedenis, wanneer het die later zelf
in den Bgbel leest. De schrijfster geeft hier en daar
goede, toepasselgke wenken, zonder door overdrgving
de schoone objectiviteit van het Bgbelsche verhaal te
storen. Het komt mg voor, dat dit de goede wgze is
om het verhaal weer te geven. Men geeft daardoor
ook aan de ouders gelegenheid om zelf nog eens eenige
nuttige, toepasselgke wenken er bij te voegen. Einde-
ren van 10 — 14 jaar zullen dit boek gaarne lezen, daar
het duidelijk en boeiend geschreven is. Het is voor
uitdeelingen op Zondagscholen wel aan te bevelen. Vele
bepaald schoone platen sieren het geheel. De netjes
gecartoDneerde uitgave maakt een aangenamen indruk.
Digitized by
Google
S84
J. P. DE Kjlerk, Delfshaven en een Delfs-
havenaar. Korte beschrijviDg van de ge-
boorteplaats, het leven en het standbeeld van
Pieter Pieterszoon Hein, Rotterdam, Bredée.
Deze lezing, door Ds. de Elerk gehouden voor de
Oranjevereeniging te Rotterdam, is door den heer
Bredée op de van hem bekende nette wgze uitgegeven.
Yeel interessants wordt ons hierin op onderhoudende
wijze meegedeeld Op alleszins verdienstelgke wgze
opent de schrijver hier voor ons volk een bladzgde
uit onze roem volle vaderlandsche geschiedenis. Dooh
niet enkel daarom werd deze lezing uitgegeven. De
schrgver heeft blgkbaar de gelegeqheid willen aangrg-
pen eens een krachtige aansporing te laten uitgaan
voor de restauratie van het standbeeld van Piet Hein
(zie bl. 43). Velen zullen zeker den door hem uitge-
sproken wensch ondersteunen.
R. P. J. K
Digitized by
Google
Digitized by
Google
Digitized by
Google
4
,11, I mwmtmmsssmmems
\
1
Digitized bv V-^OO^ IC
Digitized by LjOOQ IC